De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||
De geschiedenis van het Zwin
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||
ongeveer 1100 meter ten Noorden van het Oostenrijksche fort, gebouwd bij de sluis van het Hazegras in 1784-86Ga naar voetnoot(33). Op 3 Oktober 1811 stak Napoleon het Zwin over in een visschersschuit. Bij het verlaten van het Hazegras moest de schuit, waarin zich de keizer bevond, eerst naar Sluis koers zetten om een zandbankGa naar voetnoot(34) te omzeilen; na deze te zijn voorbijgevaren, zakte ze het Zwin af tot aan de Oude Kil te Terhofstede, waar de keizer voet aan wal zette. Na dit bezoek aan de streek liet de keizer een aanvang maken met het graven van het Napoleon-kanaal, dat wil zeggen het huidige kanaal van Brugge naar Sluis, een werk dat werd uitgevoerd door Spaansche gevangenen. Dit kanaal moest, loopende langs Sluis, Brugge verbinden met de Schelde te Breskens, Het gebruikte, na rechttrekking, de bedding van ‘de Reie’ van Brugge naar Damme. Van Damme af werd een nieuw vak in rechte lijn gegraven tot den Bloedput van Monnikerede, dat wil zeggen de plaats waar het huidige kanaal een bocht maakt tusschen Oostkerke en Hoeke; van daar volgde het nieuwe kanaal den loop van de Varsche Vaert tot aan het Fort Sint Donaas. Toen het Fort Sint Donaas was bereikt, werden de werkzaamheden gestaakt in 1813 en het kanaal werd slechts in 1857 voortgegraven tot in de stad Sluis. Tijdens de vijandelijkheden die volgden op de omwenteling van 1830, bezetten de Belgische troepen den polder van het Hazegras en bij de sluis van dien naam werd een batterij opgesteld. In 1831 werden twee Hollandsche kanonneerbooten, die zich aan den kant van het Hazegras op het Zwin hadden gewaagd om de sluis te bombardeeren en de overstrooming van den polder te veroorzaken, door de Belgen aangevallen. Een ervan strandde bij laag tij en de bemanning bracht zich in veiligheid dwars door het Zwin, dat toen op die plaats bijna droog stond. Het jaar daarop (1832) werd het vroegere Oostenrijksche fort, bij de sluis van het Hazegras, weer opgebouwd en in goeden staat gebracht. Het kreeg den naam Fort Leopold, ter eere | |||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||
van onzen eersten koning. Na het Verdrag van Londen (15 Maart 1839) werd dit fort gesloopt.
***
Eens de vrede teruggekeerd, verdween het Zwin weldra geheel en al. In 1864 deed de aanleg van den Zwinpolder ten Noorden van Sluis de haven van deze stad op het Zwin voor altijd verdwijnen. Twee kleine armen van den zeeboezem die het eiland Van Damme of de Groote Plaat nog omringden, was alles wat er toen nog van den zeearm overbleef. Ook op hun beurt verdwenen zij al spoedig, toen de internationale dijk, gebouwd in 1872 ingevolge een overeenkomst, tusschen België en Nederland gesloten, hun verbinding met de zee volkomen afslootGa naar voetnoot(35). Aldus werd de Willem-Leopold-Polder gevormd, die de verdwijning van het Zwin bezegeldeGa naar voetnoot(36). De eigenaars van den polder van het Hazegras en van den Zoute-Polder vulden die indijkingswerken aan (1873), door aanleg van een stuk dijk tusschen den Internationalen dijk en de duinen aan den kant van het Zoute. Deze dijk beschermde voorgoed het Oostelijk gedeelte van de ‘Kleine Vlakte’ (ten Oosten van het Zoute) tegen het geweldigste springtij. Enkelen tijd daarna werd, bij een overeenkomst tusschen België en Nederland, de loop van de grens der beide landen in de landerijen, die het laatst op de verdwenen monding waren veroverd, geregeld.
***
Heden ten dage blijft er van het Zwin nog slechts een kleine plek van schorren over, gelegen buiten den Internationalen dijk en in het Westen begrensd door het stuk dijk, aangelegd door de eigenaars van den Hazegras- en van den Zoute-Polder. Er is nog een nauwelijks een kilometer lange en honderd meter breede | |||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||
watervlakte overgebleven. Deze kleine inham is zeer gemakkelijk doorwaadbaar. Op de Belgische topografische kaarten van voor den oorlog is dit grondgebied aangegeven met den naam ‘vaak onderloopend land.’ In het Westelijk gedeelte van dit land groeien thans de schoone eigenaardige paarse Zwinbloempjes (limoenkruid of lamsoor). Zou de wandelaar, die de geschiedenis van deze streek niet kent en die van boven op de duinen zijn blik richt naar Sluis en den lompen toren van Sint Anna-ter-Muiden, wel kunnen vermoeden dat daar, waar hij thans duinen, weiden, een vliegplein, villa's en velden ziet, zich vijf eeuwen geleden een ongeveer vijf kilometer breede zeearm uitstrekte? Hij zou heel verwonderd zijn, moest hij vernemen dat deze zeearm steeds kleiner werd naar Sluis en Sint Anna-ter-Muiden toe en voorbij deze beide plaatsen een scherpe bocht maakte, om zich tot aan Damme naar het Zuid-Westen te begeven. Hij zou ook zeer moeilijk kunnen gelooven, dat deze monding een van de belangrijkste havens was van het Westen, een haven waarheen de schepen, die uit alle deelen van de bekende wereld kwamen, koers zetten en die van Brugge het Venetië van het Noorden had gemaakt! | |||||||||||||||||||||||
BijlagenBijlage I
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||
ven, van 4 November 1428, bevestigde Filips de Goede de akte van eeuwige verpachting, wat gelijk stond met een afstand in vollen eigendom van de ‘scor appelé Hazegheers, non dicqué’ en van deszelfs toekomstige aanslibbingen, aan Jan de Baemst, baljuw te Sluis. Deze had dat recht verkregen van Gautier Poulain, algemeen ontvanger van Vlaanderen en Artois, tegen vier en twintig ponden parisis (munt van Vlaanderen) per jaar. Voormelde akte bepaalt de grens van de schorre van het Hazegras op de volgende manier: ‘...gisans du costé de noord de la ville de Mue (Sint Anna-ter-Muiden) tenant au costé d'oost du Schor appartenant à Madame de Ghistelle, entre lesquelz deux scor cuert une eaüe appelé le vliet de Raingersvliete, et ainsi extendant vers west au loing et au devant des dicques du nouvel polder; Item d'illec allant pareillement au long du poire appellé Vaghevier, Item au long d'un autre appellé le polre Bonds Bunts et aussi au long de encores un autre poire appellé Volcaerts-scote-polre, jusque en la fin du poire appellé Pape-poire appartenant à la cure de S. Cathérine ten Knocke du costé du Zuidwest et de l'autre costé aboutissant et allant tout au long de l'eaüe de mer.’ Bij een vergelijking van deze vrij onnauwkeurige beschrijving met de kaart van Pourbus en die van Van der Maelen op de schaal 1: 20.000, komen wij tot de vaststelling dat de ‘dijken van den nieuwen en van de andere polders,’ die in het Westen de grens vormden van de schorre van het Hazegras, nagenoeg overeenkomen met den Graaf Jans-dijk, die heden ten dage nog grotendeels bestaat. Deze dijk vormt inderdaad de Oostgrens van den Vagevuerpolder, van den Buts (of Bonds Buts)-polder, van de Watering van Valkaerts Goote (Volcaerts-Scote) en van het Paepen-Polderke of Papepolre. De Zuidelijke grens moet heel wat ten Noorden van St Anna-ter-Muiden worden gezocht, waarschijnlijk bijna op de hoogte van de plaats waar in de XVIIIe eeuw de sluis van Hazegras werd gebouwd. Wat het Noorden en het Oosten betreft, wordt de grens natuurlijk gevormd door de monding van het Zwin, die in het begin van de XVde eeuw niet te onderscheiden was van de zee, zooals voldoende bewezen wordt door de kaart van Pourbus, die van bijna anderhalve eeuw later | |||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||
dagteekent dan de aangehaalde tekst. Wij kunnen daaruit besluiten, dat in het begin van de XVe eeuw tot de schorre van het Hazegras behoorde, naast hetgeen er nog overdekt was door het water van het Zwin, alles wat later den Ouden Polder van het Hazegras, den Polder van het Nieuwe Hazegras, den Zoute-Polder en de Kleine Vlakte (ten Oosten hiervan) heeft gevormd. Omstreeks 1547 moest een gedeelte van de schorre rijp zijn voor indijking, aangezien op 23 April 1547 Keizer Karel de erfgenamen van Jean de Baemst toestemming verleende om de schorre in kwestie in te dijken; en het oktrooi leert ons dat de in te dijken polder een oppervlakte had van meer dan 428 gemeten. Aldus werd de Oude Polder van het Hazegras gewonnen, die, in groote trekken, besloten lag tusschen de huidige Zoute Vaart, de Paulus-Vaart en den Graaf Jans-dijk. Naarmate het Zwin verzandde, vooral zooals wij dat hebben gezien van het midden van de XVIIe eeuw af, breidde het Hazegras zich snel uit door de voortdurende vorming van nieuwe aanslibbingen. Volgens de in 1714 gedane opmetingen was het grondgebied in kwestie reeds meer dan 1983 gemeten groot. In 1764 vroeg Hertog Emmanuel de Croy, die eigenaar was geworden van een deel van de schorren van het HazegrasGa naar voetnoot(37), aan de Regeering der Oostenrijksche Nederlanden toestemming om tot de indijking ervan over te gaan. Na langdurige onderhandelingen verkreeg de hertog, op 5 September 1782, van Keizer Jozef II het oktrooi ‘voor hem en zijn mede-belanghebbenden’ om ‘zoo'n groot mogelijk gedeelte van voormelde Schorre van het Hazegras, gelegen op het grondgebied van Knokke bij de uiterste grens van het “Brugsche Vrije”, in te dijken en te laten bebouwen.’ In Februari 1784 wijzigden Philippe François Lippens, dijkgraaf te Moerbeke, en Lammeire, dijkgraaf van den Ouden Polder van het Hazegras, volkomen het oorspronkelijke ontwerp van indijking voor den nieuwen polder. Zij breidden de grenzen van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||
de in te dijken schorre uit om er een grooter gedeelte van de bedding van het Zwin in op te nemen. Op 1 Maart van hetzelfde jaar kocht voornoemde Philippe François Lippens van Jean Charles Voets en van Pierre Van Overloop het gedeelte van het Hazegras, dat de graaf van Monterey hun (in 1716) had afgestaan. Toch werd een zestiende gedeelte van de oppervlakte van dat land en die schorren afgestaan aan Charles Walwein en zijn kinderenGa naar voetnoot(38). Op hetzelfde oogenblik kwamen de hertog de Croy en de beide andere eigenaren, Philippe François Lippens en Charles Walwein, overeen om een gedeelte van de schorre van het Hazegras te laten indijken, aldus voormeld oktrooi van 5 September 1782 in uitvoering brengend. Na den bouw van den dijk, die de huidige Zeedijk is, werd de Polder van het Nieuwe Hazegras, die meer dan 815 gemeten schorren groot was, voorgoed onttrokken aan het hoog water en voor landbouw gebruikt. Terwijl men voormelden polder indijkte, liet de Regeering een afwateringssluis bouwen bij het Hazegras voor de loozing van het water van de oeverstreek van het Zwin en, zooals wij dat hoogerop hebben gezien, werd er eveneens overgegaan tot den bouw van een fort en van het lazaretGa naar voetnoot(39). Een oktrooi van 8 December 1786 verleende den hertog de Croy en zijn medebelanghebbenden toestemming tot indijking van den Zoute-Polder (1787), die het Westelijke gedeelte vormde van het oorspronkelijke eigendom van Jean de Baemst. Wij hebben reeds gemeld dat deze polder zijn naam heeft gegeven aan de huidige plaats Het Zoute bij Knokke. Toen de familie de Croy tijdens de Fransche revolutie was uitgeweken, werden de goederen van Hertog Emmanuel verbeurd verklaard en later toegekend aan de dotatie van het Eerelegioen. In 1798 werd er een gedeelte van verkocht. De eigendomsrechten op de schorren van het Hazegras waren herhaaldelijk het voorwerp van terugvorderingen vanwege de Centrale Regeering van het land. Telkens werden echter de rechten van de eigenaars bevestigd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||
Op 4 September 1813 maakte de Meester der verzoekschriften en Direkteur-Generaal der Polders, Charles Maillard, na onderzoek van de eigendombewijzen van de eigenaars van het Hazegras, aan dezen het besluit bekend, dat hij te hunnen gunste had uitgevaardigd. Hier volgt er de tekst van: ‘Antwerpen, op 4 September 1813. De Meester der Verzoekschriften, Direkteur-Generaal der Polders, enz. Aan de Heeren Lippens en Co te Gent, Mijne Heeren, ik heb de eer U bekend te maken dat bij mijn besluit van 30 Augustus 1812, goedgekeurd op 4 Juni laatstleden, door Zijne Excellentie den Minister van Financiën, het eigendomsrecht van de schorren, dat gij hadt opgeëischt in uitvoering van het Dekreet van 11 Januari 1811, erkend werd. Ik noodig U uit U in mijn kantoren aan te bieden om de eigendomsbewijzen die bij Uw verzoekschrift waren gevoegd te komen terughalen, of deze te laten terughalen door een gevolmachtigde. Ik heb de eer U te groeten Charles Maillard.’ De tekst van het besluit zelf luidde als volgt: ‘De Meester der Verzoekschriften, Direkteur-Generaal der Polders, enz. Gezien artikel 3 van het Dekreet van 11 Januari 1811 betreffende de schorren. Gezien de vordering en de eigendomsbewijzen voorgelegd door de Heeren Lippens en Piers Raveschoot, renteniers te Gent, den heer Jacques Philippe Pecsteen, rentenier en advokaat te Brugge en den heer D'hert, advokaat te Knokke. Gezien het advies van den Direkteur der domeinen van het Leie-Departement in datum van 11 Maart 1812, die oordeelt dat de vordering gegrond is en geen enkele betwisting opwerpt. | |||||||||||||||||||||||
Besluit
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||
gedeelte der schorren dat het voorwerp uitmaakt van hun vordering. Te weten: Zeven achtste van de schorre, Hazegras genaamd, waarvan een gedeelte is gelegen in de gemeente Knokke, ter grootte van tweehonderd vier en twintig hectare, vijf en zestig are, een en dertig centiare. 224 hectare, 65 are, 31 centiare. | |||||||||||||||||||||||
Artikel II.Dit stuk zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën. Antwerpen, 30 Augustus 1818 Charles Maillard.’ De Regeering van Napoleon, die niet gewoon was zich veel aan de rechten van anderen gelegen te laten, erkende formeel de rechten van de eigenaars van het Hazegras op de schorren zelf, dat wil zeggen de niet ingedijkte gedeelten van het Zwin. Omstreeks 1835 exploiteerden twee boerderijen het polderland van het Nieuwe Hazegras. De eene behoorde toe aan de familie Lippens en de andere aan de familie Piers de Raveschoot. Deze beide families bezaten alleen reeds, door aankoop, ongeveer zeven achtste van den polder. In 1848 verleende de Belgische Regeering aan den Polder van het Nieuwe Hazegras en aan den Zoute Polder rechtspersoonlijkheid. Op dat oogenblik leek de kwestie der eigendomsrechten voorgoed geregeld. Maar de bouw van den Internationalen dijk bracht een onvoorziene verandering in de houding van den Belgischen Staat ten opzichte van de eigenaars van den Polder van het Hazegras. In 1871 nam de Staat doodeenvoudig terreinen, die reeds sedert onheuglijke tijden door den Polder van het Hazegras werden geëxploiteerd, in bezit. Daarop volgde een bezitsvordering, ingesteld door den Polder. Op 31 Januari 1876 bevestigde de rechtbank van Brugge de rechten van den Polder en veroordeelde den Staat tot schadevergoeding. Eerst bij exploot van 2 Augustus 1890 dagvaardde de Staat den Polder van het Hazegras tot opvordering van een zeker | |||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||
terreingebied dat voormelde Polder steeds had geëxploiteerd. Daarmede begon het proces, dat de Hazegras Polder en de Zoute Polder moesten voeren tegen den Belgischen Staat en dat de eersten ten slotte in 1910 hebben gewonnenGa naar voetnoot(40). Hoogerop hebben wij gesproken van den Willem-Leopold polder en van den aanvullingsdijk, door de eigenaars van den Hazegras Polder en den Zoute Polder aangelegdGa naar voetnoot(41). Die dijk is het welke de Kleine Vlakte, waar nu de Koninklijke Villa, het vliegplein en de nieuwe golf zijn gelegen, voorgoed heeft beschermd tegen het hevigste springtij. Een Vereeniging zonder Winstoogmerken, ‘Het Zwin’ genaamd, werd opgericht (1938) tot behoud van het laatste spoor van den verdwenen zeearm. | |||||||||||||||||||||||
Bijlage II.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||
Tusschen het Oude Zwin en de Reie, ter hoogte van Koolkerke, bevond zich een eerste Leugenzwin; tusschen Peereboom en Monnikerede stroomde een tweede Leugenzwin; daarna tusschen het Oude Zwin en het Zwin, voorbij Hoeke, was er een derde waterloop, die het Oude Zwin met het Zwin vereenigde en Nieuw Zwin of Groot Zwin werd genoemd. Heden ten dage heet deze waterloop de Hoeke Vaart. Op den Oostelijken oever van het Zwin, op eenigen afstand ten Zuid-Westen van Sluis, bevond zich het Lapscheursche Gat, een ander gedeelte van de monding van het Zwin, dat ten Noorden en ten Oosten van Lapscheure liep en tot voorbij Middelburg (in Vlaanderen) stroomde. Te Damme is het dat de Gentsche Lieve zich in het Zwin stortte. Ten Westen van deze stad ziet men het moeras of polder, ‘de Zeuge’ genaamd, waaromheen in het begin van de XIVe eeuw een kanaal werd gegraven, uitgaande van de Reie en dat zich in het Noord-Oosten van Damme in het Zwin ging storten. Wanneer wij nu een blik werpen op de streek, gelegen ten Oosten van Sluis, zien wij er een tweede monding van het Zwin, die ten Noorden van deze stad liep en om het eiland Kadzand heen stroomde. Zij stortte zich in de Noordzee tusschen Kadzand en Wulpen. In de XVe eeuw noemde men ze het Zwarte Gat of Sinte-Marie-Veer. Ten Zuiden van Oostburg vloeide een andere zeearm, de Elmara genaamd, die de Wester-Schelde bereikte tusschen IJzendijke en Biervliet. Wat betreft het eiland Wulpen, dat thans geheel is verdwenen in de monding van de Hont, dit was van de streek Oostburg-Groede gescheiden door een zeearm, de Vloer genaamd. Ten Oosten van Wulpen lag er een ander klein eiland: Koezand, eveneens verdwenen, dat van Wulpen gescheiden was door het water, Heidensee genaamd. Vermelden wij om te eindigen nog ten Zuid-Oosten van Sluis een gedeelte van het Zwin dat tot Aardenburg liep en dat men ‘de Eede’ noemde. No 2. - De streek van Brugge tot Biervlier, door Pieter PourbusGa naar voetnoot41a. De Brugsche schilder Pieter Pourbus (1510-1584), welbekend door zijn schilderijen en vooral door zijn portretten, was ook een uitstekend kartograaf. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||
Toen het Brugsche Vrije op 6 December 1561 had besloten een uitvoerige kaart van het grondgebied van de KastelnijGa naar voetnoot(42) te laten maken, wendde men zich voor de uitvoering hiervan tot Pourbus. De schilder zette zich aan het werk in 1562, maar kwam eerst in 1571 klaar. Alvorens zich met deze kaart van het geheel bezig te houden, had hij reeds kaarten van verschillende gedeelten van het Vrije opgemaakt en, om deze dokumentatie aan te vullen, ging hij opmetingen doen en schetsen maken op verscheidene plaatsen van het grondgebied van de Kastelnij. Voor Brugge en de omstreken bij voorbeeld, werkte hij op den Halletoren, van waar hij heel goed een flink gedeelte van de streek kon overschouwen. Meetkundigen hielpen hem ter plaatse bij het voorbereidende werk en zijn leerlingen stonden hem hierbij eveneens ter zijde. De kaart van het Vrije, die klaar kwam in 1571, meet 3 M. 35 c.M. (in de hoogte) en 6 M. 2 c.M. (in de breedte). Zij is op linnen geschilderd en de achtergrond is groen. De schaal die op de kaart is aangebracht is berekend in roeden en komt ongeveer overeen met de schaal 1: 12.100. Zooals men uit den afdruk kan opmaken, geeft de kaart een zeer trouwe grafische voorstelling van de verschillende topografische details. Het uitvoerigste en dus het belangwekkendste gedeelte is dat van de streek ten Noord-Oosten van Brugge, tot Sluis en Knokke. Van de door Pourbus zelf geschilderde oorspronkelijke kaart blijft nog slechts het in dit werk afgedrukte gedeelte over. Het wordt bewaard in het Museum van Oudheidkunde te Brugge (Gruuthuse). Het door Pourbus zelf geschilderde exemplaar was reeds erg beschadigd omstreeks de jaren 1596-1597, omdat het maar al te veel door de handen was gegaanGa naar voetnoot(43). Het bestuur van het Vrije | |||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||
liet de kaart dan ook heelemaal kopieeren door een anderen Brugschen schilder, Pieter Claeyssens, een werk dat klaar kwam omstreeks 1600-1601. Deze copie, die uiterst nauwkeurig het oorspronkelijke weergeeft, bevindt zich op het oogenblik in de kleine trouwzaal in het Stadhuis te Brugge. De kaarten van Pourbus en speciaal het gedeelte van de kaart van het Vrije, dat hier is afgebeeld, zijn onder de beste van de bekende en uit de zestiende eeuw bewaarde topografische kaarten, zoo niet de beste. Gaan wij nu over tot den inhoud zelf van deze kaart, die zoo belangwekkend is voor de bestudeerde streek. Van Brugge, langs Koolkerke in Noordoostelijke richting stroomende en op een zekeren afstand ten Noord-Westen van Damme loopende tot aan Peereboom, zien wij het eerste vak van het zeekanaal van Brugge tot Sluis, voor de scheepvaart geopend in 1566. Het is het weer uitgediepte gedeelte van het Oude Zwin. Het nieuwe kanaal stroomt tusschen twee met een witte streep aangegeven dijken. Voorbij Peereboom is het het Oude Zwin zelf, dat voortloopt in Noordoostelijke richting als een eenvoudig afwateringskanaal der wateringen, en ten Westen van Oostkerke, ten Zuiden en ten Oosten van Westkapelle stroomt. Daar ziet men den waterloop langs een dijk stroomen, over een afstand overeenkomende met ongeveer 250 meter, daarna er doorheen loopen, tusschen twee dijken vloeien, om den dijk te bereiken die de grens vormt van de ‘Schorre’ van het Zwin, die niets anders is dan de Graaf Jans-dijk, ten Zuiden van den ‘Witten hof’ of de Vijf Huizen. Deze beide dijken, waartusschen het Oude Zwin stroomt, hebben den ouden kleinen zeeboezem, die vroeger werd gevormd door de monding van den waterloop, afgesloten. Zooals de kaart dit aantoont, was alle verbinding ervan met het Zwin afgesneden door den Graaf Jans-dijk. Aangezien er geen enkel spoor overblijft van de monding van het Oude Zwin, ten gevolge van in de XVIIe eeuw door de Spanjaarden uitgevoerde werken, is de kaart van Pourbus het eenige dokument dat er de herinnering van voor ons heeft bewaard. Tusschen Brugge en Damme ziet men de Reie tusschen twee dijken stroomen. Ten Westen van Damme, op enkele honderden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||
meters van de stad, bemerkt men het moeras de Zeuge, dat een parallelogram vormt en door een dijk is omgeven. Een kanaal loopt langs dezen dijk, omringt het moeras en gaat zich storten in wat er overblijft van het Zwin aan den anderen kant van de stad. Dit kanaal heeft gediend om het water van de Zeuge in het Zwin te brengen, toen het moeras als spuidok werd gebruikt. Voorbij Damme is wat er van het Zwin overblijft een vrij onregelmatige waterloop - wij bedoelen den Oostelijk gelegen waterloop - die aanzienlijk breeder wordt alvorens hij in Sluis komt, om zeer breed te worden stroomafwaarts van de stad. Ter hoogte van Mude (St. Anna-ter-Muiden) ziet men duidelijk een groote zandbank, aangegeven met drie ‘Bake’ of bakens, bestemd om de schepen te waarschuwen voor het gevaar dat deze hindernis bood. Het gedeelte van het Zwin, stroomafwaarts van de monding van het Oude Zwin gelegen, is zorgvuldig afgebakend. In de monding zelf van den zeearm is het woord ‘Tzwin’ aangebracht. Ten Westen van de monding van het Zwin (aan den kant van Knokke). ziet men een groote uitgestrektheid schorren, aangegeven als ‘Scorre’ en in het Westen begrensd door den Graaf Jans-dijk. Op het oogenblik van de uitvoering van de kaart van Pourbus (tusschen 1562 en 1571), was de Oude Hazegras-Polder nog niet ingedijkt, aangezien men geen dijk ziet buiten den Graaf Jans-dijk. Men geeft er zich hier goed rekenschap van dat, in de XVe eeuw, zooals wij dat hebben gezegd in bijlage I, de schorre van het Hazegras in het Westen door dezen dijk was begrensd. Nog steeds tusschen Brugge en Sluis, geeft de kaart van Pourbus ons den loop van het nieuwe zeekanaal van Brugge naar Sluis, waarvan het eerste vak, zooals wij dat daar juist hebben gezien, de wederuitgraving van het Oude Zwin was. Van Peereboom volgde dit kanaal nagenoeg den loop van het tweede Leugenzwin tot aan ‘Lembeke’ of Bekaf, gelegen ten Zuiden van Monnikerede (Muenikere). Op die plaats werd het tot Sluis voortgezet door het kanaal van Damme naar Sluis, gegraven in uitvoering van het tweede gedeelte van het ontwerp van Gomaer. Zooals wij dat reeds wisten, was het gedeelte van Damme tot Bekaf of Lembeke op deze plaats afgesloten door een dijk en dit gedeelte heette voortaan ‘Verloren Rek’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||
Ten Zuid-Oosten van Damme, gaande ten Zuiden van Moerkerke, ziet men den loop van de Lieve, eveneens tusschen twee dijken. Ten Oosten van Hoeke is de ‘Waterganc van Ramsvliet’ niets anders dan het Nieuwe Zwin of Groot Zwin, de huidige Hoeke-Vaart. Wij vestigen speciaal de aandacht op de talrijke dijken en gedeelten van dijken, die een uitstekend beeld geven van de ordelooze wijze waarop het Zwin tusschen Damme en Sluis werd ingedijkt, indijkingen die grootelijks hebben bijgedragen tot de zeer snelle verzanding. Ten Zuid-Oosten van Sluis, uitgaande van het Coxydsche Gat, te Slependam, vinden wij de Eede, die langs Aardenburg in Zuidelijke richting loopt. Aan den kant van Kadzand wordt de oever van het Zwin ook door schorren gevormd. Van het Coxydsche Gat ten Oosten van ‘Coxyde’ loopt, in Noordoostelijke richting, de tweede monding van het Zwin, die om Kadzand heen stroomt en die het Zwarte Gat of Sinte-Marie-Veer heette. Zij kwam uit in de Noordzee, tusschen Kadzand en Wulpen. Naar het Oosten is het de Passegeule, waarvan het eerste gedeelte het kanaal van Oostburg was, zooals wij dat hoogerop hebben gezien. De Passegeule was zeer ondiep, zooals de zandbanken in zijn bedding daar op wijzen, vooral aan den kant van ‘Yzendyke’. Op de plaats waar zij den Braakman en de Schelde bereikt, tegenover het eiland Biervliet, is de toegang naar den stroom werkelijk afgesloten door de talrijke zandbanken. Men begrijpt dat het kanaal van Oostburg nooit voldoening heeft kunnen geven en dat anderzijds de verschillende overstroomingen bij het einde van de XVIde eeuw en het begin van de XVIIde eeuw, waarvan sommige veroorzaakt door het doorsteken van dijken, wel den uitslag hebben kunnen opleveren, die tevergeefs door de Bruggelingen verwacht werd in het begin en midden der XVIe eeuw, namelijk dat het hoog water van de Schelde op de vaargeulen van het Zwin zou werken, om er het zand uit weg te vagen. IJzendijke is bijna heelemaal overstroomd door de toeneming van de watervlakte van den Braakman bij de monding van de Passegeule. Biervliet is een klein eiland geworden, gescheiden van de streek van IJzendijke door denzelfden Braakman. Die zeearm is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||
op dat oogenblik heel ondiep en voor een groot gedeelte overdekt met zandbanken. Kaart No 3 toont aan dat hij, tusschen 1571 en 1621, grooter en dieper is geworden. Het eiland Wulpen bestaat nog steeds, maar de Vloer (‘Den Vloer’) die het scheidt van de streek van Groede-Breskens is erg verzand. Ten Noorden van Gaternisse geeft de kaart den naam van ‘Nieuwer Have’ aan. Dat is de monding van het Nieuw-Havensche Gat, gevormd op het oogenblik van de voltooiing van de kaart van Pourbus (omstreeks 1570), maar die nog niet op de kaart is aangegeven. Deze zeeboezem had zijn beginpunt, zooals wij dat hebben gezien, in de tweede monding van het Zwin bij Marolleput (Noordelijk van Oostburg) en bereikte de Schelde op voormelde plaats (Zie kaarten No 3 en 4). No 3. - C.I. Visscher, Caerte van 't VrijeGa naar voetnoot(44), sijnde een gedeelte en lidt van Vlaenderen, waer in vertoont wert de tegenwoordige ghelegentheijt van de stadt Sluys, Cadsand en de doorgestoken polders, met grooten vlijt gecorrigeerd en verbetert door -Ga naar voetnoot(45). Deze kaart geeft den toestand van de streek Brugge-Biervliet na afloop van het twaalfjarig Bestand (1621). Zij werd rond 1622 uitgegeven door de graveurs en uitgevers van kaarten Claes of Nicolaes Jansz Visscher en H. Hondius te Amsterdam. Schaal ongeveer 1: 140.000. Tusschen Brugge en Sluis zien wij daarop de ‘Nieuwe vaert naer Sluys’ of het zeekanaal van Brugge naar Sluis, gegraven in de XVIe eeuw, dat over Koolkerke naar Peereboom loopt en zich van daar naar het Zuid-Oosten richt tot Bekaf of Lembeke (Monnikerede), waar het in Noordoostelijke richting voortloopt tot Sluis. Dit laatste gedeelte is met ‘De Soete’ aangeduid. Van Brugge tot Damme ziet men de Reie, maar de naam staat er niet op aangeduid. Van Damme uit, loopende naar het Zuid-Oosten, onderscheidt men: ‘De Lieve loopende naer Ghent’. Van Damme tot Sluis, ten Oosten van het kanaal ‘De Soete’, ziet men | |||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||
‘De Soute’ of wat er toen van het Zwin tusschen Damme en Sluis nog overbleef. Het Zwin tusschen Sluis en de Noordzee is aangeduid als ‘'tZwyn ofte oude Haven’. Op den Westeroever komen de forten voor van St Job, St Frederyck, St Donaes, dat ‘De Soete’ afsnijdt. Vervolgens ‘'t Oude Pas’ en ‘'t Nieuwe Pas’, deel uitmakende van de versterkingen van Sluis. Hoogerop nog, het fort St Marck, dat overeenstemt met het fort Isabella of met het fort Teresa. Aan weerskanten van het Zwin bemerkt men de legerplaats van de troepen van Aartshertogin Isabella, aangeduid als ‘Des Vyants Legher’ (zijde van Knokke) en ‘'t Leger van de H.M. Heeren Staten’ (zijde van Kadzand). Wij zien ook Sluis en omgeving op een grooter schaal, onderaan op de linkerzijde van de kaart. De stad Sluis is goed versterkt, en meer Noordwaarts - aan de Oostzijde van het Zwin - bevinden zich twee forten waarvan de naam niet is aangeduid, maar die de forten zijn van Oranje (ten Noorden) en van Nassau (ten Zuiden), zooals blijkt uit kaart nr 4. Meer Oostwaarts en ten Zuid-Oosten van Sluis bevinden zich verscheidene forten en de versterkingen van Aardenburg; het land is bijna heelemaal overstroomd. Op gebied van waterloopen ziet men in die streek heel den loop van de tweede monding van het Zwin, die om het eiland Kadzand stroomt en ‘'t Swarte Gat’ werd genoemd, ter hoogte van het eiland ‘Wulpen’, dat te dien tijde nog bestond, alhoewel veel kleiner. Aan den ‘Marolle put’ (Noorden van Oostburg), begint het ‘Nieuwe Havense Gatt’, een zeearm die zich rond 1570 heeft gevormd en die het Zwin met de Wester-Schelde verbond. Die zeearm staat op de kaart van Pourbus nog niet aangeduid. De tweede verbinding van het Zwin met de Schelde en die ten Noorden van ‘Ysendyck’ uitkwam, is de Passegeule. Zij is aangeduid met verscheidene forten op haar oevers, maar de naam ontbreekt. Biervliet is een kleine versterkte stad in een eiland van den Braakman en ten Zuid-Westen van welke zich nog een fort bevindt. Wat den Braakman betreft, deze is uitgestrekter en dieper dan op de kaart van Pourbus. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||
Nr 4. - Fragment van de kaart van het Noorden van Vlaanderen door Peeter Verbist, een Antwerpschen auteur en uitgever van kaarten. Zij draagt als titel: ‘Het Noorderdeel van 't Graefschap Vleandren (sic) vervatende het Vrije, mitsgaders Axel en Astenne Ambacht ende een gedeelte van 't Landt van Waes, met de aengelegen landen.’ Schaal van ongeveer 1: 170.000Ga naar voetnoot(46). Deze kaart dagteekent van 1644. Zij is dus van ruim twintig jaar lateren datum dan de vorige (Nr 3) en geeft een beeld van de behandelde streek, enkele jaren vóór het Verdrag van Munster (1648). Men vindt er dezelfde waterloopen op: ‘De Nieuwe Vaert naar Sluys’, aangewezen als ‘De Soete’ van af Bekaf, ten Oosten van dit kanaal ‘De Soute’. Men ziet er ook de ‘Lieve fluvius’. Het ‘Oude Zwyn’ staat aangeduid van Peereboom tot Hazegras. Op den Westeroever van het Zwin staan meer forten aangeduid dan op de vorige kaart: S. Job, S. Donaes, S. Frederic, 't Pas, 't Nieu Pas, De Sterre, F. Isabelle, F. Terese.’ Het fort St Paulus staat aangeduid, maar de naam ontbreekt. Aan den anderen kant van het Zwin zijn twee forten: ‘F. Orang’ en ‘F. Nassou’ met hun naam aangeduid. De overstrooming is aanzienlijk verminderd. Zij bestaat nog gedeeltelijk ten Zuiden en ten Zuid-Oosten van Sluis en ten Oosten en ten Noord-Oosten van Aardenburg. De tweede monding van het Zwin ('t Swarte Gat) bestaat nog, doch is kleiner, vergeleken met de vorige kaart. Wulpen komt er nog steeds op voor en zelfs ‘Den Ouden Vloer’, d.w.z. het water dat Wulpen van het Land van Breskens scheidt, is erop aangeduid. ‘De Nieuwer havense Gat’ staat aangewezen. De Passegeule is reeds kleiner, maar de naam komt er niet op voor. Biervliet is nog steeds een eiland, dat goed gescheiden is van de streek van ‘Ysendyck’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||
Nr 5. - De streek Sluis-Biervliet op de kaart N.I. Visscher, herzien en verbeterd door R. Ottens: ‘Zelandiae comitatus novissima tabula delineata per Nicolaum I. Visscherura, nunc autem emendata et aucta per R. Ottens,’ uitgegeven tusschen 1652 en 1692. Schaal van ongeveer 1: 41.000Ga naar voetnoot(47). Men ziet er een deel van het Zwin ten Noorden van Sluis, vervolgens het ‘Coxysche Gat’, met twee armen voortkomende van de Passegeule. Die twee armen vloeien in elkaar ten Zuid-Westen van ‘Ysendyck’. Rondom Biervliet werden verscheidene polders ingedijkt: ‘Aemelia’ of Ameliapolder, de ‘Orangien polder’, die een vrij groot gedeelte van het watervlak van den Braakman op die plaats hebben ingenomen. Meer noordwaarts toe, ziet men de ‘Haven van Baersande’ en de ‘Nieuwer Haven’, het ‘Nieuw Havensche Gat’ aanwijzende. De monding van het Zwarte Gat is ingedijkt geworden. Er blijven daarvan nog twee kreken over, welke met dien naam zijn aangewezen. Het eiland Wulpen werd door de golven verzwolgen en al wat er nog aan herinnert is de kleine polder ‘Aenwas van Wulpen’ geheeten, ten Noorden van een der kreken ‘'t Swarte Gat’ genaamd. Het volstaat het algemeen aanzien van de op deze kaart afgebeelde streek te vergelijken met dit van dezelfde streek, zooals deze voorgesteld is op de twee vorige kaarten, om zich een denkbeeld te geven van de veranderingen die zich hebben voorgedaan: de gronden, overstroomd ten Zuiden van de Passegeule, zijn grootendeels opgedroogd. De Braakman tusschen Biervliet en ‘Ysendyck’ is merkelijk smaller geworden ten gevolge van het aanleggen en herstellen van dijken. Wanneer men nu de datums der indijkingen bekijkt, die voor verscheidene polders zijn aangeduid, geeft men zich rekenschap van de wijze waarop de werking der tijen van de Schelde op het Zwin verminderd is van af de eerste jaren volgend op het Verdrag van Munster (1648). De kaarten op zich zelf bewijzen dit reeds voldoende. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||
Nr 6. - Het Zwin en de streek van Knokke, naar de ‘Cabinetskaart’ van FerrarisGa naar voetnoot(48). Van 1770 tot 1777 leidde graaf Joseph de Ferraris, luitenant-generaal in den dienst van Oostenrijk, de werkzaamheden van de eerste echte topografische kaart op groote schaal (1: 11.520) van geheel België (en van een gedeelte der naburige streken). Zij werd heelemaal op het terrein opgemeten door de leerlingen van de militaire school voor wiskunde en het personeel van het artilleriekorps der Oostenrijksche Nederlanden. De definitieve teekeningen werden uitgevoerd in het te Mechelen gevestigde atelier voor topografische teekeningen. Er werden drie exemplaren van gemaakt, waarvan een voor Hertog Karel van Lorreinen, landvoogd der Nederlanden. Tot na den oorlog 1914-1918 werden die drie exemplaren te Weenen bewaard. Dank zij het Verdrag van Saint-Germain-en-Laye van 10 September 1919, slaagde België erin zich het exemplaar van zijn gewezen landvoogd Karel van Lorreinen te doen teruggeven. Het werd toevertrouwd aan den Dienst der Kaarten en Plans van de Koninklijke Bibliotheek van België. Bedoelde kaart, die met de hand is opgemaakt en in kleuren is, omvat 275 bladen. Wat bij die kaart opvalt, is de volkomen trouwe voorstelling van het aanzien van de streek. Men ziet er het Zwin erg verzand. De ‘Schorre van Hasegars’ komt er op voor zooals ze er uitzag korten tijd voor haar indijking (1784). Men vindt er nog den ‘Polder de Hasegars’ of Ouden Polder van het Hazegras op, het dorp Knokke en de duinen. Het ‘Fort St Paul’, de ‘Paulus Vaert’, het ‘Fort Isabelle Ruiné’ evenals de ‘Graeve Jans Dyck’. Een belangwekkende bijzonderheid is de aanduiding van de grens, in 1718 getrokken tot verbetering van het Barreelentractaat: ‘Limite inexécutée de l'an 1718.’ De ‘Swyne Brugge Vaert’ is een deel van het Oude Zwin. De duinen ten Noord-Oosten van het dorp Knokke, waar men nog een kreek ziet, zijn de Zoute Polder, die ingedijkt werd in 1787. Op den Oosteroever van het Zwin: ‘Regiment’ of Retranchement. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||
Het getal 15, dat men aangeduid ziet nabij ieder huis of iedere groep huizen, wijst aan dat, voor den eeredienst, die woningen afhingen van de parochiekerk van Knokke, terwijl 16 Westkapelle, 18 Ramskapelle en 14 Heist aanduidt. Nr 7. - Fragment van de kaart van België op de schaal 1: 20.000 door Philippe Van der Maelen, uitgegeven te Brussel van 1846 tot 1854. De monding van het Zwin, van Sluis tot aan de zee, had, in de eerste helft van de XIXe eeuw, nog een zekere breedte, die op 200 tot 300 meter kan worden geschat. De diepte was zeer gering, vooral bij laag tij. Rondom de ‘Groote Plaet’ of eiland Van Damme had de monding zich in twee deelen gesplitst, die weer samenvloeiden voorbij bedoelde zandbank. Men ziet op de kaart de verschillende polders rond Sluis, waarover wij op het einde van het IVe en in het begin van het Ve hoofdstuk gesproken hebben, zooals den ‘Gouverneur Polder’, den ‘Godefroi Polder’, den ‘Burkel Polder’, den ‘Polder du Haesegras’ en den ‘Zoute Schoor Polder’ (of Zoute Polder), ten Westen van het Zwin. Ten Oosten van het Zwin ziet men den ‘Kasteel Polder’. De kaart geeft nog een overblijfsel van het Coxydsche Gat (Cokje Gat) ten Oosten van Sluis. Wij zien er ‘Retranchement of Cassandria’ met, ten Zuiden, het ‘Fort Nassau’, en verder, aan den kant van Holland, overal polders. Op den Westelijken oever van het Zwin (kant van België) zijn duidelijk aangeduid de drie ingedijkte polders van de eerste schorren van het Hazegras: de ‘Vx. Polder du Haesegras’, de ‘Polder du Haesegras’ en de ‘Zoute Schoor Polder’. De ‘Kleyne Vlakte’ is nog niet bevrijd voor de hooge tijen. De Westelijke grens van voormelde polders is wel, zooals wij dit uitleggen in bijlage I betreffende het Hazegras, de Graaf Jans-dijk. Men ziet ook den St Paulus-dijk, die den Ouden Polder van het Hazegras tegen de tijen beschermd heeft, dan den ‘Zee Dyk’, die in werkelijkheid uit twee deelen bestaat. Het oudste, dat met den St Paulus-dijk den ‘Polder du Haesegras’ omgeeft, dagteekent van 1784 en heeft het mogelijk gemaakt den Nieuwen Polder van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||
het Hazegras te winnen. Het andere deel, dat het eerste met de duinen verbindt, ten Westen van de ‘Kleyne Vlakte’, heeft den Zoute Polder of ‘Zoute Schoor Polder’ doen winnen (1787). Op den Graaf Jans-dijk, ten Oosten van den ‘Vagevuer Polder’, ziet men den ‘Wittenberg of Vijf Huyzen’, die de ‘Witten Hof’ zijn van de kaart van Pourbus. Op gebied van forten vinden wij er het ‘Ancien Fort St. Paul’, het ‘Fort Napoléon, Rné’, het ‘Anc. Ft. Isabelle’ en het ‘Ft. Isabelle’. Dit laatste schijnt een foutieve aanduiding te zijn. Verder het ‘Fort du Hasegras’. Ten Zuiden van het ‘Anc. Ft. Isabelle’ begint de ‘Ligne de Cantelmo’, ten Westen waarvan het ‘Anc. Ft. Ste Anne’ is aangeduid. Langsheen dezelfde lijn, staat er, ongeveer 800 meter meer Zuidwaarts, juist boven de ‘Vuyle Vaert Brug’ een aanduiding die een fort aanwijst, maar er staat geen naam bij; het is de plaats van het oude fort ‘De Sterre’. Steeds de Lijn van Cantelmo volgend, komen wij aan het ‘Anc. Ft. St Donas’, ten Westen waarvan zich het ‘Anc. Ft. Frederic’ bevindt. Aan de andere zijde van het kanaal is er het ‘Anc. Ft. St. Job’. Laten wij er nog op wijzen dat rond het midden der XIXe eeuw Knokke een klein dorpje was, waarvan de eenige agglomeratie zich rond de oude kerk bevond. Daar waar de huidige dijk loopt, met het Albertstrand, het Knokkestrand, het Zoute en de tegenwoordige agglomeratie, waren enkel duinen, met hier en daar enkele huisjes.
Dr. ANTOINE DE SMET, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||
|
|