of tot Aufklärung en piëtismus - meestal nochtans zo diep verwaarloosd als 't aankwam op een onderzoek van de lyriek! - om nog meer eerbied te krijgen voor de kennis en de kunde van de auteur.
Hij weet te dier gelegenheid de geboden bondigheid te achterhalen en anderzijds buiten de schaduwzijde te blijven van de geprezen methode die hij toepast. Eén gevaar immers brengt ze wel mede! 't Beeld van literaire kunstenaars, die bij 't lyrische nog andere gebieden betraden, kon ze onvolledig laten. Doch prof. Closs zorgt er telkens voor, met enkele rake woorden, hun anders gericht werk op voldoende wijze te schetsen.
Een geduchte taak moet het alleszins heten, de geest der lyriek vast te leggen in het wispelturig spel van de eeuwen. Met het oog op de vroegere tijden vereist dit een grondige filologische kennis. Van prof. Closs wisten wij evenwel dat hij daarover beschikte, want hij heeft zich reeds doen kennen als streng wetenschappelijke uitgever van middelhoogduitse teksten (‘Weltlohn, Teufelsbeichte, Waldbruder’, 1934), wier opname in de best aangeschreven serie-uitgaven zonder meer reeds hun hoog gehalte bewijst. Met het oog op de hedendaagse tijden maakt ze een betrouwbaar aanvoelingsvermogen noodzakelijk en levendige fijnzinnigheid. Dat prof. Closs daarop eveneens bogen kon, bevestigen zijn reeds talrijke studies over pas gestorven of nog levende dichters in de vooraanstaandste tijdschriften van Duitsland.
Natuurlijk kon het bij een dergelijk werk niet uitblijven, dat de lezer zich geneigd voelt hier en daar een vraagje te stellen. Of bijv. aan de rol van de vrouw in de hedendaagse lyriek niet meer gewicht diende gehecht? Of misschien de betekenis van Heine niet te vluchtig is nagemeten, hij die toch als lyrisch dichter tot de wereldliteratuur behoort? Of bij Opitz von Boberfeld niet meer licht moest vallen op zijn hollandse tijd? Onze Vondel wordt wel bij name genoemd, maar niet onze Hooft, met zijn sterkere lyrische begaafdheid. Of voor de oudere duitse poëzie niet meer punten van overeenkomst en aanraking met de nederlandse de aandacht konden wekken? Verdiende het bij Walther von der Vogelweide geen vermelding, dat een, twee eeuwen na zijn dood een aantal van zijn liederen werden gezongen langs de oostelijke grens van ons taalgebied?
Doch deze eventuële - kleine - leemten doen geen afbreuk aan dit met liefde en geestdrift voor het onderwerp geschreven werk, dat wie het ter hand neemt echt medesleept om zijn verrassende inzichten en zijn nu al verwonderlijke volledigheid.
We stippen overigens graag aan dat de schrijver toch bij goede gelegenheid verwijst naar onze rederijkers en ook in zijn uitmun-