De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
Waarom houden wij van de muziek?Ga naar voetnoot(1)Sprekende over de muziek, heeft Plato, in zijn verhandeling over den Staat, volgende bepaling gegeven: ‘De muziek is een psychisch moment. Aan het heelal geeft zij een ziel, aan de gedachte vleugelen, aan de verbeelding - een opbruisenden toover, aan de triestigheid - bevalligheid, aan alles - vreugde en leven. Zij is de essentie der orde, en verheft tot het goede, het rechtschapene, het mooie, waarvan zij de onzichtbare, doch tevens verblindende, hartstochtelijke en eeuwige uitdrukking is.’ De muziek is dus de taal der ziel. In tegenstelling met andere schoone kunsten, houdt de muziek enkel rekening met het hart, met de ziel, en bijgevolg met imponderabelen die tot nog toe het menschelijk brein ontgaan. Niettegenstaande echter wij van de muziek geen wezenlijke bepaling kunnen geven, niettegenstaande wij over het hoofdstuk der muziekuitdrukking in 't duister verkeeren, toch beminnen wij, misschien meer dan ieder andere kunst, de muziek. Wij beminnen de muziek. Goed. Doch waarom doen wij het? Als wij een boek lezen, dan is het redelijk het graag te zien - om zijn inhoud, om zijn vorm, om zijn uitdrukkingen, om den schrijver - alhoewel wij in dit geval nimmer zullen zeggen dat wij het liefhebben. Als wij een plastisch werk aanschouwen - een schilderij, een standbeeld - dan kunnen wij het graag zien om de expressie, om de gelukkige veelkleurigheid, om de goedgestifte trekken, om de trouwe of ideëele afbeelding. Doch als wij in een concertzaal of vóór onzen radioluidspreker een muziekopus aanhooren, dan kunnen wij geen enkel woord, geen enkel antwoord uitbrengen, Wij erkennen wel dat wij in een bijzondere gemoedsgesteldheid verkeeren, wij geven toe dat er | |
[pagina 465]
| |
iets in ons zingt en speelt, doch wat het is, hoe het komt, waarom het enkel zoo lang duurt als het auditieve - op die vraag blijven wij het antwoord schuldig. In den poespas van vertoogen over de liefde, de echte liefde - waarvan men gezegd heeft dat ze een hartstocht is die met een rilling begint en met een geeuwing eindigt - is er toch een roode draad, die in alle verhandelingen merkbaar is. Dat is een wezenlijke essentie, een reëele drijfveer, die die liefde opwekt. Hetzij uiterlijke of innerlijke schoonheid, hetzij hoop op sexueel genot, op materieelen welstand, hetzij geloof aan een psychisch ideaal, - in ieder geval, er is een basis waarop die liefde steunt. Zoodus moeten wij ook in de muziek die aantrekkingskracht, dit substratum nasporen. Dit voor de expressieve macht: de muziek. Nu moeten wij ons nog onderhouden over de receptieve, over de ontvankelijke kracht: den luisteraar. En hier moet ik een principe-onderscheid aanstippen. Er is een reuzenverschil tusschen muziek beminnen - waarlijk, met hart en ziel, diepzinnig - en van de muziek genieten - oppervlakkig, superficieel, pro forma. Muziek is nu eenmaal een dier verheven kunsten die zich met imponderabelen vermengen, en waarvan het peilen niet iedereen gegeven is. Zoodus zou men geneigd zijn te gelooven dat de philister die de muziek bemint het doet uit vermaak, uit genot, uit tijdverdrijf. Hoegenaamd niet. Sommigen beminnen de muziek omdat zij ze moeten beminnen, omdat het tot de goede manieren behoort, omdat het een bewijs is van cultuur, omdat het bezoeken van een concertzaal of het geregeld lezen van criticiverslagen een ontegensprekelijk bewijs is van geleerdheid, van beschaving, van sociale ontwikkeling. Op die wijze heeft men van de muziek gemaakt een quaestie van verstand, van intelligentie, daar waar nu juist het verstand geen vat heeft, waar enkel de ziel heerscht; daar waar het hart zijn eigen taal, de taal van het onbekende spreekt, waaraan de ratio onderworpen is, - waarmede zij in ieder geval rekening moet houden. Want is het verstand algemeen, d.i. zijn de grondprincipes van het rationalisme voor iedereen dezelfde, zoo is de | |
[pagina 466]
| |
muziek individueel, persoonlijk, en heeft op ieder mensch een andere uitwerking, een verschillenden invloed. En dewijl men daarvan gemaakt heeft een quaestie van verstand en intelligentie; dewijl niemand de domme, de onbeschaafde, de ongemanierde wil zijn; en ofschoon men er zich soms doodelijk bij verveelt, bemint men de muziek. Op die wijze bemint men korte rokken, Zwitserland's bergen, van Gogh's schilderijen. Omdat het de mode is; omdat men het moet beminnen; omdat onze huidige maatschappij, de sociale trap waarop wij verkeeren, het ons gebiedt. De muziek, heb ik gezegd, is de kunst van het onbekende, van het onbewuste. De gesteldheden in de duistere plaatsen van de ziel vinden soms hun weergalm in andere zielen. De ziel is onafhankelijk van het materieel omhulsel: zij vormt een geheel op zichzelf, is, bij de geboorte, bij ieder mensch dezelfde - en alhoewel zij zich op verschillende wijze ontwikkelt, naar gelang tijd, milieu, geslacht, blijft haar oer-kiem toch dezelfde. Op een zelfde wijze is het de mathematica gelukt te beweren dat het positieve en het negatieve zich samentreffen in het oneindige. Het beminnen der muziek is dus een quaestie van ψϒXH en, als gevolgtrekking daarvan, van individuum. Wij kunnen dus niet beweren dat het muziek aanleeren of beoefenen een ontegensprekelijk bewijs is van verstaan of beminnen. De gewone, de primitieve mensch kan de muziek beminnen op een wijze die ver uitsteekt boven de gestereotypeerde liefde van een amateur of van een beroemd man. En, als men nu om het ware genot te kennen en te gevoelen criticiverslagen moet lezen, dan is die liefde enkel oppervlakkig, gedwongen, platonisch; de ware liefde is rechtstreeksch, ongekunsteld, en schiet raak. De muziek waarlijk beminnen kunnen wij enkel als wij oogenblikkelijk bij het hooren verschillende gewaarwordingen, verschillende gemoedsgesteldheden, verscheiden psychische momenten voelen. Met andere woorden, als de muziek dezelfde is als de taal van ons hart, als de harmonie van Euterpe's eeuwigen zang zich versmelt met het gezang van onze ziel. Om dit echter te bereiken moet de ziel zich ontdoen van haar materieele hoos, moet zij haar physisch kleed van zich afwerpen, | |
[pagina 467]
| |
afzien van alles wat haar weg naar het ideëele belemmert, en alleen, heel alleen, moet zij de essentie, de spil van het leven vormen. Dan is het mogelijk aan den lijve te voelen dat wij de muziek waarlijk beminnen. Op een diep-innerlijke, op een endocriene wijze voelen wij het materieele. Zoo hebben wij imponderabelen gepeild en in realiën omgezet. Sommigen, bij het beluisteren van de muziek, voelen vreugde, moed, wulpschheid, sexueelen drang; anderen weer triestigheid, verslagenheid, wanhoop, melancholie. In het oude Hellas, waar de muziek de tooverij naakt, zijn twee uiteenloopende geesten zooals Pythagores en Aristoteles het eens, om te beweren dat de muziek bezwerende, moreele en medische eigenschappen bezit. Doch als men dit beweert is het reeds de zielsgesteldheid met betrekking tot het lichaam dat men hier ontleedt. Van het oogenblik af dat men niet meer onder de bekoring der muziek verkeert, of als een vreemde persoon het woord voert, is het met het endocriene, met het innerlijke gedaan. Dit laatste kunt u, en enkel u alleen voelen. Omdat de muziek den geest moet louteren, de ziel opluisteren, de menschheid veredelen, heeft Maurice Ravel, zich wendende tot de musici, gezegd: ‘Weest streng en stipt: componeert niet alles wat u door het hart en het hoofd komt. Vergeet niet de betooverende waarde der muziek, noch de bezwerende kracht van den vorm, eigenschappen waarmede men moet omgaan het hart in de hand en de ziel in kamerrok.’ Want het genie dat Mozart en Beethoven en Mendelssohn en Schumann en Liszt bezielt is niets anders dan de uitdrukking van Euterpe's eeuwigen zang. Dit gezang kent u allen. Het is in u, in mij, in ons allen. Vijf en twintig eeuwen geleden reeds, bij monde van Platoden-Goddelijke, verspreidden het de papyrusrollen in het oude Hellas. Want de muziek is een psychisch moment. Aan het heelal geeft zij een ziel, aan de gedachte vleugelen, aan de verbeelding een opbruisenden toover, aan alles vreugde en leven.
MARCEL MARINOWER. |
|