De Vlaamsche Gids. Jaargang 28
(1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Henriette Roland Holst van der Schalk zeventig jaarBernard Verhoeven, De Zielegang van Henriëtte Roland Holst. Utrecht. Uitgeverij Het Spectrum. (z.j., 151 blz. geïll.)Het is niet dan met gevoelens van de grootste eerbied, dat men er zich toe zet, te schrijven over Henriette Roland Holst van der Schalk. Immers deze vrouw is niet alleen een der grootste dichteressen, ja een der grootste figuren in het algemeen, die de Nederlandsche letterkunde aan te wijzen heeft; maar bovendien is zij als mensch van een formaat, dat haar boven het Nederlandsche verheffend, met het Europeesche gelijkstelt. Men moet in de cultureele historie van de lage landen bij de zee eeuwen teruggaan, om verschijningen aan te wijzen, die naast haar staan mogen, en ook over het heele hedendaagsche, twintigste-eeuwsche, Europeesche geestesleven zal men er slechts weinigen aantreffen, wier uitzonderlijkheid van wezen met de hare overeenkomt. Vandaar dat deze vrouw altijd alleen stond, heden alleen staat, en in de toekomst alleen zal blijven. Haar grootheid houdt meer dan de kern der vereenzaming in, en hoe dieper men tot haar werk ingaat, des te sterker vestigt zich de overtuiging, dat deze vrouw een grootheid bezit, welke haar van allen onderscheidt. Wellicht is het juist haar diepste tragiek, dat zij naar de gemeenschap trachtend, door haar werk zich daarvan steeds weer verwijdert; want mag het dan waar zijn, dat de massa aan een gedeelte van haar arbeid niet is voorbijgegaan, haar heele oeuvre vraagt toch een aandacht en overgave, slechts het individu en niet de collectiviteit eigen. Men versta mij hier niet verkeerd; de arbeid door Henriette Roland Holst van der Schalk voor de gemeenschap verricht, heeft zijn vele schoone vruchten reeds lang gedragen, maar in de essentie van haar oeuvre stijgt zij boven dit alles uit, omdat het eeuwigheidsklanken bergt, die niets van het tijdelijke aardsche in zich hebben. Dat zij zich Tusschen Tijd en Eeuwigheid weet, markeert haar laatste bundel tot in de titel, maar ditzelfde is van toepassing op haar heele oeuvre van Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven af tot De Stem die roept toe. | |
[pagina 171]
| |
Volgt men intusschen haar ontwikkelingsgang, dan ziet men maar al te snel, hoezeer het gerechtvaardigd is deze een lijdensweg te heeten, omdat inderdaad de smart de onafscheidelijke gezellin dezer vrouw is. Haar weinige perioden van diep geluk worden door deze groote smart geheel overschaduwd, en hoezeer zij ook strijdster geweest moge zijn, dat zij als vrouw geleden heeft gelijk weinige harer sexe-genooten staat voor iedere onpartijdige onderzoeker vrijwel onmiddellijk vast. Haar leven is lijden; voortdurend gaat deze vrouw eronder gebukt, en al bejubelde zij een keer, na haar De nieuwe Geboort, de Opwaartsche Wegen die haar veilig naar het geluk schenen te voeren, te snel bleek het haar dat ook dit een waan was, zoodat zij tot De Vrouw in het Woud komen móest, niet alleen om zichzelf terug te vinden, maar ook om zichzelf te bewaren. Steeds gevend, steeds haar heele persoonlijkheid in de waagschaal stellend, steeds ook met volledige overgave alle consequenties trekkend en ondergaand, heeft deze vrouw van haar eerste bewustwording af tot heden altijddoor geworsteld. Zij streed met de schoonheid, en zij streed met de tijd om de eeuwigheid. Grootsch en edel is haar figuur, en haar ontwikkeling slaat men dan ook met groote bewondering en diepe eerbied gade. Weinigen is het gegeven zoo te leven, weinigen ook bezitten de moed dit alles te dragen. Het dienen der schoonheid is een taak welke men zich niet te licht moet voorstellen, doch wanneer zij bovendien hand in hand gaat met een voortdurend worstelen om helderheid inzake problemen als die van tijd en eeuwigheid, dan trachte men zich een, althans benaderend, beeld te scheppen van de uitzonderlijke persoonlijkheid, die al deze krachten weet te vereenigen en te beheerschen. Vandaar dat de grootheid dezer vrouw in zoo sterke mate obsedeert; zij is niet van deze aarde, omdat zij er aan ontstijgt in wezen als uitdrukkingsvorm. Verleden maand werd Henriette Roland Holst van der Schalk zeventig jaar, en zij bereikte daarmee een leeftijd, die wel ieder de geëigende acht om over te gaan tot het binden der schoven. Haar oogst was en is groot, omdat zij niet alleen heeft weten te zaaien maar ook te ontginnen, en bij het vallen van de avond van haar arbeidsdag kan deze vrouw dan ook, voorzoover het haar mogelijk is, zij het niet met volledige voldoening, dan toch zonder aarzeling en in volledige rust, terugzien op het door haar verrichte. Wellicht ziet zij zich daarbij geplaatst in een situatie anders dan zij ooit had verwacht, maar wanneer zij zelf haar levensgang nagaat, dan zullen haar oog de schakels niet ontgaan welke haar debuut met het tegenwoordige verbinden. Zij neemt nu een eigen plaats in, die haar in alle opzichten onderscheidt, en van waar zij - naar ik reeds vroeger schrijven mocht - een geroepene en een uitverkorene schijnt. Stil is het rondom haar, zij staat alleen - zooals | |
[pagina 172]
| |
ook vroeger altijd - doch nu onomgeven, als een verlatene; begrepen door weinigen, gehuldigd door velen, bewonderd door allen die haar kennen en tegelijkertijd beseffen, dat zij in schijn even dicht bij haar staan als zij in werkelijkheid van haar verwijderd zijnGa naar voetnoot(1). Het is een goede gedachte van Bernard Verhoeven geweest, in dit jaar zijn beroemd essay De Zielegang van Henriëtte Roland Holst te herdrukken en zoo te voltooien. Zijn werk bezit nu de schoone voleinding, welke de eerste, voor een klein vijftiental jaren verschenen, uitgave miste, omdat sindsdien de dichteres nog een ontwikkelingsphase doormaakte, die eerst nu tot een harmonische slotklank schijnt te voeren. Valt het niet te ontkennen, dat de begaafde essayist reeds de stem der toekomst hoorde toen hij zijn verhandeling afsloot, als men nu nagaat hoe voortreffelijk zijn nieuwere deel bij het, vrijwel ongewijzigde, oudere aansluit, dan blijkt daaruit overduidelijk, dat Verhoeven gerekend moet worden tot de weinige waarlijk goede kenners van Henriette Roland Holst van der Schalks leven als werk. Is deze lof hooggestemd, ieder onbevooroordeeld lezer zal hem bij studie van De Zielegang van Henriëtte Roland Holst tot de zijne maken, omdat daarin een beeld ontworpen wordt, dat niet alleen dichterlijk, maar vooral edel is, en in vrijwel alle opzichten als inleiding tot de figuur der besprokene kan dienen. Dat zij geschreven is met eerbied pleit voor de houding van den essayist, en dat zij trilt van warmte wekt waardeering voor de eruit sprekende persoonlijkheid. Verhoevens boek heeft stijl, en wel een stijl van een kracht en een gehalte, die onmiddellijk aan den auteur van Guido Gezelle, Vader van het nieuwe Vlaanderen en De zilveren Spiegel denken doet, en opnieuw de aandacht vestigt op deze stille figuur, die maar al te zelden goed gezien wordt, omdat hij niet wil behooren tot de vooroploopende leiders van het huidige Nederlandsche literaire leven. Nochtans - naar ik reeds vroeger aantoondeGa naar voetnoot(2) - doet men verkeerd met hem over het hoofd te zien, omdat deze rustige werker een goed prozaïst, een nog beter bloemlezer, en een niet minder waar dichter is, die steunend op het verleden, ook in de toekomst zijn plaats met eere zal innemen. De Zielegang van Henriëtte Roland Holst nu behoort tot zijn beste essayistische | |
[pagina 173]
| |
arbeid, en men doet er dan ook verkeerd aan deze verhandeling tot eigen schade te verwaarloozen. Het is intusschen geen literarhistorische studie, een iets dat G. Stuiveling blijkbaar uit het oog verloor, toen hij, eenigermate al te snel, schreef: ‘Afgezien van enkele belangrijke tijdschriftbijdragen bestond er over Henriëtte Roland Holst tot nu niets van enige betekenis. Het essay van Verhoeven over haar Zielegang (1925) is zó vlot geschreven en zó boordevol van proselitisme, dat het ter typering van de wezenlijke H.R.H. nauwelijks in aanmerking komt’Ga naar voetnoot(3). Er schuilt in deze regels bovendien nog een addertie onder het gras, omdat men Verhoeven, naar het mij wil voorkomen, noch in de eerste noch in de tweede uitgaaf van zijn essay van proselitisme mag beschuldigen. Het is niet duidelijk waar Stuiveling deze beschuldiging op baseert, maar wel is het duidelijk dat hij het karakter van Verhoevens geschrift niet goed erkend heeft, omdat deze geen literarhistorische studie, maar een essay heeft willen bieden, een essay dat volkomen voldoet aan de eischen, die wij daarvoor indertijd uit een karakteristiek van een gedeelte van Huizinga's werk trachtten af te leiden. Wij schreven toen: ‘Het essay is een stuk proza - goed en mooi geschreven - van een persoonlijkheid, die voor alles mens en kunstenaar is en een levenshouding heeft, die hij met een aparte schoonheidsglans kan verbinden en waartoe ook de kennis het zijne kan bijdragen. Dat het boeien moet is een eigenschap die ook te verenigen is met zijn betrekkelijk kleine omvang, terwijl deze eis van het boeiende insluit het interessante en persoonlijke. Het kan vol wetenschap zijn, welke wetenschap dan echter in een transformatie moet worden aangeboden, terwijl het geheel natuurlijk verantwoord moet zijn. Kritiek is geen noodzakelijk bestanddeel al kan zij erin gebracht worden. Ten slotte: het moet groots zijn en aan ander groots werk herinneren’Ga naar voetnoot(4). Verhoevens De Zielegang van Henriëtte Roland Holst nu bezit al deze. niet te onderschatten, hoedanigheden, en ontleent daaraan zijn eigenlijke waarden. Het is een essay van beteekenis. en verdient ook in deze herdruk de belangstelling die het altijd heeft genoten. Het is merkwaardig, na te gaan, hoe de schrijver, die Henriette Roland Holst van der Schalk als een profeete in het voor- | |
[pagina 174]
| |
portaal van het christendom ziet, tot deze kenschetsing komt. Hij onderzoekt daartoe de terrein-verkenning harer jeugd, en gaat daarbij na hoe de geboorte van het socialisme op haar inwerkte. Tegenover het hooglied der vereeniging met deze beweging stelt hij de elegie der eenzaamheid, toen zij er zich van afkeerde, om de weg naar den kosmos in te slaan. Dan ontsluiert hij de gemaskerde zelfportretten dezer vrouw, om haar te beter op de weg terug te volgen. Hij schetst de geboorte van de ootmoed, en toont hoe zij op het groote keerpunt reageerde. Dan schilderend hoe zij gehoorzaamde aan de stem die roept, vestigt hij nadien aandacht op de terugziende blik in haar later werk, inleidend tot de jongste periode, door hem avondvesper geheeten. Ten slotte bekroont hij zijn essay met een kort besluit. Dat deze summiere samenvatting bij lange na geen recht doet aan Verhoevens schepping zal weinig of geen betoog behoeven. Zij is te algemeen om te toonen hoe zuiver de schrijver soms in bijzonderheden oordeelt, en geeft met name geen voldoend beeld van de verscheidenheid der aspecten, waaronder Verhoeven de figuur van Henriette Roland Holst van der Schalk heeft belicht. Het valt niet moeilijk haar te teekenen als een figuur van eeuwigdurend dualisme, maar de manier waarop Verhoeven dit doet, onderscheidt zich van de gewone. Men legge daarnaast zijn kenschetsen van Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven als een vrouwenevangelie, en ga vooral na, hoe hij aantoont, dat ook deze scheppende vrouw van nature de dubbelslachtigheid van mannelijk en vrouwelijk wezen als haar tragiek en scheppingsdrift heeft moeten ondergaan, zoodat het kernprobleem van haar wezen het conflict tusschen man en vrouw vormt. Zijn geschrift maakt het u duidelijk, waarom Henriette Roland Holst van der Schalk een pantheistisch humanitaire mystiek als religieus levensbesef bezit, en hoe zij als aristocrate evenzeer als communiste, niettegenstaande haar egocentrisme, de neiging had profetes en bevrijdster te zijn. Men bestudeere het hoofdstuk over De Vrouw in het Woud, om met Verhoeven de danteske schoonheid daarvan te ondergaan, te beter zijn vergelijking dezer vrouw met Dante te kunnen aanvoelen, en vooral als hem te ervaren, dat de dubbele begeerte naar God en naar de mannelijkheid de quintessence van deze machtige bundel is. Helder blijkt uit dit boek waarom overal het lyrische accent in alles domineert, en hoe er eveneens overal autobiographische elementen zijn te ontdekken, die voor den verstaander van groote beteekenis zijn. De dichteres rijst eruit voor ons op, als iemand met de vasthoudendheid van ‘wie bouwen uit nederlagen hun burchten van zegepraal,’ en kan het zijn, dat zij vroeger onder gehoorzaamheid gebukt ging, duidelijk toont de schrijver in zijn commentaar op Verworvenheden aan, dat haar persoonlijkheid | |
[pagina 175]
| |
zich in deze bundel uit de omknelling van het knechtschap heeft losgerukt. Is ook dit verzenboek als al haar overige lyriek een persoonlijk getuigenis, geheel haar beschouwend werk noemt Verhoeven daarentegen een worstelende eruditie, waarbij zij in haar Tolstoi. Zijn Wezen en Werk verantwoording van haar laatste geestelijke ommekeer geeft, in haar lyrische poëzie Heldensage haar reactie op het verloop der Russische revolutie beeldt, en in haar Rosa Luxemburg. Haar Leven en Werken de nabije geschiedenis voor den rechterstoel roept. In zijn besluit teekent Verhoeven haar vervolgens als behoorend tot de categorie van Hadewych en Anna Bijns, met haar de drie groote minnaressen der Nederlandsche letteren, waarbij zij bepaaldelijk geleden heeft aan haar onvervreemdbaar vrouw-zijn. Uit een en ander valt af te leiden, dat onze waardeering voor Verhoevens essay op goede gronden steunt. Zoowel de gedeeltelijke herdruk, welk onderdeel van het werk besluit met een bespreking van de verzenbundel Tusschen twee Werelden, als het daarna volgende nieuwe tweede gedeelte, waarin het sindsdien verschenen oeuvre wordt behandeld, kunnen slechts tot tevredenheid en dankbaarheid stemmen. Opnieuw blijkt in dit geschrift Bernard Verhoeven een begaafd essayist. Als geen ander heeft hij de persoonlijkheid van Henriette Roland Holst van der Schalk geschouwd, en daarvan getuigd in een even rijk als edel proza. Zijn essay is mooi, en zal als zoodanig steeds zijn waarde behouden.
***
Men moet Stuiveling inderdaad toegeven, dat de beteekenende literatuur over Henriette Roland Holst van der Schalk weinig uitgebreid isGa naar voetnoot(5). Naast de boeken van Verhoeven en Proost zij hier nog met name gewezen op de goede Keur uit de gedichten van Henriette Roland Holst-van der Schalk verzameld en van een inleiding voorzien door S.H. Jansen-BaeldeGa naar voetnoot(6), dat met deze ter introductie onmisbaar is. Evenwel heeft tot nu toe nog niemand haar algeheele persoonlijkheid geschetst, omdat vooral de dichteres, en - in veel mindere mate overigens - de strijdster de aandacht trok. Als ik het zoo zeggen mag, heeft men de vrouw Henriette Roland Holst van der Schalk verwaarloosd, want ook al kan men bij haar van dichteres, strijdster en vrouw spreken, haar persoonlijkheid verdraagt het toch niet dat men in dezen tot scheiding overgaat. Valt het niet te ontkennen, dat het essentiële dezer figuur in haar dichterschap ligt, en dat men zonder diep- | |
[pagina 176]
| |
gaande kennis van haar maatschappelijke arbeid nooit tot de kern van dit dichterschap zal doordringenGa naar voetnoot(7), daarnaast heeft men toch te bedenken, dat zoowel het een als het ander voortvloeit uit haar vrouwelijkheid, haar persoonlijkheid ‘an und für sich,’ die dit alles in zich vereenigt. De door Stuiveling gewenschte: ‘beknopte beschouwing. waarin het beeld van haar persoonlijkheid en de eenheid van haar leven praegnant aanwezig zijn’Ga naar voetnoot(8) blijft dan ook een desideratum, mede omdat het analytische werk -waarop door denzelfden schrijver gewezen werdGa naar voetnoot(9) - nog lang niet voltooid is. Intusschen heeft er nadien toch een haar leven in breeder verband aezien. n.l. J.A. Rispens in zijn Richtingen en Figuren in de Nederlandsche Letterkunde na 1880Ga naar voetnoot(10). Hij betoogt, dat vooral drie groote persoonlijkheden van zoo niet uitsluitende, dan toch overwegende invloed geweest zijn in het leven van Henriette Roland Holst van der Schalk, n.l. Dante. Marx en Tolstoi, en dat deze gestalten als het ware de drie voornaamste levensperioden der dichteres symboliseeren. De eerste periode noemt hij dan die der rationeele mvstiek en de tweede die van het dogmatisch socialisme, waarbij hij erop wijst, dat zij getracht heeft de Danteske en Marxistische levenssferen te concentreeren Haar derde periode is dan die van terugkeer tot haar oorspronkelijk utopisch socialisme nadat zij, onder invloed van de nieuwe ontdekkingen en denkbeelden in wetenschap en philosophie, van het socialisme was teruggekomen. Deze kenschetsinqen zijn gedurfd, maar berusten, naar het mij wil voorkomen, op goede gronden. zoodat zij in hun algemeenheid wel aanvaardbaar zijn. Zij bieden een stevige grondslag tot optrekken en opbouwen van studies die verder gaan mogen dan het bijv, in de bedoeling van Verhoeven lag. toen hij zijn essay samenstelde. Dat men, bij voorbereiding als voltooiing dezer studies, met de door Stuiveling, in zijn genoemd artikel uitgedrukte wenschen wel degelijk rekening te houden heeft zij hier andermaal terloops opgemerkt; doch men behoude daarbij - ook als wetenschappelijk werker - de diepe eerbied die Henriette Roland Holst van der Schalk steeds in den goedwillenden lezer wekt. Slechts van daaruit kan men deze verschijning goed naderen, slechts in deze houding ook kan men eenigermate beseffen, wat het moet hebben beteekend als een gefolterde door de dagen te | |
[pagina 177]
| |
gaan. Dan ziet men ook duidelijk haar eenvoud, die zich aan bescheidenheid paart. haar diepte bovendien, die zich onmiddellijk met haar breedte verbindt. De keerpunten waartusschen zij zich hoog en machtig beweegt zijn vrij gemakkelijk vast te stellen, doch wanneer men haar op de vele wegen daartusschen volgt, dan wordt het stil in ons bij het zien van zooveel kracht, zooveel activiteit, zooveel strijd. Het internationale verbindt zich in deze groote vrouw op merkwaardige wijze met het Hollandsche en het Nederlandsche, en kan het zijn dat haar groote vertrouwenssterkte zich op het eerste oogenblik niet wel met haar even groot fatalisme verbinden laat, dan bedenke men dat haar persoonlijkheid even zoo vele facetten bezit als een diamant wiens steeds wisselende schitteringen nooit vermoeien. Het is goed dit alles bij dit verjaren te bedenken, omdat men er zich niet genoeg - vooral in onze dagen - van bewust kan zijn, welke grootsche verschijning wij in de figuur van Henriette Roland Holst van der Schalk in ons midden hebben.
PIERRE VAN VALKENHOFF. |
|