| |
| |
| |
De hoogere doeleinden van de Vlaamsche beweging
Een streven naar volksverheffing en beschaving
Te midden van de vertroebeling, die in verband met de Vlaamsche beweging zoo dikwijls als met opzet gesticht wordt, is het gewenscht aan haar hoogere doeleinden te herinneren, zooals haar voorgangers de verheven beteekenis van deze beweging bij herhaling bepaald hebben.
Deze beweging was steeds in de eerste plaats gericht op volksontwikkeling en waarachtige beschaving. Ook zou het niet opgaan haar van haar werkelijke richting af te leiden door een racistisch-nationalistische politiek.
Het huldebetoon ter eere van prof. Basse heeft ons de gelegenheid gegeven daarop te wijzen, want niemand heeft wellicht meer dan hij er toe bijgedagen om in den zoo vertroebelden na-oorlog-schen tijd de adelbrieven van de Vlaamsche beweging te vrijwaren.
In zijn ‘Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche beweging’, die in de uitgave van het Willemsfonds ‘Vlaamsch België sedert 1830’ opgenomen is, verklaart prof, Fredericq, na op het verval van de Vlaamsche bevolking, onder de verschillende vreemde regiemen, gewezen te hebben: ‘De Vlaamsche beweging is de poging om dat jammerlijk verval der Vlamingen te stuiten en om hen terug te brengen in den stroom der moderne beschaving door middel van het eenig natuurlijk werktuig der gedachten: de moedertaal.’
Prof. Maurits Basse heeft het werk van prof. Paul Fredericq voortgezet en zijn studie over ‘De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930’ aan de nagedachtenis van den betreurden Vlaamschen hoogleeraar opgedragen.
In menig opzicht bestaat er trouwens als een geestesverwantschap tusschen wijlen prof. Paul Fredericq en prof Maurits Basse.
| |
| |
Ondanks hun vertrouwen in de eindoverwinning geven zij blijk van dezelfde nuchterheid en beschouwen zij de Vlaamsche beweging vooral als een streven naar volksverheffing en hoogere beschaving.
| |
Vooroordeelen en misverstanden
In zijn voorwoord, aan P. Fredericq gewijd, herinnert prof. Basse aan de minachting, die in de jaren '60 voor onze taal nog heerschte, toen de vrije leergang in de Nederlandsche letterkunde, in de Gentsche hoogeschool door prof. Heremans gegeven, door alle studenten verlaten werd behalve één, Julius Sabbe en er naast hem alleen eenige onderwijzers en leerlingen uit het atheneum zaten, waaronder Paul Fredericq.
Maar hoeveel vooroordeelen bestonden er nog in het tijdperk, dat Basse behandelde, dus na 1905! Hij heeft er in zijn studie op pittige wijze eenige aangehaald.
Het Nederlandsch, werd er geschreven, was een door Vlaamsche geleerden kunstmatig geschapen taal, die het volk nauwelijks verstaat!
Een Brusselsche onderwijsinrichting beloofde nog in 1909 snel en grondig onderricht in allerlei talen, waaronder: ‘le flamand et le hollandais.’
Wijlen Paul Lippens schreef op het einde van 1913 aan het adres van de tegenstanders der Vlaamsche beweging:
‘Sans diminuer en rien leurs mérites, qu'il me soit permis cependant de confesser bien sincèrement combien à les écouter, je suis parfois ahuri de voir l'ignorance de certains milieux belges fort distingués, sur les conditions actuelles de la Flandre. Pour eux, encore toujours, le flamand est un patois, un jargon! Les flamands ne se comprennent pas entre eux! Et ce néerlandais dans lequel on prétend unifier ces patois, n'est qu'un hoogdravend Nederlandsch, parfaitement incompréhensible à tous.’
Wat al misverstanden, hoeveel verdachtmakingen, en hoe viel dat alles nadeelig uit voor het verstandelijke leven en de eendracht in het land!
Wanneer men de opvattingen van de Vlaamschgezinden vóór den oorlog wil samenvatten, zooals ze door hen in hun overgroote
| |
| |
meerderheid werden voorgestaan, dan mag men verwijzen, zooals ook Basse het deed, naar de verklaring van wijlen Louis Franck, die in 1910 te Antwerpen op een Vlaamschgezinde vergadering betoogde, dat de Vlamingen de kennis van hun taal aan de Walen niet wilden opdringen, dat zij zich niet vijandig wenschten aan te stellen tegenover de Fransche beschaving en dat zij de bestuurlijke scheiding verwierpen. ‘Wat wij willen,’ zegde Louis Franck, ‘is eerbied voor onze taal en eerbied voor ons volk.’
Maar ondanks misverstanden en tegenkanting had Max Rooses reeds in 1908 verklaard: ‘De Vlaamsche Hoogeschool komt er,’ en zooals Maurits Basse het in zijn studie schrijft, schenen in 1914 de teekenen des tijds aan te duiden, dat bij een normale ontwikkeling van ons politiek leven de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool niet meer kon uitblijven en het herstel van alle grieven thans wel zou volgen.
Het werk van Basse dient echter vooral gelezen en overwogen in verband met wat er tijdens den oorlog gebeurde, want zijn oordeel getuigt van een onbevangenheid, waarvan de waarde toeneemt naarmate de jaren vorderen en de geschiedenis een rustiger oordeel uitspreken kan.
| |
Gebrek aan inzicht
Waren de taaitoestanden in 1914 in ons land geweest zooals het behoort, de overweldiger zou er geen middel in gevonden hebben om zijn eigen politieke doeleinden te dienen. Zwaar is ook de verantwoordelijkheid van diegenen, die zelfs in oorlogstijd aan hun bekrompenheid tegenover de taal en de rechten van de Vlamingen het zwijgen niet konden opleggen.
Anderzijds toont Basse aan, hoe de onvermijdbare ondergeschiktheid van het aktivisme aan de politieke doeleinden van den overweldiger, slechts op een gevaarlijke politiek voor land en volk kon uitloopen.
De ondankbare geschiedkundige ontwikkeling van onze gewesten en ook de taaitoestanden na 1830, die meebrachten dat de Vlamingen al te lang van de verantwoordelijke ambten waren verwijderd gehouden, hadden een gebrek aan politieke opleiding meegebracht, dat zich vooral tijdens de oorlogsjaren gewroken
| |
| |
heeft, zoodat zelfs zij, die te goeder trouw een zelfstandigheid meenden na te streven, hun volk slechts naar de dienstbaarheid tegenover het Duitsch imperialisme opdreven.
Over de werkelijke bedoelingen van de ‘Flamenpolitik’ kan immers geen twijfel bestaan. Het beruchte politieke testament van von Bissing, die tijdens de bezetting, den 22 April 1917 overleed, is al te duidelijk in zijn cynische bedoelingen:
‘Zeker moet men de Vlamingen beschermen, maar men mag er in geen geval de hand toe leenen, dat zij geheel onafhankelijk worden...
De opslorping van België zal gebeuren door er voor te zorgen dat de Duitsche geest en de Duitsche macht er zich inplanten, en dat Duitschland in België nooit terugvalle in de politiek van zwakheid en verzoening, die haar zoo nadeelig was, zoowel in Elzas-Lotharingen als in Polen.’
Men mag gerust getuigen, dat elke gewezen aktivist, die het boek van Basse leest, de dwalingen zal inzien, waarin men hem wou meesleepen, terwijl het hem niet moet lastig vallen om tot inkeer te komen en te beseffen, dat de Vlaamsche beweging ook thans niets te winnen heeft bij avonturen, die zich noodzakelijk zouden moeten ontwikkelen in de schaduw van een vreemde inmenging.
| |
Het werkelijke probleem
Maar indien de onbevangen uiteenzetting van prof. Basse zooveel indruk maakt op alle Vlaamschgezinden, tot welke richting zij ook mogen behooren, dan zal het wel zijn, omdat, zooals zijn leermeester P. Fredericq, zooals Mac Leod, Max Rooses, Jan Van Rijswijck en zooveel vooraanstaande voorgangers, hij aan het wezen zelf van de Vlaamsche beweging steeds is trouw gebleven, zooals deze beweging beantwoorden moet aan de hoogere wetten van een waarachtige beschaving.
In dat opzicht betoont hij zich een Willemsfondser naar den geest van Jan Frans Willems zelf, die in de jaren van den bittersten taalstrijd den nadruk legde op het belang van de volksontwikkeling.
| |
| |
In zijn ‘Geschiedenis van de Vlaamsche Beweging’, haalt Paul Fredericq een gedeelte aan uit het werk ‘La Péninsule des Balkans’ van prof. Em. de Laveleye, dat eerst te Parijs in 1886 in de ‘Revue des deux Mondes’ verschenen was:
‘Op een avond had Jules Simon mij te Parijs naar het huis van Thiers in de Rue St. Honoré gebracht. Thiers ondervroeg mij over de Vlaamsche beweging. Ik trachtte hem de zaak diets te maken; maar hij vond dat kinderachtig en verachterd.
Gelijk en ongelijk had hij terzelfder tijd. Gelijk, - want de ware eenheid is die der geesten, niet die van het bloed. Men kent het heerlijke woord van Jezus: “Zij zijn mijn zusters en mijn broeders, die den wil van mijn hemelschen Vader doen.” De nationaliteiten, die zonder zich aan het verschil van ras of van taal te storen, gegrond zijn, gelijk in Zwitserland, op de eenheid van de historische overleveringen, van beschaving en van vrijheid, die nationaliteiten zijn de hoogste; zij zijn het beeld en de voorbode der eindeendracht van het menschdom, wanneer alle volkeren één huisgezin of beter één federatie zullen uitmaken.
Maar Thiers, als een echte zoon der Fransche omwenteling, had tevens ongelijk, omdat hij geen rekenschap hield met de bestaande toestanden en met de hedendaagsche behoeften. De ontwaking der nationaliteiten is het natuurlijk gevolg van de uitbreiding der demokratie, der drukpers en der letterkundige ontwikkeling. Een dwingeland zal over twintig verschillende rassen heerschen zonder zich om hun taal of hun afstamming te bekreunen. Maar met de regeering der Kamers gaat het anders. Het woord is Koning. Welke taal zal men spreken? De Volkstaal. Wil men een volk onderwijzen, dan kan men dat alleen door middel van de moedertaal.’
Wie de studies herleest, door Paul Fredericq en Maurits Basse aan de Vlaamsche beweging gewijd, zal in de overtuiging bevestigd worden, dat hun Vlaamschgezindheid niet ingegeven is door gevoelens van wrok en haat, maar doordrongen is van humanisme en gedragen wordt door dien drang naar het algemeen menschelijke, die een volk verheffen moet tot hoogere beschaving.
| |
| |
Eigenlijk is het probleem gebleven zooals de Laveleye het opvatte in 1886: het Vlaamsche volk op den grondslag van een ontwikkeling naar eigen taal en wezen, deelachtig doen worden aan de algemeene beschaving, zonder dat er hier sprake zij van racistische theorieën of van een kultureele afzondering. En Em. de Laveleye betoogt dat, wanneer een volk wil dat zijn taal in het onderwijs, het bestuur en het gerecht in eer hersteld worde, geen enkele macht de verrijzenis van dat volk belemmeren kan.
Ook dat uitzicht van de welbegrepen Vlaamsche beweging heeft Maurits Basse duidelijk naar voren gebracht.
| |
Vertrouwen
Men herleze zijn bladzijden over de na-oorlogsche neurose, die tintelen van humor en waarin ook soms een gevoel van verontwaardiging tot uiting komt over de moreele ontreddering, die de vredesjaren heeft gekenmerkt.
Onder de jeugd ontwikkelde zich de opvatting, dat de wereld slechts door uiterste middelen kon gered worden en zooals Basse schrijft, werd de jeugd als een aangewezen prooi voor allerlei extremisme.
Wij geraakten aldus in een tijdperk van tegenstellingen, waaraan de Europeesche beschaving zelf dreigt ten onder te gaan.
De studie van Paul Fredericq eindigde met de woorden: ‘Spero lucem’ (ik hoop dat het licht zal worden). Deze woorden waren de leus van Jan Frans Willems, toen Vlaanderen als onder een rouwfloers lag.
Maurits Basse eindigt zijn studie met deze hoopvolle voorspelling: ‘Wij gaan naar een rustiger Vlaanderen, een rustiger Wallonië en een eendrachtiger, machtiger België, waar tot ziekelijke scheidingsdroomerijen geen aanleiding meer bestaat en waar de Vlaamsche beweging, ter bestemming aangekomen van haar langen tocht, gaat uitrusten.’
Met Basse zeggen wij: De poorten van de beloofde stad staan open. Wij vinden immers in zijn studie over de Vlaamsche beweging, ondanks onbegrip, miskenning en tegenkanting, het onvergankelijke, dat beantwoordt aan dien zin voor eeuwigheid, waarmee een volk in volle vrijheid een steeds hoogere beschaving tegemoet gaat.
J. HOSTE.
|
|