De Vlaamsche Gids. Jaargang 28
(1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
Boekbespreking
| |
[pagina 470]
| |
Van groot belang eveneens is het werk van Frank van den Wyngaert: ‘Inventaris der Rubeniaansche Prentkunst’, waarin de auteur al de in koper gesneden gravures opneemt, welke door Rubens' schilderijen aan allerlei plaatsnijders ingeboezemd zijn geworden, van Paulus Pontius en Boetius a Bolswert tot Marinus van der Goes, Jacob Neefs en Hans Witdoek, daarnaast ook de in hout gesneden platen van Kristoffel Jegher, om slechts enkelen te noemen onder de vele vertolkers van 's meesters grootsche scheppingen, zij die te rekenen zijn tot de beste interpretatoren in zwart en wit van zijn compositorisch genie, dat zelfs van de aantrekkelijkheid van een in de wereldschilderkunst eenige coloristis-tische begaafdheid ontdaan, plastisch genoeg is en blijft om ons diep te ontroeren. In een korte, maar zaakrijke inleiding tot dezen streng-wetenschappelijk gestelden catalogus, geeft Frank van den Wyngaert - bijgevoegd conservator van het prentencabinet van het Museum Plantijn-Moretus - een uitstekend overzicht van de plaatsnijderskunst in onze gewesten, gedurende de 17e eeuw, alsook van de uitgeverij op dit gebied. Bij de kunstuitgeverij ‘Pro Arte’, te Diest, verscheen van A.J.J. Delen Het huis van P.P. Rubens - de invloed van Rubens op de Vlaamsche Barokarchiteccuur, een boek dat we ten warmste aanbevelen. Het bevat omtrent de verschillende bemoeiingen van den meester op architecturaal gebied lezenswaarde mededeelingen: over zijn folio's Palazzi di Genova; over zijn aandeel in de Antwerpsche Jezuïetenkerk, welke een tijd lang doorgegaan heeft als zijnde volgens door Rubens opgemaakte plans gebouwd; over zijn teekeningen voor de triomfbogen, praalwagens en openluchtgradijnen naar aanleiding van kardinaal-aartshertog Ferdinands intrede te Antwerpen (1635), verzameld in de Pompa Introitus Ferdinandi van Casper Gevartius; over zijn eigen woonhuis in de Vaartstraat, voor hetwelk hij wel degelijk eigenhandig de plans heeft vervaardigd, tot verbouwing van zekere deelen, tot opbouwing van andere en waarover A.J.J. Delen ongeveer alle inlichtingen heeft verzameld, waarover we beschikken, zoodat daaruit nuttige wenken kunnen getrokken, in verband met de restauratie van het Rubenshuis. | |
[pagina 471]
| |
De ketter VestdijkGa naar voetnoot(1)Hij woont op kamers waar een rat
zelfs van misère nog zou sterven.
Hij ziet het niet, hij grijnst maar wat
en fantaseert toch uit de scherven
tafreelen vreemd en à merveille.
maar 't is een lust met hem te zoeken
naar de problemen van den Griek
in het verschrikkelijke Spanje,
even barbaarsch en even ziek
als thans, maar met een beter franje.
Theresia en Jan van 't Kruis,
wilt Vestdijks geest een uur bezoeken!
Hij woont in een betooverd huis,
maar zijn mystiek ligt in de doeken.
Zeer knap, verbeten en fervent,
een veld om àlles op te bouwen -
maar zonder licht, bij wat hij schendt,
zal hij dat sterke fort niet houwen.
Jan Engelman in ‘Den Gulden
| |
[pagina 472]
| |
Engelmans zoo rake als improvisatiefrissche karakteristiek kan nog steeds gelden, omdat ze een juist inzicht geeft in Vestdijks globale romanproductie (bevattend een schraal hedendaagsch Hollandsch en een grandioos historisch uitheemsch gedeelte) en omdat ze kenschetsend blijft voor de houding van vele Nederlandsche christen burgers tegenover Vestdijks asociaal en areligieus oeuvre. Eenerzijds erkennen en bewonderen ze zijn zeldzame gaven en daarom zouden ze wel graag zien, dat hij een der hunnen wordt; anderzijds vergroot hun ergernis naarmate die kans tot toenadering vermindert. Met Het vijfde Zegel heeft Vestdijk een stap in die richting gedaan, maar met Nadagen van Pilatus sloeg hij weer den terugweg naar zijn eigen wild-zelfstandig domein in. De vriendelijke waarschuwing van 1936 is drie jaar later in den mond van andere Hollandsche Christenen een verkapte bedreiging, ja zelfs een banvloek geworden. We bevinden ons hier voor een in eerste opzicht zonderling geval, dat weer eens zoo sprekend de schijnheiligheid van de uiterlijk fatsoenlijken illustreert. Een Hollandsch schrijver hekelt de kleinburgerlijkheid van zijn volk en de geïnteresseerden kijken vermaakt en gebiologeerd toe, alsof 't hun niet aangaat. Daarna behandelt diezelfde schrijver universeeler, algemeener problemen, waar Holland niet meer dan een ander land iets mee te maken heeft, maar wier algemeene draagwijdte determineerend kan worden voor de particuliere Hollandsche ideeënwereld, en het verzet tegen den nonconformistischen kunstenaar neemt scherpe vormen aan. Vroeger zou hun opstand tegen Vestdijk, wegens een Visser of een Else Böhler, als rechtstreeksche revanche kunnen worden opgevat en daarom hielden ze zich koest. Maar nu kunnen ze in naam van het Christendom een gedesinteresseerd masker opzetten, naar aanleiding van Nadagen van Pilatus, en op den schrijver hun kwaad humeur uitwerken. Reeds met Het vijfde Zegel hadden ze Vestdijk openlijk van ketterij kunnen beschuldigen, maar het typeert de burgerlijke mentaliteit dat het toen niet werd gedaan. Het betrof toen Filips II en de Spaansche Inquisitie, welke in de traditie van de Lage Landen bij de Zee niet sympathiek zijn en nooit zullen zijn. Het betrof den artist Greco en van kunstenaars verwacht de wantrouwige burger zich nu eenmaal aan alles. In het brein van den Hollander bevindt Greco zich niet in de galerij van geijkte symbolen, waaraan hij blind | |
[pagina 473]
| |
geloof en eerbied verschuldigd is. Theotocopoulos mocht er dus gerust kettersche ideeën op nahouden: zelfs als ketter bleef hij sympathiek, als tegenstelling tot de antipathieke Inquisitie. Het ligt nu ook in de lijn van den dwarsdrijver Vestdijk deze instelling zooveel als doenlijk is van haar slechte faam te ontlasten, door zijn vergelijking met de nog erger pauselijke Inquisitie. Met een Rembrandt zou Vestdijk bij zijn vittende tijdgenooten waarschijnlijk meer herrie hebben gehad. De toekenning van den Van der Hoogtprijs was daarenboven een officieele consecratie van het boek, waarin Vestdijk het meest concessies aan het publiek heeft gedaan, juist omdat de inspanning zoo enorm was geweest: het eenige inderdaad waarin hij een personenlijst geeft en de vertaling van allerlei vreemde uitdrukkingen, om dan nog de betiteling van elk hoofdstuk niet te vergeten. Zoo zult ge begrijpen dat de Hollandsche burgerij nog redenen had om Vestdijk als groot man te handhaven. Verder is Vestdijk in Het vijfde Zegel op onrechtstreeksche wijze antipapist. Hij werkt zich zoo in de scholastische en mystieke Spaansche gedachtenwereld van dien tijd in, dat een orthodoxe katholiek het niet beter zou kunnen. Wel zou deze huiveriger staan tegenover de mystiek en streng abstract blijven (d.w.z. de aardsche realia sterk van de hemelsche gescheiden), terwijl Vestdijk als goed romancier achter al deze godsdienstige redeneeringen den psychologischen en menschelijken achtergrond laat doorschemeren, zoodat den aandachtigen lezer Vestdijks superieure ironie niet ontgaat. Wie ironie zegt, spreekt tevens het woord kritiek uit. In Pilatus was Vestdijk door het onderwerp alleen reeds verplicht veel verder te gaan. En ik zou wel eens willen weten welke consequente critische geest in dit geval door de orthodoxe Christenen er niet zou kunnen van beschuldigd worden een ontwijder te zijn en de bronnen van een naïef Christendom (in tegenstelling met een beredeneerd Christendom, dat over zijn geboortepapieren wel wil spreken) met zijn scepsis te hebben vertroebeld. Al wie dus niet trouw blijft aan de eenmaal vastgelegde, verstarde christen mythe zal door de christen gemeente en ook door de burgers die van rust, vooral van gedachtenrust houden (wat overeenkomt met gedachteloosheid) als een ketter worden gebrandmerkt. Vestdijks tegenstanders meenen zeker dat na de Kerkvaders en na de Bijbel- | |
[pagina 474]
| |
vertalers niemand meer het recht heeft de psychologie en de geschiedenis van het vroege Christendom op eigen wijze te doorgronden. Als er ergens absoluut geen vrijschutters worden geduld, dan is het wel in het Heilige Bosch! Nu valt Vestdijk met zijn Pilatus dit gewijde oord binnen. Het komt met profanatie overeen. Greco's tijd, de nadagen van Renaissance, Erasmus en Luther, kende ook een belangrijke geboorte, maar het kind heette niet Christendom, doch Individualisme. Minder gevaarlijk voor persoonlijk gebruik, want een recept voor den enkeling, terwijl het andere door iedereen moet worden geslikt. Ten slotte vertegenwoordigt Greco alleen zichzelf en desnoods den kunstenaar, wat met Pilatus, Jezus en Maria-Magdalena niet het geval is; zij behooren wel degelijk tot de fameuze geijkte-beeldengalerij uit het christen panopticum. Dat het vooral op de onderwerp-conventie aankomt, bewijst het verschil in onthaal van beide, nochtans voor christen lezers even ‘gevaarlijke’ boeken. In Greco voltrekt zich een geweldig nonconformistisch geestesavontuur (Greco en Esquerrer: ‘avonturiers van den geest’), veroorzaakt - o ironie! - door een vromen wenk van den zeer katholieken Filips II; maar er is de Inquisitie als hooge dam en de terugkeer van den schilder. Doch het Christendom zelf wordt daar aan haar basis niet ondermijnd. Niet eens kettersch, want de orthodoxie nog niet bestaande, kan Maria-Magdalena een proefveld van het Christendom worden genoemd: in deze arme vrouw zijn door mekaar gemengd christen mystiek, Joodsche sensibiliteit en laat-heidensche verdorvenheid; zooals in Greco's geest Byzantium, Venetië en Toledo-Madrid zich kruisen. Greco - de geest - spint dit alles zelfstandig uit; zij - 't arme lichaam - kan deze heterogene elementen niet tot een eenheid brengen, dobbert als een wrak van het eene uiterste naar het andere en ontkomt niet aan haar tirannen. Het is wel veelbeteekenend, dat de Noorderling Vestdijk voor zijn groote historische verbeeldingen Mediterraneesche onderwerpen kiest: Pilatus, waar Klein-Azië, Noord-Afrika en Rome, Vijfde Zegel, waarin Creta, Italië en Spanje een groote rol spelen, meer nog op de psychologie van de personen dan feitelijk op de uiterlijke gebeurtenissen. Reusachtige onderwerpen, waarin men telkens een beschaving in wording ziet uitgebeeld: mensch en idee in den | |
[pagina 475]
| |
smeltkroes van de geschiedenis. Men zou kunnen spreken van de Middellandsche-Zee-actualiteit in Vestdijks werk! En dit is nu de ironie van Vestdijks schrijversloopbaan, dat hij met deze onderwerpen in de oogen van sommige zijner tijdgenooten als een geestelijk (of is het moreel) gevaar wordt beschouwd, terwijl diezelfde heeren zich kostelijk vermaakten, toen Vestdijk in zijn Hollandsche werken hun eigen gebreken aan de kaak stelde. Met deze werken stijgt Vestdijk beslist boven het kleine Holland uit en ook dit zal menig middelmatig Hollandsch schrijvelaar hem moeilijk vergeven. Als Vlaming voel ik meer voor Vijfde Zegel en Pilatus dan voor Visser en Else Böhler. Hollandsche zeden- en milieuschildering heeft me steeds maar matig geïnteresseerd; de burgerlijke roman blijft ondanks zijn kritiek aan de burgerlijkheid gebonden; er is wellicht te veel negativisme: bij Visser te weinig hart en bij Else Böhler te veel haat; daarenboven wordt aan de bij den gewonen lezer zoo graag bevredigde neiging tot heldenvereering in Het vijfde Zegel voldaan; verder heeft de Vlaming een ingeboren eerbied (deel uitmakend van zijn nationaal bewustzijn) voor de groote schilders, eerbied waarin Greco deelt; er is thans weer een behoefte aan romantiek. Maar vooral om aesthetische redenen vind ik Vestdijks historische romans beter: ze bezorgen veel meer kunstgenot. In Het vijfde Zegel zijn Vestdijks buitengewone eruditie en springlevende, fijne intelligentie gebruikt aan een figuur, die het als artist, mensch en denker verdient. Tegenover de zielige Hollandertjes, die hij beschreef, was dit een soort verspilling, nu men weet wat zoo'n vernuft met historische stof kan bereiken. Hier hebben we een onderwerp, dat in harmonie is met Vestdijks denkvermogen en, wat van Duinkerken er ook van zegge, eveneens met zijn zielskracht. Van de legendarisch geworden Vestdijkiaansche ironie, tegenover Greco geen spoor, maar men zou kunnen zeggen broederlijk begrijpen en meevoelen. Ten opzichte van Visser en tutti quanti was ironie nu niet anders mogelijk, zijnde de natuurlijke verhouding van den schrijver tot zijn minderwaardige personages, die hij uit literaire mode, ter wille van den humor, uit gebondenheid met tijd en milieu en ook wel uit literaire demagogie en reactie had uitgekozen. Vestdijk heeft zich in de figuur Greco ingewerkt en een messer Domenico gegeven, die misschien 10% | |
[pagina 476]
| |
Greco en 90% Vestdijk mag heeten; maar wat geeft het, of dit op Greco of op een 16de-eeuwschen Vestdijk gelijkt: de inleving is op zichzelf een meesterstuk, Greco ten volle waardig. Inderdaad, niemand kan ons zeggen hoe de échte Greco is geweest; maar de onsterfelijke Greco der schilderijen en zijn legendarische dubbelganger, product van de moderne kunsthistorische kritiek, hebben in Vestdijks roman eindelijk hun levende synthese, dus hun verrijzenis en hun menschwording, gekregen. En daarom alleen reeds zou dit boek verdienen in enkele wereldtalen te worden vertaald. De Greco, door Vestdijk opgeroepen, is des te meer geslaagd, daar nog niemand er in gelukt was of het gewaagd had, hem zoo overtuigend aanvaardbaar te maken. Barrès' boek was me een ontgoocheling. Ik raadpleegde Escholier, Dabit, Willumsen, Legendre, Mayer en nergens trof ik essentieele dingen aan, in tegenspraak met het beeld dat Vestdijk van Greco geeft. Het mag zich gerust in het gezelschap van Willumsens werk bevinden en is er zelfs als zelfstandige schepping ongetwijfeld superieur aan.
Ketter kan worden genoemd al wie door zijn oorspronkelijke en zelfstandige ideeën een lang gevestigde en daarom reeds verstarde denkorde dreigt ineen te doen storten. Hij maakt het denkresultaat, dat om maatschappelijke en andere redenen door wetgevers en schoolmeesters zoo spoedig mogelijk bruikbaar, objectief en onschadelijk wordt gemaakt, ongedaan; en diegenen, die zorgen voor de ‘rust’ van de menschen, mogen opnieuw beginnen. Vandaar de groote woede en de onwil van de op rust gestelde burgers tegen elken individualist, die te persoonlijk, te oneerbiedig, te ongehoorzaam, te apart denkt. De kettersche auteur wordt als een moeilijke, duistere geest op afstand gehouden zoolang hij ongevaarlijk is; maar van zoodra hij te veel navolgers krijgt, stelt men hem voor de keuze: zijn eigen, persoonlijke denkwijze vrij voort te zetten en als een curiosum te worden geweerd, of zich te onderwerpen aan de gangbare normen van godsdienst, moraal enz. en dan heeft hij kans als een groot man te worden geëerd (bv. Conscience, die de vrijzinnige voorrede uit zijn Leeuw van Vlaanderen later wegliet). Op dezen tweesprong bevindt zich thans Vestdijk. Het vijfde Zegel bezit alle kenmerken, opdat de maatschappij in hem een Meester zou erkennen. Greco, murw gemaakt | |
[pagina 477]
| |
door de Inquisitie, keert terug tot een door een ieder te genieten kunstvorm en wordt weer ‘een goed handwerksman’, datgene wat zijn zoo schamper geteekende schoonbroer Juan van hem verlangt. Met Pilatus bewijst Vestdijk echter, dat hij in de boosheid wil volharden. Waarom zou iemand als hij, die het sociale baantje van dokter liet varen voor de eenzame hoogten van het kunstenaarschap, niet naar zijn wilde en vrije afzondering terugkeeren? Was Het vijfde Zegel trouwens niet een concessie enkel en alleen om de kolossale reconstructiepoging van een tijd en een genie niet te loor te doen gaan? Pilatus is weer meer een particulier driehoeksgeval, maar met drie personen die tot het ‘publieke domein’ behooren! Vestdijks bedoeling is hier zeker niet geweest, een tijd te doen herleven, zooals het met Greco wel onloochenbaar blijkt. Sociaal wezen (d.i. de schrijver die van zijn pen wenscht te leven, een goed handwerksman!) en afzonderlijke denker hebben in Het vijfde Zegel te samen gearbeid. De schrijver werkte in de breedte (het tijdsfresco) en in de diepte (de Toledaansche kelders), de denker in de hoogte (gesprekken met Esquerrer); dit in volkomen harmonie met de heerlijke constructie van het boek. Het verschil ligt ook in de psychologische behandeling. In Het vijfde Zegel werd met de psychanalyse zuinig omgesprongen: te uitgebreide stof, betrekkelijk normale menschen. Geestesuitrafelingen van de scholastiek vervingen voordeelig het uitvezelen der zielen. In Pilatus leent het onderwerp zich weer prachtig tot psychiatrische behandeling. Hadden Filips en het Escuriaal de hoofdrollen gespeeld in plaats van Greco en Toledo, dan was psychiatrie ook noodzakelijk geworden, zooals men ze in Pilatus had kunnen missen, had Vestdijk het hoofdaccent op den wijsgeer Seneca gelegd en Caligula slechts laten optreden in functie van Seneca en dan zou Christus als schim onnoodig zijn geworden! Ook Maria-Magdalena zou in dit geval eenvoudiger zijn kunnen geteekend, wat den schrijver veel herrie zou hebben gespaard. Hij verkoos echter het onzekere, maar wetenschappelijk boeiender experiment boven de veiligheid van reeds geslaagde proefnemingen. Hij oordeelde dat hij de vorige concessies niet moest herhalen, al hadden zij dan nog het verhoopte resultaat bij het publiek gegeven. Met Pilatus komt het Christendom in 't gedrang. Christus is | |
[pagina 478]
| |
daarin een afwezig fantoom, maar toch een fel op Maria-Magdalena en Caligula inwerkende figuur, zooals de ‘schim’ Filips Greco beïnvloedt. Voor Cisneros echter is de ‘koning der schilders’ zeer reëel. Zie in verband hiermede de verschillende technieken om Filips te conterfeiten: onduidelijk-wazig in het tweede hoofdstuk, is hij in het Voorspel van vleesch en beenderen. Maria-Magdalena wordt gebruikt als proefkonijn voor een gemengde inenting van erotiek en mystiek. Ten opzichte daarvan hebben wetgevers en dienaars van elken godsdienst steeds een ongerust, waakzaam oog gehouden, omdat mystiek als een te persoonlijke, te particuliere ervaring niet altijd onmiddellijk het objectief-algemeene dient. Voor elk geloof is een mysticus meestal slechts na zijn dood ‘bruikbaar’. Ook moet ons het groeiende wantrouwen tegenover Vestdijk niet verwonderen van al wie den godsdienst meer als een maatschappelijk reguleerende instelling beschouwt dan als een subjectieve geestes- en gemoedstraditie. Erotische en psychiatrische excessen verbonden te zien aan de basis van een geloof, dat zijn maatschappij recht houdt, kan den christen burger niet aangenaam zijn en moet hem wel ergeren, als hij bemerkt dat zooveel virtuositeit en intelligentie fataal van invloed moeten worden op andere, jongere schrijvers van zijn land. In naam van het fatsoen en andere stokpaardjes zal hij dan hard van zich afbijten. Zooals de rijke of de edelman niet graag aan zijn lagere afkomst van vóór jaren of van vóór eeuwen wordt herinnerd, verliest het Christendom wat van zijn sereniteit, wanneer men zijn oorsprong begint na te gaan. En dat daarin de bijbelvaste Protestanten jegens den vermetele een verschrikkelijker oordeel zullen vellen dan de Roomsch-Katholieken, bewijst niet zoozeer de zielskracht (o van Duinkerken!) dan wel de werfkracht dezer laatsten, maar ook dat de dagelijksche lectuur van Nieuw- èn Oud-Testament de Protestanten naast de christelijke ook met de Hebreeuwsche godsdienstige denkwijze heeft vertrouwd gemaakt; terwijl de Katholiek zijn geestelijk voedsel opraapt uit geschriften, doordrongen van den geest van het Nieuw-Testament. Het is geen toeval, dat de parabel van den Verloren Zoon zich dààr in bevindt. Daarom laat een katholiek als Engelman nog altijd de deur, die hem van Vestdijks ‘betooverd huis’ scheidt, op een kiertje open. Later kan hij ze dan zoo noodig hard toesmakken, als het uurtje met de Spaansche | |
[pagina 479]
| |
mystici niet heeft gebaat. Het is er mij niet om te doen, het eene geloof tegen het andere uit te spelen. Immers, alle godsdiensten lijden aan geestelijk chauvinisme; zelfs de aardsche grenzen volstaan niet aan hun veroveringszucht: ze eischen alle den hemel, dit hersenschimmig rijk, als kolonie op. Vestdijk behoudt natuurlijk zijn bewonderaars, zooals Greco de zijne en Jezus zijn discipelen had. Christus begon ook met ketter te zijn! Nu zullen er wel gevonden worden om te beweren, dat dit in het nadeel van Vestdijk zal uitvallen, zooals het in 't voordeel van Greco was dat hij zijn kelderschilderijen staakte om aan den Orgaz voort te doen, den Orgaz die het gezag en de maatschappij ontzag, terwijl ‘De Opening van het vijfde Zegel’ als een nutteloos vuur zichzelf door de eeuwen heen verteert. Of Vestdijk nu weer aan een anderen ‘Orgaz’ zal beginnen, valt af te wachten. Maar als dit nieuwe werk zijn Greco-roman evenaart, zullen velen om die nieuwe concessie juichen. Zijn psychiatrische analyses kunnen dan in zijn loopbaan beduiden wat de kelderschilderijen voor Greco waren. En zoo vertoont het leven van elken grooten artist, die aan de mode van zijn tijd niet altijd wil toegeven, een zeker evenwichtig ritme van aanvaarde en verworpen compromissen met de wereld.
Elke goed en definitief ingerichte maatschappij houdt vast aan haar organisatie en duldt niet meer dat daar nog aan getornd wordt. Zij wil rust en vrede en de artist is onrust en verandering. De burger wantrouwt den kunstenaar. Vandaar dat de kunsten, waar hij het meest voor voelt, beeldhouw- en bouwkunst, juist die zijn, waar het geijkte cliché het meest slachtoffers maakt onder de artisten. Denk aan zoovele monumenten, aan de duizenden smaaklooze huizen onzer steden. Als men een rangschikking in zake kunstenaarsvrijheid, waar de tiranie van den evenmensch geen vat op heeft, zou willen opmaken, zou dit er ongeveer zoo uitzien: muziek (eventueel dans), letterkunde (eventueel tooneel), schilderkunst (eventueel film), beeldhouwkunst, bouwkunst. Ik spreek niet van stoffelijke gebondenheid, aan welker grenzen geen enkele kunst ontsnapt en waarboven ze alle uitstijgen kunnen. Vandaar ook dat aan de minst vrije kunsten maatschappelijk de grootste eer wordt toegekend en aan de meest vrije het minst. Vooral musici en | |
[pagina 480]
| |
dichters kunnen het best aan den maatschappelijken dwang ontsnappen, het minst rijk worden. Alleen in een primitieve maatschappij krijgt de dichter een leidende sociale rol. In zoowel feodale als burgerlijke, als proletarische samenleving wordt hem een dienende, een decoratieve functie toebedacht, ondergeschikt aan den bureaukraat-organisator. Onze moderne tijd heeft in landen als Spanje en die van Zuid-Amerika beproefd van de dichters diplomaten te maken: alleen in een gunstige conjunctuur kwijten ze zich behoorlijk van hun taak. Zoolang de artist de burgerdeugden verheerlijkt, wordt hij als nuttig lid erkend. Onze huidige samenleving aanvaardt zelfs meesmuilend kritiek. Maar zij kan niet gedoogen dat bij ontkenning van haar normen, een artist er nieuwe schept. Daarom vindt de Hollandsche christen burgerij Vestdijk, die haar ignoreert, gevaarlijker dan ter Braak, die haar heftig aanvalt. Ter Braak gunt haar het genoegen, ze te erkennen als een vijandige macht, terwijl Vestdijk haar feestelijk negeert. Ter Braak staat in zijn tijd, Vestdijk er buiten. Vestdijk stoot af, ter Braak fascineert. Achter hun brilglazen, waarvan de lichtflitsen de vonken van intelligentie hunner dragers weerkaatsen, daagt ter Braak uit, verschanst Vestdijk zich. Beiden zijn merkwaardige figuren: ter Braak een beweeglijke Mefistofeles; Vestdijk een stille eenzaat, met de ingetogenheid van een monnik en de praal van een prelaat.
Brugge, December 1939. JAN SCHEPENS. |
|