De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
De geschiedenis van het Zwin
| |
[pagina *5]
| |
2. - Pieter Pourbus, De streek tusschen Brugge en Biervliet (1571).
| |
[pagina 403]
| |
buitenlandsche specialisten, waarop Brugge beroep had gedaan, leverden geen beteren uitslag op. Een van de hoofdoorzaken van de verzanding was gelegen in het feit dat verscheidene schorren, o.a. tusschen Monnikerede en Sluis, te spoedig waren ingedijkt en de werking van eb en vloed in het Zwin, tusschen Damme en Sluis, aanzienlijk hadden verminderd. Zoolang de zeeschepen gemakkelijk in Sluis kwamen, konden Damme en vooral Brugge hun handelsbedrijvigheid in zekere mate blijven voortzetten, door te Sluis de door zeeschepen aangevoerde goederen te laten overladen in booten met geringen diepgang. Deze konden Damme en zelfs Brugge nog bereiken. Het duurde echter niet lang of ook Sluis onderging op zijn beurt het lot van Damme. Reeds rond 1450 stuitten de zeeschepen op moeilijkheden om de haven binnen te loopen. Meer dan één strandde op de zandbanken in de monding van het Zwin. Toen heeft Brugge, gezien den buitengewonen ernst van den toestand, moeten besluiten andere groote werken te laten uitvoeren tot redding van zijn haven. Zonder te spreken van de technische en geldelijke moeilijkheden, die moesten worden overwonnen, had de stad te strijden tegen het voortdurende verzet zoowel van de drie andere leden van Vlaanderen, te weten: Gent, leper en het Brugsche VrijeGa naar voetnoot(8), als van de grondbezitters op wier terreinen zij de werken ondernam. Ondanks al die belemmeringen, ziet men dat Brugge van 1470 af een reeks groote werken heeft uitgevoerd. | |
A) De Opening van het Zwarte GatKarel de Stoute, die zich rekenschap had gegeven van den hachelijken toestand van het Zwin, belastte een kommissie er de oorzaken van op te sporen en ook de middelen om deze te verhelpen. Uit dit onderzoek bleek, dat de verergering van de verzanding van het Zwin het gevolg was van de overdreven indijkingen, die overal waren aangebracht in de bedding en zelfs in de vaar- | |
[pagina 404]
| |
wateren van den waterloop. Verschillende middelen werden voorgesteld om den toestand te verbeteren. Deze hadden alle tot doel een grooter volume zeewater in de monding van het Zwin te brengen om er het zand uit te verjagen. Het laatste middel dat werd voorgesteld was het openen van den polder van het Zwarte Gat. gelegen ten Oosten van Kadzand. Deze polder sloot de tweede monding van het Zwin af. Men hoopte dat het water, dat bij hoog tij door deze opening naar binnen kwam, door de monding van het Zwin te Sluis naar buiten zou stroomen en het zand, dat zich daar ophoopte, zou wegvoeren. In 1470 ging men over tot de opening van den Polder van het Zwarte Gat. Ongelukkig beantwoordde de uitslag volstrekt niet aan de verwachting. In plaats van het zand van het Zwin te verdrijven, liep het hoog water, dat langs het Zwarte Gat binnen-vloeide, langs denzelfden weg naar buiten en droeg er nog toe bij om de verzanding aan den kant van Sluis op te voeren. Na ongeveer 15 jaar zagen de Bruggelingen zich dan ook verplicht het Zwarte Gat weer te sluiten. Voor de leiding van dit uiterst moeilijke werk deed men beroep op een Hollander, een specialist op het gebied van indijkingen. Ondanks zijn medewerking echter en de ontzaglijke sommen die ervoor werden uitgegeven ten spijt, slaagde men er niet in de oude vaargeul voorgoed af te sluiten en enkelen tijd nadien was de dijk wederom doorgebroken. Met den dag nam de verzanding toe. | |
B) Het Kanaal van OostburgNa allerhande onderzoeken slaagden de Bruggelingen erin door Maximiliaan van Oostenrijk een nieuw ontwerp te doen aannemen en steunen, dat erin bestond een verbinding tot stand te brengen tusschen het Zwin en de Wester-Schelde. Dit leek goed uitvoerbaar, aangezien er tusschen Sluis en Koksijde (ten Noorden van Aardenburg), een oud gedeelte van den zeearm van het Zwin lag, dat weer grooter was geworden door een overstrooming van de zee in het begin van de XVe eeuw en dat men het ‘Coxydsche Gat’ noemde. Anderzijds lag er tusschen de Wester-Schelde en Oostburg de Braakman, een zeearm die zich uitstrekte tusschen Biervliet en Terneuzen en die eveneens | |
[pagina 405]
| |
grooter was geworden door de overstroomingen in de XIVe eeuw en in het begin van de XVe eeuw. Een van deze vertakkingen stortte zich in de Passegeule. een anderen ouden zeearm, dien dezelfde overstroomingen weer hadden verbreed en die zich uitstrekte tot Oostburg. Het kwam er voor de Bruggelingen dus alleen op aan een kanaal te graven van het Coxydsche Gat tot Oostburg. Op die manier hoopten zij het hoog water van de Schelde bij Sluis in het Zwin te brengen met een voldoende stroomsnelheid om er het zand uit weg te voeren. Het plan werd bekrachtigd door een oktrooi van Aartshertog Filips (den Schoone) van 13 April 1501, waarin de werken omschreven werden als volgt: ‘...de mettre et asseoir deux dicques commenchans de la lescluse au poldre de Ste Catherine, et finissant au lieu que lon dit pats cruce pres de Coxide; et que entre lesdictes deux dicques sera fait ung ghedelf ou canal pour par jcelle amener leaue de la mer jusques audict Zwin, escurer et nettoyer les bans et sablons qui y sont, et par ce moien le remettre en bon estat et parfondeur; et lesdictz dicques et canal ainsi faitz et asseurez, clore et estoupper le braz de mer de Sainte Marie Veer que lon dit le Zwartegat, au lieu ou plus facillement et commodieusement faire se pourra...’ Zooals men ziet, bepaalt het oktrooi eenerzijds den aanleg van twee dijken tusschen dewelke het kanaal zal worden gegraven, en anderzijds de sluiting van het Zwarte Gat of Sinte Mariaveer, waarvan de stuwdam aan de monding, zooals wij dat daar juist hebben gezegd, had begeven. Wat de opening van het kanaal betreft, behield de Aartshertog zich het recht voor hiertoe later vergunning te verleenen. Er werd vrij spoedig met de werken begonnen. De dijken en het kanaal werden voltooid in 1505. Nog in hetzelfde jaar werd aangevangen met het tweede deel, den stuwdam van het Zwarte Gat. Ditmaal geschiedde het werk niet aan de monding, maar dieper het land in, namelijk te Croxhouke, bij Groede, waar de vrij vergevorderde verzanding van het Zwarte Gat, tusschen het eiland Kadzand en de streek van Oostburg, het werk vergemakkelijkte. | |
[pagina 406]
| |
Terwijl Brugge zich zooveel opofferingen getroostte, zoo'n groote bedrijvigheid aan den dag legde om de monding van het Zwin te redden, brachten de indijkingen, uitgevoerd door Jérôme Laurin, schatmeester van den Aartshertog, het resultaat ervan reeds in het gedrang. Door de indijking van verscheidene schorren in de streek van Watervliet was de watervlakte aan den kant van Biervliet, waarop de Bruggelingen hadden gerekend voor hun kanaal van Oostburg, aanzienlijk verminderd. Na te hebben moeten reageeren tegen deze indijkingen, verkreeg de stad Brugge in Maart 1509 het oktrooi, waarbij zij toestemming verwierf het nieuwe kanaal te openen. Ongelukkig veroorzaakte, minder dan een jaar later (op 4 Maart 1510), een hevige storm zeer zware schade aan het kanaal en aan den stuwdam van het Zwarte Gat. Onmiddellijk werden met groote kosten de herstellingswerken begonnen. In het begin van 1514 werd een uiterst grondig onderzoek ter plaatse ingesteld betreffende de voordeelen en de bezwaren, die de opening van het kanaal van Oostburg en de wederopbouw van den stuwdam van het Zwarte Gat met zich zouden medebrengen. De te dien einde naar Sluis gestuurde kommissarissen wonnen de meening in van negen en dertig personen, bevoegd en ervaren in de verschillende zaken betreffende de streek en de waterbouwkundige werken, zooals dijkmeesters, landmeters, meetkundigen, zeevaartkundigen, schoutteeten, burgemeesters. In zijn geheel was het onderzoek gunstig voor het ontwerp van de Bruggelingen. De andere leden van Vlaanderen bleven er zich echter hardnekkig tegen verzetten. Zij trachtten te bewijzen, dat de opening van het kanaal overstroomingen in het land zou teweegbrengen en het niet mogelijk zou maken het Zwin te Sluis te redden; dat dientengevolge het kanaal niet alleen overbodig, maar een werkelijk gevaar voor de streek was. Zoo bleef de zaak lang aanslepen. Ten slotte bracht de troonsbestijging van Keizer Karel, ont-voogd verklaard op vijftienjarigen leeftijd, verandering in den toestand. Enkele dagen na zijn blijde intrede te Brugge, vaardigde de vorst een oktrooi uit ten gunste van de inwoners van Brugge | |
[pagina 407]
| |
(4 Mei 1515), waarbij dezen toestemming verkregen: ‘de faire et asseoir préalablement une bonne et forte digue au lieu de Crox-houcke commenchant de Oostburchambacht jusques et joignant a lisle de Cadsant; Et avec ce, les dicques des Quatre Mestiers soient reparees, fortifiees, haulchees et mises en bonne seureté, selon le concept sur ce fait par les commis a ce ordonnez; Et jcelles dicques achevees et parfaites, procéder par forme dessay, a louverture dudit canal, percer et enfoncer les deux dicques gisans au bout et faisans le cloture dicellui canal, lune devant la Passegeule et lautre a Potscruce... Brugge mocht dus den stuwdam van het Zwarte Gat bouwen en nadat het de dijken der Vier Ambachten had doen herstellen en versterken, verkreeg het definitief vergunning om het kanaal te openen. Deze vergunning werd uitgevaardigd in 1516. Rond 1520 werd het kanaal van Oostburg geopend. Na zooveel moeilijkheden, zooveel opofferingen, zooveel uitgaven, was het verwachte resultaat niet bereikt. Het kanaal gaf aan het Zwin noch de diepte, noch de veiligheid terug, die noodig waren voor de scheepvaart. Ondertusschen waren de buitenlandsche kooplieden van het Zwin weggebleven om zich te gaan vestigen te Antwerpen, waarvan de ruime haven uitstekend voldeed aan de behoeften van de groote vaart. Brugge bleef echter koppig volhouden en van 1523 af trachtte het de kracht en de snelheid van den stroom in het kanaal van Oostburg te verhoogen door, dwars door verscheidene schorren, een groef te graven naar de diepere geulen van Biervliet. Ook dit zou het Zwin niet redden. De rol van Sluis als groote zeehaven was afgeloopen, en hoewel er nog enkele schepen kwamen aanleggen, was zijn welvaart nog slechts een herinnering. Wat het kanaal van Oostburg betreft, dit was door zijn duur onderhoud een zware last voor Brugge, want blootgesteld aan het geweld der stormen, leed het geregeld aanzienlijke schade, die de Bruggelingen zoo spoedig mogelijk lieten herstellen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat Brugge nog een ander middel zocht om meer water in het Zwin te Sluis te brengen. De bestuurder der waterwegen van de stad Brugge Jan Van der | |
[pagina 408]
| |
Meersch en zijn medewerker Joos Gomaer waren het, die het volgende plan hebben ontworpen: eerst een nieuwe groef openen dwars door een ondiepe watervlakte, 't Vlacke genaamd, gelegen vóór de monding van het kanaal van Oostburg in de richting van Biervliet, en de bochten in het overige deel van het kanaal rechttrekken. Vervolgens de vaargeul van het Zwin te Sluis uitdiepen en den loop van wat er van het Zwin overbleef tusschen Damme en Sluis rechttrekken en verbreeden. Ten slotte liet de stad Brugge, die ongetwijfeld ontmoedigd was, slechts enkele onderhoudswerken aan het kanaal van Oostburg uitvoeren, en liet dit langzamerhand, tegen het einde van de XVIe eeuw, aan zijn lot over. Omstreeks dit tijdperk maakten de godsdienstige en politieke onlusten de streek van Sluis en Zeeuwsch Vlaanderen tot het tooneel van den oorlog tusschen Spanje en de Vereenigde Provinciën. | |
C) Het nieuwe zeekanaal van Brugge naar Sluis.Het tweede gedeelte van het plan Van der Meersch-Gomaer voorzag de verbreeding en de rechttrekking van het Zwin tusschen Damme en Sluis. Wat er van den ouden zeearm tusschen deze beide steden overbleef was inderdaad slechts een kronkelende waterloop, die steeds meer verzandde. Door dezen te vervangen door een recht en breeder kanaal, rekende men erop het water uit het binnenland met grooter kracht en met meer snelheid te Sluis te brengen, waar het zou bijdragen tot het ruimen van de vaargeul van het Zwin. De uitvoering van het plan waarvan sprake werd bespoedigd dank zij een oude overeenkomst tusschen Brugge en leper. De Bruggelingen hadden inderdaad, in hun ijver om de overbodige afvloeiing van het water van de Ieperleet te voorkomen, in het begin van de XVIde eeuw besloten de sluis van HanebecxGa naar voetnoot(9) slechts achtmaal per week te openen, een maatregel die het vervoer te water van Ieper naar Brugge ernstig belemmerde. Na talrijke | |
[pagina 409]
| |
protesten van de inwoners van Ieper kwamen dezen er in 1524 toe de zaak op de volgende wijze te regelen: zij verplichtten zich ertoe de Ieperleet te reinigen en opnieuw uit te graven van Ieper tot aan Hanebecx, terwijl de Bruggelingen dat ook zouden doen voor het overige deel van de Ieperleet, en vervolgens de werken zouden voortzetten in de richting van Damme en van het Zwin; bovendien zouden zij de sluis van Hanebecx tweemaal per dag openen. De inwoners van Ieper waren hun verplichtingen reeds nagekomen omstreeks 1530, terwijl de Bruggelingen hun verbintenissen slechts vervulden van 1542 af, datum waarop het plan Van der Meersch-Gomaer in praktijk werd gebracht. Toen werd begonnen met de uitdieping van de Ieperleet, tusschen Hanebecx en Brugge, en met de voortzetting van de werken in de richting van het Zwin. Het oorspronkelijke ontwerp dat men in uitvoering bracht bestond erin ten Westen van wat er van het Zwin nog overbleefGa naar voetnoot(10) een nieuw kanaal te laten graven van Damme naar Sluis. Te Damme was een groote sluis voorzien en te Sluis, een stelsel van zeesluizen. Na tal van moeilijkheden, veroorzaakt door het Vrije en het beheer der wateringen, werd de bouw ondernomen van de sluis te Damme en het graven van het kanaal. Nog vóór dat het echter geheel was voltooid, was een nieuw plan uitgewerkt omstreeks 1557. Het bestond erin de bedding van het Oude Zwin van Brugge af over Koolkerke tot aan Peereboome uit te diepen, en dit voort te trekken tot aan Lembeke bij Monnikerede, waar het moest uitmonden in het nieuwe kanaal van Damme naar Sluis, Het gedeelte hiervan tusschen Damme en Lembeke werd afgedamd door een dijk, om het af te scheiden van de Reie, waarvan men de verzanding vreesdeGa naar voetnoot(11). Deze verandering van het plan van de Bruggelingen, dat Damme beroofde van elke rechtstreeksche verbinding met het nieuwe kanaal, deed een ernstig verzet rijzen van den kant van | |
[pagina 410]
| |
deze stad. Damme kon zich echter van het nieuwe kanaal bedienen door eerst tot Brugge te komen langs de Reie en vandaar naar Sluis langs den nieuwen waterloop. Tijdens de jaren 1560 tot 1564 werden de twee zeesluizen te Sluis gebouwd. Het nieuwe kanaal van Brugge langs Koolkerke, Peereboome, Lembeke, Monnikerede, Hoeke tot Sluis, werd voltooid in 1566. Het moest een normaalpeil hebben van 12 voet en aldus de zeeschepen in staat stellen wederom rechtstreeks tot aan Brugge te komen. In de eerste jaren van zijn bestaan kwamen enkele Engelsche en Spaansche schepen langs dezen weg tot Brugge. Brugge slaagde er echter niet in het normaalpeil van 12 voet te behouden, zoodat al heel gauw de schepen den bodem van het kanaal raakten. In 1571 veroorzaakte het doorbreken van een dijk van het nieuwe kanaal een overstrooming. Evenmin als het kanaal te Oostburg, beantwoordde het nieuwe zeekanaal aan de verwachtingen, ondanks de ontzaglijke kosten voor zijn bouw en onderhoud. Te Sluis was het stelsel van sluizen van het kanaal reeds omstreeks de jaren 1590 bouwvallig; de bouw van het fort Sint Donaas kwam de verbinding afsnijden, die er tusschen het kanaal en het Zwin bestond. Het kanaal van Brugge naar Sluis, of liever tot aan het fort Sint Donaas, zal de rol spelen van eenvoudig kanaal voor binnen-scheepvaart en zich aldus handhaven tot aan het begin van de XIXe eeuw, toen Napoleon het huidige kanaal Brugge-Damme-Sluis liet graven. | |
[pagina *7]
| |
3. - C.I. Visscher, Caerte van 't Vrije.
| |
[pagina *9]
| |
4. - Fragment van de kaart van het Noorden van Vlaanderen, door Verbiest.
| |
[pagina 411]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 412]
| |
wasGa naar voetnoot(14). Ook werden in de streek Sluis-Knokke-Kadzand, evenals in heel Zeeuwsch Vlaanderen, bijna geen indijkingen uitgevoerd vóór het Verdrag van Munster (1648), en daaraan is het te danken dat gedurende verscheidene tientallen van jaren de kracht van de hooge tijen volstond om het zand uit het Zwin te verwijderen. Daardoor werd de verdwijning van het Zwin twee eeuwen lang tegengehouden; de verzanding is maar opnieuw begonnen toen nieuwe indijkingen op hun beurt de werking van de tijen verijdelden. Deze indijkingen werden op intensieve wijze aangevat, zoo-dra de tachtigjarige oorlog was geëindigd (1648). Intusschen waren op de beide oevers van den waterloop twee machtige versterkingslijnen gebouwd. Tot bepaling van den tijd waarin die werken werden opgericht, weze eraan herinnerd, dat Maurits van Nassau zich van Aardenburg meester maakte op 12 Mei 1604, van Sluis op 20 Augustus, en dat hij nog hetzelfde jaar heel den rechteroever van het Zwin tot aan de Noordzee bezette. Rond dien tijd werden de belangrijkste forten, fortjes en schansen van de streek gebouwd. | |
Aan den Spaanschen kant of op den linkeroever.Vertrekkende van de kust van het Zoute, was het eerste fort het fort Sint Paulus, gelegen aan het Westelijk uiteinde van den huidigen ‘Zeedijk’ en aan het Noord-Westelijk uiteinde van de Sint Paulus-vaartGa naar voetnoot(15). Nabij het koffiehuis De Vrede - op de plaats waar nu een onderbreking is in den Graaf Jansdijk - bevond zich het fort Isabella, het belangrijkste van den Westeroever en dat in het midden lag van de Spaansche lijnGa naar voetnoot(16). Vóór dit fort, ongeveer tweehonderd meter Oostwaarts, bevond zich het fort Teresa, dat eenigen tijd na het fort Isabella gebouwd werd en beter den toegang tot het Zwin beheerschte. Meer ten Zuiden van het fort | |
[pagina 413]
| |
Isabella verrees, op ongeveer een kilometer, het fort Sint Anna; vervolgens, op 800 meter van daar, het fort De Sterre en op ongeveer 1600 meter hier vandaan, het fort Sint Donaas, dat het nieuwe kanaal van Brugge naar Sluis afsneedGa naar voetnoot(17). Op een kilometer ten Westen van het fort Sint Donaas, op het Nieuwe Zwin of kanaal van Hoeke, bevond zich het fort FredericGa naar voetnoot(18). Tusschen deze forten bouwde men insgelijks verscheidene schansen of fortjes, waarvan het voornaamste het fortje Sint Bernardus was, later Papemuts genoemd, gelegen tusschen de forten Sint Paulus en IsabellaGa naar voetnoot(19). Al die versterkingswerken waren met elkaar verbonden door kanalen en heel de lijn heette Lijn van Cantelmo, naar den naam van den generaal Andrea de Cantelmo, bevelhebber van al de versterkingswerken der Spanjaarden in de streekGa naar voetnoot(20). Men vindt deze lijn kanalen grootendeels - met den naam - terug op onze huidige topografische kaartenGa naar voetnoot(21). Rechtover het fort Frederic, aan den anderen kant van de Zoutte Vaert (aldus noemde men toen wat van het Zwin nog overbleef tusschen Damme en Sluis) bevond zich het fort Sint Job, dat den toegang tot dien waterloop en tot het Lapscheursche Gat beheerschteGa naar voetnoot(22). | |
Aan den kant van Holland of op den rechteroever.Reeds van 1604 af bouwde men verscheidene schansen nabij Terhofstede en dus rechtover het Hazegras. Na afloop van het Twaalfjarig Bestand (1621) werden die versterkingen aanzienlijk uitgebreid door den bouw van het fort | |
[pagina 414]
| |
van Oranje, ten Noorden van Retranchement, en door dit van Nassau ten Zuiden ervan. Tusschen deze twee forten bevonden zich de kampen van de soldaten en van de oversten van het garnizoen. Van 1644 af kwamen er zich burgers vestigen en zoo ontstond het dorp Retranchement, in de volkstaal Tresement en op de kaarten der XVIIIe en XIXe eeuw Cadsandria genoemd. De versterkingswerken van Sluis werden aanzienlijk uitgebreid en er kwam een heele rij forten en fortjes op de vaargeul tusschen het Zwin en de Schelde, waar vroeger het kanaal van Oostburg liep. Men noemde ze ‘De Linie’Ga naar voetnoot(23). Wat het gedeelte van het Zwin tusschen Sluis en de zee betreft, dat verbeterd werd en over een groote watermassa beschikte om er het zand uit te verdrijven, dit bood nog steeds mogelijkheden voor de scheepvaart. Ongelukkig was Brugge van zijn zeehaven gescheiden geworden door den tachtigjarigen oorlog - vooral sedert de jaren 1590 - en bleef het aan den Spaanschen kant, terwijl Sluis en de toegang tot het Zwin afhingen van de Vereenigde Provinciën. Anderzijds had het fort Sint Donaas de Varssche vaert of het nieuwe zeekanaal van Brugge naar Sluis afgesloten, dat met zooveel kosten werd gegraven van 1550 tot 1566. Na het sluiten van het Verdrag van Munster zond Brugge een afvaardiging naar de regeering te Brussel, om de toelating te vragen om den dijk, die het kanaal vóór het fort Sint Donaas afslootGa naar voetnoot(24), door een sluis te mogen vervangen. Alhoewel de stad Sluis, die er alle belang bij had dat de verbindingen te water met Brugge hersteld werden, het verzoek der Bruggelingen steunde, werd daaraan geen gevolg gegeven. Een der weinige herinneringen, die in de XVIIIe eeuw nog overbleven van het groote verkeer tusschen Brugge en het Zwin | |
[pagina 415]
| |
tijdens de Middeleeuwen, was een bootdienst tusschen het fort Sint Donaas en Brugge. Twee afreizen per dag in den zomer, een enkele in den winter. Wat de haven van Sluis zelf betreft, na den tachtigjarigen oorlog diende deze nog steeds voor de scheepvaart, maar zij was nog enkel toegankelijk voor kleine schepen. Haar bedrijvigheid bestond hoofdzakelijk nog enkel in geregelde wekelijksche bootdiensten naar het overige van Zeeland en naar Holland. De voor Brugge bestemde koopwaren, komende uit deze twee provincies, kwamen eerst te Sluis toe. Aan het fort Sint Donaas werden zij overgeladen op binnenschepen, die Brugge bereikten langs de Varssche vaert. De aanleg van de nieuwe haven te Oostende (geopend in 1665) verminderde dit verkeer nog in aanzienlijke mateGa naar voetnoot(25). De andere waterloopen die van het Zwin voortkwamen, zoo-als de ‘Zoutte vaert’ van Damme naar Sluis, ‘de Reie’ van Brugge naar Damme, evenals de ‘Lieve’, van Damme naar Gent, bleven kleine kanalen, dienende voor den afvoer van de wateren der aanpalende terreinen, alsmede voor het verkeer der kleine booten voor de plaatselijke behoeften, en dit des te meer daar de wegen van de streek zeer dikwijls onbegaanbaar waren. Wat het Oude Zwin betreft, zooals wij dat in het vorige hoofdstuk hebben gezegd, was het gedeelte van Brugge naar Peereboom opnieuw uitgegraven geworden rond 1560, om het eerste vak te vormen van de Varssche vaert of het nieuw zeekanaal van Brugge naar Sluis. Het onderging ook wijzigingen aan den kant van zijn oude monding - van het Oosten van West-kapelle naar Hazegras - dit door de versterkingen en kanalen, die de Spanjaarden in de XVIIe eeuw aldaar aanlegden. Onder die kanalen vermelden wij de ‘Isabellavaart’, die van voorbij Heist tot het Hazegras vloeide, zooals men dat op onze huidige kaarten nog ziet. | |
[pagina 416]
| |
Kortom, van het oorspronkelijke Zwin bleef er nog enkel de monding van Sluis naar de zee over. Het vormde gedeeltelijk de grens tusschen de Zuidelijke Nederlanden (Spaansche of Oostenrijksche), d.w.z. het huidige België en de Vereenigde ProvinciënGa naar voetnoot(26). Het was een ondiep watervlak met talrijke zandbanken, maar waarvan de vaargeulen in de XVIIIe eeuw den doortocht van de booten van Sluis naar de zee nog toelieten. Op den rechteroever van het Zwin werd een gedeelte van de duinen van Kadzand in het begin van de XVIIIe eeuw door de golven verslonden en de zee veroorzaakte op verscheidene plaatsen dijkbreuken in de watering van Kadzand, en wel in dergelijke mate, dat men zelfs vreesde voor de verdwijning van dit grondgebied. Op denzelfden oever werd een zeesluis gebouwd in 1754, ten Zuiden van het Fort Nassau en bij Terhofstede, om dienst te doen tot loozing van het water van de watering van Kadzand. De vaargeul van deze sluis heeft tot haven gediend voor de oeverbewoners tot in de XIXe eeuw. Ze heette Oude Kil. Op den linkeroever had in 1784 de indijking plaats van den Polder van het Nieuwe Hazegras, een werk dat werd uitgevoerd ingevolge een overeenkomst tusschen de drie eigenaars der schorren van het Hazegras, te weten: hertog Emmanuel de Croy, Philippe François Lippens, dijkgraaf te Moerbeke, en Charles WalweinGa naar voetnoot(27). Jozef II had zich op dat oogenblik pas meester gemaakt van | |
[pagina *11]
| |
5. - Visscher Ottens, Zelandiae comitatus.
| |
[pagina *13]
| |
6i - Ferraris, Het Zwin en de streek van Knokke.
| |
[pagina 417]
| |
de oude lijn van Cantelmo, die de Vereenigde Provinciën in hun bezit hadden sedert het BarreelentraktaatGa naar voetnoot(28). Zijn regeering in de Nederlanden liet een kanaal graven en een sluis bouwen op het Zwin bij het Hazegras, voor den afvoer van het water van de wateringen van de streek. Een nieuw fort, gebouwd in 1784-1786, diende tot verdediging van het werk. Het fort werd later verkocht en gedeeltelijk gesloopt. In 1831 werd het weder opgebouwd onder den naam Fort LeopoldGa naar voetnoot(29), De sluis van het Hazegras werkte normaal tot in 1872, toen ze door den aanleg van den Internationalen dijk al haar nut verloor. Na den Polder van het Nieuwe Hazegras werd in 1787 de Zoute-polder ingedijkt, die zijn naam heeft gegeven aan de fraaie mondaine plaats het Zoute bij KnokkeGa naar voetnoot(30). In 1784 werd eveneens te Hazegras en o.a. ten Noorden van het Fort van dien naam, aangevangen met den bouw van een lazaret met aanlegplaats op het Zwin. Dat lazaret moest dienen om de schepen en bemanningen te ontvangen die uit den Levant kwamen, ten einde de vereischte voorzorgsmaatregelen te nemen om de verspreiding van besmettelijke ziekten uit het Oosten te verhinderen. Het gebouw kostte veel geld, maar heeft tot niets gediend en het verdween weldraGa naar voetnoot(31), want de Zeeuwsche Marine, steunende op het Verdrag van Munster, dat de sluiting van het Zwin had bepaald, verhinderde de landing van de schepen door een vaartuig te leggen in het Zwin, niet ver van de aanlegplaats van het lazaret. En om nog eens terug te komen op de uitmonding zelf van het Zwin, - de verbetering van zijn loop in het begin van de XVIIe eeuw, die te danken was aan de overstroomingen in Zeeuwsch Vlaanderen en aan twee verbindingen met de Schelde, werd al spoedig te niet gedaan. De Braakman werd veel kleiner door de | |
[pagina 418]
| |
indijking van de heele streek van IJzendijke-Biervliet van in het midden der XVIIe eeuw (Ameliapolder, Orangienpolder en andere naburige polders). Het Zwarte Gat was grootendeels omstreeks hetzelfde oogenblik ingedijkt en aldus werd Kadzand weer met het vaste land verbonden. Deze werken droegen, doordat zij de uitwerking van eb en vloed van de Schelde in het Zwin verminderden, tot deszelfs verzanding bij. Tusschen Sluis en de zee werd het Zwin veel kleiner door de indijking van den Goeverneurspolder (1716), van den Godefroi en Burkelpolder (1718). Van den kant van Retranchement won de Kasteelpolder (1740) aanzienlijk veld op de breedte van de monding. De Polder van het nieuwe Hazegras, de Zoute Polder, de Lippenspolder (1792), gelegen ten Zuiden van de sluis van Hazegras. de Kranepolder (1799) en andere verergerden eveneens het kwaad. Bovendien was in 1742 het Nieuw-Havensche Gat gesloten geworden en aldus had, toen in 1780 de Bakkersdam, gebouwd in de Passegeule ten Zuiden van Oostburg, voorgoed alle verbinding met de Schelde afsneed, alles wat de verzanding van het Zwin kon verminderen opgehouden te bestaan. De indijkingen van de XIXe eeuw zullen dan de verdwijning van het Zwin tot een voldongen feit komen maken.
(Slot volgt). Dr. ANTOINE DE SMET. bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek. |
|