De Vlaamsche Gids. Jaargang 27(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 462] [p. 462] [Twee gedichten] Aan de onbekende van de seine ‘Men mag wellicht gelooven dat zij in de Seine sprong om haar maagdelijkheid te behoeden.’ Hield dan uw jeugdig hart zóó aan zijn droomen Dat het verkoos, boven het ruw gebod Van een meedoogenloos, ontgoochlend lot In 't ijzig water-worgen om te komen? Of werd u nooit een schoone waan ontnomen, En dreef u slechts het nijpen van den nood Of een verlatenheid, zoo zwart, zoo gróót Dat lichter scheen de lok der duistre stroomen? Geen stervling vroeg, bij 't laatst, wanhopig dolen, 't Geheim, achter uw lippen schuw verscholen; Thans zwijgt uw wondre glimlach voor altijd... Nooit zullen tranen nog uw oog bedroeven, Nimmer de smart uw smetloos voorhoofd groeven Noch schenden een onwaardge uw maagdlijkheid, Doch nooit zal nog uw jonge stem weerklinken, Nimmer uw mond de schaal der vreugde drinken: Dit schoone leven is voor altijd kwijt [pagina 463] [p. 463] Wat deert het... Wat deert het, dat de geest gevangen is Binnen wat stof, waarmee hij steeds zal strijden, Dat 't leven kort en raadselachtig is En 't harte wankelmoedig in 't verblijden? Dat in een droom wij ons van duisternis En smart voor eeuwig denken te bevrijden, Doch soms het noodlot, of een wreed gemis Aan eigen kracht de vreugde komt ontwijden?... Geen leed, geen macht, zelfs niet het streng gezag Van liefdesmart of stervenspijn vermag Het harte voor dit Wéten te versperren: Hoog boven kleine vreugden-van-één-dag Klinkt van een verre bron de zilvren lach En fonkelt de standvastigheid der sterren. HERMAN DE CAT. Vorige Volgende