De Vlaamsche Gids. Jaargang 28(1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] [Drie gedichten] Adamisch Hij nam mijn ribbe, - en veel vreemder dan ik bekennen wou, dat zij mijn bloed was en mijn eigen kracht, - stond zij voor mij, en weende in haar haar. Ik was verwonderd, ik - en meer verwonderd nog hem zoekend, - zag hoe hij al weggegaan nog even door de deurkier keek, en lachte in zijn baard. [pagina 127] [p. 127] Ballade Zij heeft haar harden hoogen hak dwars door mijn hart getrapt, het als een oud rood schippersoor doorboord. Maar, waar de dood loert, heb ik aan een koord dat hart geregen, rond mijn hals gelegd. Gelooven is een goed oud woord (wij moeten bidden om wat meer geloof), maar ieder hart van brood is dronken van zichzelf. en moeilijk om verteren. O dronken brooden mensch, ik stel mij voor hoe in het brood uw hart klopt als een boon. [pagina 128] [p. 128] Stof Als ik mag meegaan, met het water in den grond, - mijn zinnen koud, het water in mijn mond verdroogt en dor is wat ik achterlaat, - dan wil ik in den tijd verlaat maar vroeg in eeuwigheid, wat water zijn en vloeien naar de zee. Een liefde als de zee van alle menschen als de zee, en o mijn Ierland, als uw wolken rijzend aan uw witte kust, zoo wil ik drijven door de schepping en haar vreemd gevolg. En God, hoe zou ik mij verheffen tot een mosterdzaad, zoolang ik Zijn geheim niet ken van enkel stof te zijn. PETER THIRY. Vorige Volgende