| |
| |
| |
Techniek en kunst
Wanneer wij het begrip, de bepaling en het gebied van techniek en kunst nagaan, dan treft ons weldra de opmerking dat, in den loop der tijden, deze twee vakken altijd zeer dicht bij elkaar hebben gestaan, elkaar hebben aangevuld, gesteund en volledigd.
Door ‘techniek’ bedoelen wij de gezamenlijke hulpmiddelen en bewerkingen, welke noodig zijn voor het tot stand brengen van een voorwerp, niet alleen in de nijverheid, maar ook in de kunst. Door «kunst» verstaat men hoofdzakelijk de door oefening verkregen vaardigheid. Zij begrijpt ook wel de werktuiglijke kunst, waar het nut of het voordeel op den voorgrond treden, maar men denkt daarbij toch veel meer aan de vrije of schoone kunsten, waarin vooral geldt het genot, geschonken door de beoefening van het schoone. In aesthetischen zin bevat zij niet alleen de beeldende kunsten, bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, maar ook toonkunst en literatuur. Stilaan is zij geworden de eeredienst der harmonie, der schoonheid, die nochtans altijd evolueert en volgens den tijd en de personaliteit gedurig verandert.
Moesten wij den oorsprong en de ontwikkeling van techniek en kunst nagaan, dan zouden wij ver in het verleden, tot in de nevelen van de geschiedenis der oermenschheid moeten doordringen: ...toen de primitieve mensch voor het eerst een steen sleep tot mes, of tot punt van een pijl, werd de techniek geboren en toen de eerste teekeningen in de rots werden gekrabd, was dit de oorsprong van de kunst.
Eeuwen en nog eeuwen lang moest de aanvankelijke menschheid in bangen nood doorbrengen bij gemis aan voldoende hulpmiddelen en werd de drang naar een hoogere uiting verdrongen door de uiterste onbeholpenheid in de techniek.
Een der grootste veroveringen van het rusteloos streven was voorzeker de bemeestering van het vuur, het goddelijke vuur!
| |
| |
Het vuur immers bood de mogelijkheid een nieuw leven in te luiden en een der grootste stappen in de beschaving te verwezenlijken. Het vuur stelde den mensch weldra in staat metalen te smelten, wapens te maken voor den strijd tegen de wilde dieren en de weerbarstige natuur, maar ook werktuigen te vervaardigen die weldra het aanschijn van de bewoonde wereld volkomen zouden wijzigen. Door de bemeestering van het vuur mag men haast zeggen dat de mensch de koning werd in de hem omgevende natuur; door het vuur verwierf hij een techniek die het leven draaglijker zou maken en weldra de verwezenlijking bereiden van den droom der hakende menschheid naar schoonheid, naar kunst.
De techniek ligt aan den oorsprong der ontwikkelingsgeschiedenis en bij elke verpoozing in den harden, ruwen strijd openbaart zich de kunst, sterker en hooger; techniek en kunst zijn, beide vereenigd, de groote hefboomen der groeiende menschheid en geven de geschiedenis aan der geleidelijke beschaving.
De techniek was de toepassing van het denken en van het weten, de kunst was de uiting van de beschouwing.
In het onderwijs van de oudheid, van de verbazingwekkende, hooge beschaving van Chineezen, Egyptenaren, Meden, Assyriërs en Feniciërs eerst, van Grieken en Romeinen daarna, werd onze aandacht ten overvloede gevestigd op de veroveringen en oorlogen, op de heldendaden van veldheeren en koningen; men moet een speciale geschiedenis nagaan om over hun kunst ingelicht te worden en slechts terloops handelde men over de geestelijke stroomingen en de wijsgeerige strekkingen die elkaar afwisselden.
Van de technische vorderingen en verwezenlijkingen, zonder dewelke al het overige onmogelijk zou geweest zijn, werd om zoo te zeggen geen gewag gemaakt. Daarom is het wellicht dat het ons schijnt, dat in die tijden de techniek slechts een kleine rol heeft gespeeld, terwijl de kunst een heerlijke ontwikkeling bereikte en hoogtijd vierde! Het is wel waar dat voor hedendaagsche oogen de technische middelen erg primitief en eenvoudig zouden voorkomen: wanneer wij op onze dagen, bij de uitvoering van groote werken, de machtige kranen de zwaarste materialen zien verplaatsen alsof het pluimen waren, en als wij denken dat dit alles vroeger met menschenhanden langs hellende vlakken moest gebeuren, dan zouden wij geneigd zijn een zekere minachting te laten blijken,
| |
| |
terwijl het integendeel onze bewondering moet wekken, dat, met zulke geringe middelen, toch zoo'n reuzenwerken werden uitgevoerd.
Wij kunnen ons moeilijk voorstellen hoe belangrijk voor de latere tijden, en ook voor ons, de uitvinding was van enkele werktuigen die wij gering en alledaagsch achten, als b.v. het wiel en de vijs, om er slechts twee te noemen.
Wat was de toestand, toen, voor het vervoer, de lasten langs den grond moesten worden voortgesleept? Wat zouden onze techniek, onze machines, heel onze nijverheid zijn, die geheel op de draaiende beweging rusten, indien de uitvinding van het wiel niet was voorafgegaan?
Verbeedt u een tijd toen de vijs niet bestond en alles met spieën, heggen en nagelen moest worden vastgeklonken! Wat zou ons mechanisme zijn zonder vijzen, boren en al de werktuigen die op het principe der vijs berusten?
In den loop der geschiedenis, zoowel in de middeleeuwen als in de moderne tijden, nam de kunst weer als weleer een hoogere vlucht; de techniek vorderde geleidelijk. Het is opmerkenswaardig hoe de kunst zoo'n verheven standpunt kon innemen bij de oprichters dier grootsche cathedralen, bij de stoute torenbouwers, bij de heerlijke beeldhouwers en schilders, alles door het aanwenden van laat ons toegeven ingenieuse, maar toch nog heel primitieve technische middelen. Het zal altijd een reden van verwondering en bewondering blijven.
De renaissance veranderde gansch het leven en luidde een heel nieuwe richting in. De groote uitvindingen, als het zeekompas, de boekdrukkunst, enz., verschaften nieuwe middelen en de herdenking en studie der oudheid gaven een nieuwe vlucht aan de kunst.
Het was echter in de 19e eeuw dat men op technisch gebied een omwenteling zag, welke te vergelijken is met die van het vuur van weleer. De aanwending van de steenkool, den stoom, en later de electriciteit, hebben alles veranderd, alles hervormd en mogelijkheden geschapen welke vroeger voor mirakelen hadden doorgegaan.
Laat ons maar even nagaan wat al verwezenlijkingen wij allerzijds hebben bijgewoond in een enkel menschenleven, in den tijd van pas een halve eeuw: de fiets en al de mechanische middelen, de electrische verlichting en drijfkracht, de toepassingen van
| |
| |
het gas en de scheikundige nijverheid, cinema en radio, de ontploffingsmoter, de auto's en de vliegtuigen, om er maar enkele op te noemen.
Ja! de hedendaagsche tijden zijn gekenschetst door den heerlijksten triomf der techniek.
Denken wij daarbij aan den loop der dingen in het verleden om er gevolgen uit te trekken, dan zouden wij dadelijk tot het besluit moeten komen, dat de levensomstandigheden der menschheid en de ontvouwing der kunst overheerlijk zouden moeten zijn en geen enkele vlek meer achterlaten: dat de mogelijkheid alles in overvloed voort te brengen alle ontbering zou doen wijken en dat de kunstuiting daarbij tot een nooit bereikte peil zou opklimmen.
Het is onbetwistbaar dat, in alle opzichten, het leven voor allen beter en gemakkelijker is geworden en dat de kunsten bloeien, maar toch geschiedde de hervorming niet in de maat van wat had kunnen worden verwacht. In alle landen der wereld heerschen werkloosheid en crisis en tal van kunstambachtslieden vinden geen gelegenheid meer hun vaardigheid en gaven te benuttigen!
Voor een onaandachtigen toeschouwer schijnt deze toestand paradoxaal en onverklaarbaar: zou dan misschien verbetering een oorzaak van verslechting kunnen worden?..
Wanneer men echter dieper in den grond der omstandigheden doordringt, zal men weldra tot een gevolgtrekking komen, welke een helder licht op den toestand zal werpen en de geesten voorbereiden om de maatregelen te treffen, door de nieuwe omstandigheden gevergd.
Het is nu eenmaal zóó, dat elke geboorte in pijn en smart geschiedt, dat elke nieuwe belichting een nieuwe schaduwzijde schept, welke langzaam moet worden opgeklaard.
Wat moet er weleer geschied zijn met de talrijke bedreven steenslijpers en vervaardigers van steenen wapens, toen men al met eens metalen voorwerpen ging maken? Wat een crisis moet er geheerscht hebben bij de vele copisten van teksten, de vele verluchters van handschriften, toen de boekdrukkunst werd uitgevonden?
Is het dan te verwonderen dat de ontzaglijke mechanisatie van onze moderne tijden, welke duizendmaal meer kan voortbrengen dan het vroegere handwerk, bij de ambachtslieden werkloosheid
| |
| |
veroorzaakt; dat de bewondering van de nieuwe producten der machines een zekere minachting voor het oude zuivere handwerk doet ontstaan en dat de kunst er onder lijdt?
In vroegere eeuwen is men genoodzaakt geweest, zich aan nieuwe toestanden aan te passen en dat moet ook in onzen tijd gebeuren.
Die aanpassing is reeds een heelen tijd lang aangevangen: voor wat de techniek aangaat is het sociale vraagstuk gesteld geworden, zij heeft reeds een begin van oplossing gekregen en de economisten onderwijzen, dat, waar er meer kan voortgebracht worden, en waar men toch iedereen wil laten werken, de arbeidsuren moeten verminderd worden. Wat de kunst betreft, is het duidelijk dat ook zij moet rekenschap houden met de nieuwe toestanden en met de mentaliteit, die bij zulk een verbazende omwenteling noodzakelijk is veranderd.
Maar de nieuwe techniek heeft nieuwe eischen gesteld en zij heeft ook nieuwe, breedere toekomstmogelijkheden in het leven geroepen, waarvoor eveneens de noodige aanpassing moest geschieden.
Indien er in de technische omwenteling tal van werkkrachten overbodig blijken en niet meer kunnen worden benuttigd, dan schijnt dit in het begin een angstwekkend vraagstuk en men merkt eerst niet, dat deze gedeeltelijke verlamming ruimschoots vergeld wordt door nieuwe aanwendingen en nieuwe noodwendigheden.
Weleer waren de inrichting van het werk, en de technische middelen tot een stevig evenwicht gekomen: van in zijn jeugd kon een werker voorzien welke zijn juiste loopbaan in de toekomst wezen zou. Een werkman ging, na een allerbeknoptst onderwijs, eenvoudig naar een werkhuis en leerde er van meesters en andere werkgezellen hoe het ambacht werd uitgeoefend, en hoe, volgens de gestabiliseerde overlevering, de stof moest worden vervormd. Mits een weinig opmerkingsgave, lust en belangstelling in het werk, was het mogelijk een bedreven stielman te worden en zelfs, indien de geldelijke middelen een weinig meehielpen, tot een goed meester te geraken.
Gansch anders is het in de huidige nijverheid geworden. Evenals weleer, bij de inrichting der eerste werktuigen in de spinnerij, het oude, zoo gezellige spinnewiel verbannen werd naar den
| |
| |
zolder eerst, naar het museum daarna, zoo verdwenen ook en verdwijnen nog altijd oude werktuigen en zelfs oude ambachten. Daardoor heeft de traditie haar leerkracht verloren en moeten andere middelen worden gevonden. Daar tegenover rijzen een machtig aantal nieuwe gereedschappen op en nieuwe vakken voor machinesbouw, electriciteit, werktuigkunde, scheikunde, waarbij het noodig is meer dan een aanvankelijk onderricht te bezitten, omdat de kennis van de materialen en, in het algemeen, van al de krachten der natuur een allereerste noodwendigheid is geworden. Uit deze noodzakelijkheid werden de technische scholen geboren, om het groote werk der aanpassing aan den nieuwen modernen bloei der techniek met zekerheid te verwezenlijken.
Wij mogen echter daarbij niet uit het oog verliezen, dat de hedendaagsche evolutie van de techniek ook een gansch nieuwe mentaliteit in het leven heeft geroepen. Het zou overigens niet anders kunnen zijn.
De overlevering en de ondervinding hebben ons geleerd, dat de indrukken, in de jeugd ontvangen, den geest en de denkwijze van het heele leven beheerschen. Hoe verschillend moeten dan de twee, drie generaties zijn die wij nu kunnen beschouwen! De oudere, die opgevoed werd in de kalmte van de oude traditie, de nieuwere, die den hervormingsstrijd heeft meegemaakt en de jongere, die van het oudere zelfs geen juist denkbeeld meer bezit en opgeleid werd in een omgeving van snelheid, hernieuwing en alzijdige ontwikkeling.
Wij beleven inderdaad gansch andere toestanden, beschikken over gansch nieuwe middelen, welke gansch nieuwe behoeften hebben in het leven geroepen; deze verbieden ons aan het voor de huidige geslachten te lamme verleden vastgehecht te blijven.
Vooral in de kunst en aanverwante vakken is het soms zoo moeilijk, voor degenen, die in andere omstandigheden werden opgeleid, zich te ontdoen van belemmerende, oude denkbeelden welke in hun tijd zoo'n hooge waarde hadden, om nu het nieuwe leven mee te leven en een vrijen teugel te laten aan de verrichtingen van het jonge geslacht, dat een gansch verschillende toekomst moet opbouwen.
Dit is waarschijnlijk wel een van de redenen waarom men vaak hoort klagen dat, bij de groote ontwikkeling der techniek, de kunst
| |
| |
haar vroegere heerschappij eenigszins heeft verloren, en het innig verband tusschen beide vaak verloren is gegaan.
Het zou kleingeestig zijn te willen volhouden, dat de kunst op de techniek den voorrang moet hebben, of ook het omgekeerde: beide immers zijn de uiting van het leven en van den tijd, beide staan en moeten staan ten dienste van de gemeenschap. Dat was zoo in vroegere tijden en dit kan of mag niet veranderen.
Wanneer wij de Gothieken beschouwen, dan merken wij al dadelijk, dat hun kunst de trouwe weergave was van de strekking, de gedachten, van heel het leven in dien tijd. Het eenvoudige, diepe geloof, een streven naar omhoog, lag sterk afgebeeld in den gothieken spitsboog, welke den blik naar boven leidde, in de spitste torens der kerken en cathedralen die naar de wolken boorden. En daarneven verrezen de belforten en gemeentehuizen in prachtvollen luister, om de gemeentelijke vrijheid te huldigen. De gothieke stijl was de uitdrukking van de toenmalige mentaliteit en drong door tot in de minste voorwerpen, de gestoelten, banken, meubels, sloten en ijzeren voorwerpen, kandelaars, tot zelfs in het geschrift; hij verwekte een roemvollen bloei, omdat hij in volledig akkoord was met het toenmalige leven.
De renaissance, welke een herleving was van de beschaving der oudheid en de vrucht van een ruimeren blik over de nieuw ontdekte wereld, had een meer humanistische strekking en stond vooral ten dienste van de aristocratie. Zij verwekte die prachtvolle paleizen en kasteelen met hun smaakvolle salons, waar markiezen en markiezinnetjes, in groot toilet, maar even neerzaten op den hoek van een fijn stoeltje, om een sierlijke conversatie te houden. De kerken hadden een meer theatraal uitzicht en hun overvloedige versiering duidde aan dat de opvatting van den godsdienst was veranderd.
Ook de renaissance gaf een duidelijk uitzicht op de samenleving zooals zij zich in die eeuwen voordeed.
Waarom zouden wij in onzen modernen tijd anders kunnen of moeten handelen?
Wij kunnen en mogen nog wel gebouwen bewaren, meubelen en allerlei voorwerpen verzamelen en zelfs vervaardigen, de zoogenoemde stijlgebouwen en stijlmeubelen, maar dat heeft in ieder geval slechts een retrospectieve waarde: zoo kinderlijk eenvoudig als de
| |
| |
Gothieken hun godsdienstige principe tot uiting brachten, zoo gelooven immers de moderne kristenen niet meer; zoo gratievol als de salons der renaissance bezocht werden, zoo geschieden de moderne samenkomsten ook niet meer en de moderne kleedij is een vloekend anachronisme in zulke omgeving. Sommigen mogen het betreuren, hun bewondering mag gehecht blijven, met een zeker heimwee, aan het glansrijke verleden, niets kan den aloverweldigenden stroom van den vooruitgang tegenhouden.
De technische vorderingen hebben den modernen geest, de moderne opvattingen en toestanden volkomen gewijzigd: de sociale toestanden zijn wat ze nooit waren; we leven in een eeuw van democratie, waar iedereen, zoo technicus als kunstenaar, een dienaar wordt van de gemeenschap. Waar vroeger, haast alleen, de kerken, de gemeentehuizen, de kasteelen, en later de groote burgerswoningen, van het noodige, het nuttige en het overtollige waren voorzien, daar ontvangt nu een ieder een deel van de moderne voortbrengst. Iedereen gevoelt daardoor ook een verlangen naar wat beters en naar wat schooners, naar genot en gemakzucht. De techniek kan dit verschaffen, de kunst moet er haar schoonheidsstempel op drukken.
De moderne toestanden hebben ook het verstand verruimd en verbreed en de rede heeft groote vorderingen gemaakt; het onderricht heeft zich tot de massa uitgebreid, de wetenschappelijke geest heeft zich van velen meester gemaakt, en onze tijdgenooten een klaar denkbeeld van de dingen gegeven. Aldus is onze tijd een tijd van waarheidsliefde en positivisme geworden; de moderne kunst is er de uitdrukking van: waar b.v. bij de Gothieken de opwaarts-vluchtende lijnen de verzuchting naar hooger weergaven, zoo beheerscht de horizontale lijn onze bouwkunst als een teeken van de rede, de stevigheid en de stabiliteit.
De moderne geest is utilitair: al de voorwerpen, door kunst of techniek voortgebracht, moeten rationeel zijn en aan hun bestemming beantwoorden; de gebouwen moeten lucht, licht en zon toelaten, de meubelen moeten gemakkelijk zijn en een deel der woning moet geschikt zijn om lichamelijke en gezondheidszorgen mogelijk te maken. Uit deze eischen volgde normaal een nieuwe indeeling van den bouw, een nieuwe opvatting der meubelen.
Wij leven in een tijd van snelheid: de moderne mensch heeft geen tijd meer om zich lang te verdiepen in kleine bijzonderheden;
| |
| |
de kunstenaar ondergaat den drang zijner eeuw, hij kan zich niet langer vermeiden in de uitpiering der details, maar werkt met groote vlakken, zoekt de harmonie in de verhoudingen, de sierlijkheid in de groote lijnen, en de meubileering maakt een veelvuldig gebruik van het gemak dat haar de snelle uitbreiding van de techniek heeft verschaft. Daarenboven benuttigt de kunstnijverheid vreemde en nieuwe materialen: de snelle en gemakkelijke verbindingen met het buitenland hebben tal van vroeger onbekende grondstoffen, houtsoorten enz. ter beschikking gesteld en de moderne smaak wendt ze overvloedig aan, om, door de schoonheid der materialen zelf, lijnen en kleuren te laten bewonderen.
De aanzienlijke industrieele vooruitgang heeft bovendien een groot aantal nieuwe stoffen en metalen in het leven geroepen, waardoor het mogelijk was nieuwe vormen te bereiken. In de bouwkunde geeft de aanwending van beton b.v. de mogelijkheid sierlijke verhoudingen te verkrijgen, zonder aan de stevigheid te schaden. Vroeger waren heel de kunst en al de kunsttoepassingen berekend op het gewone gedempte daglicht en op een zeer karig avond- of nachtlicht; de kennis der electriciteit heeft nu een artificieele verlichting in het leven geroepen, welke een anderen blik op de dingen geeft, nieuwe lichttinten verwekt en een nieuw uitzicht aan het binnenhuis geeft.
Hoe zou het, bij de enkele beschouwing van eenige dezer grondige veranderingen in het huidige leven, in de huidige opvattingen, hoe zou het mogelijk wezen nog langer uitsluitend gehecht te blijven aan de overlevering? Hoe zou het mogelijk zijn slechts de oude kunst voort te doen bloeien, de oude kunstvormen aan te passen aan gebouwen, meubelen en voorwerpen, waarvoor ze niet werden uitgedacht, waarvoor ze niet berekend werden, en waarvan de toenmalige kunstenaars in de verste verten het bestaan niet hebben kunnen vermoeden?
Wij hebben gewezen op de grondige veranderingen welke de ontzaglijke vorderingen der techniek in het maatschappelijk leven veroorzaakten, en hoe de moeilijkheid van aanpassing er toe kwam het gedeeltelijk te ontredderen. Ook de kunst ondergaat deze groeicrisis.
Wij zijn allen getuigen geweest van de besluiteloosheid en de verwarring in de kunst, door de nieuwe toestanden veroorzaakt; wij
| |
| |
hebben het veelvuldig, angstvol en soms hopeloos pogen gezien, om de woest vooruitsnellende hervormingen te achterhalen; wij zien ook in verschillende vakken reeds een zeker evenwicht bereikt tusschen de noodwendigheden en de verwezenlijking. Wij moeten echter tot het besluit komen dat de uitbeelding van den echt rationeelen, op het moderne leven aangepasten modernen stijl, wel wondere uitslagen heeft bereikt, maar dat zij toch nog steeds in wording is en, in vergelijking met de belangrijkheid van de wijzigingen in de techniek en in het leven, slechts een eerste stadium heeft verwezenlijkt. Daarbij komt nog het feit dat de veelvuldige nieuwe eischen tal van nieuwe kunstuitingen vergen: de schouwburg, de cinema, het boek, de publiciteit, het verkeer, om er maar enkele te noemen; deze vragen nieuwe toepassingen, nieuwe vormen, lijnen en kleuren.
Van lieverlede moeten wij er immers toe komen, evenals in den tijd van de Gothieken, den stempel van onzen tijd te drukken op al de gebouwen, op al de meubels en tot op de minste voorwerpen van dagelijksch gebruik, om te kunnen komen tot een statige, beredeneerde harmonie tusschen de techniek, het leven en de kunst.
Het komt ons voor dat, om dit doel te bereiken, een gansch leger van kunstenaars, techniekers, zoekers en denkers, niet moet volstaan en dat wij elke poging in dien zin met een aanmoedigend oog moeten beschouwen, al is het dat, in vele gevallen misschien, de uitslagen en de voorgestelde hervormingen tegen onzen smaak en tegen onzen zin zouden indruischen. Wij mogen immers de verwaandheid niet bezitten te beweren, dat onze kennis van het verleden, onze smaak in een vroeger tijdperk gevormd, volstaan om een nieuwe richting a priori te veroordeelen. Wij mogen niet vergeten dat in een tijd van rusteloos voorthollenden vooruitgang elke stilstand een grooten achteruitgang beteekent. Neen, er moet een ruime plaats worden gegeven aan elke nieuwe poging om het gewenschte evenwicht te bereiken.
Evenals het intellectueele leven is doorgedrongen in een aanzienlijk grooter geworden menigte, zoo zal ook het werk van aanpassing tot een groote schaar moeten doordringen. Het verheven doel schijnt zeker de moeite waard, opdat kunstenaars en techniekers een hulpzame hand naar elkaar toesteken; het zal vele conflicten vermijden en de verwezenlijking bespoedigen.
| |
| |
De kunstenaar zal zich op de hoogte stellen van wat de techniek vermag en welke essentieele veranderingen zij in het bruisende leven heeft teweeggebracht.
Hij zal zich niet in een ivoren toren opsluiten om enkel te luisteren naar de ingeving van zijn geest en hart, hij zal geen slaafsche navolger zijn van wat in vroegeren tijd werd voortgebracht, niet halsstarrig gehecht blijven aan een gevestigde school of theorie. Hij zal zich bewust moeten voelen van de nooden en de verzuchtingen van zijn omgeving, en zijn talent en zijn werk ten dienste stellen van de gemeenschap. De kunstenaar is tevens een leider en een dienaar van zijn volk.
De technieker op zijn beurt moet liefde voelen voor zijn vak, hij moet weten dat de techniek het leven van zoo veel tijdgenooten verbeterd heeft en draaglijk gemaakt; maar hij moet ook zijn smaak louteren, verstand en gevoel verruimen, opdat hij er zou kunnen voor ijveren, dat niet alleen het dadelijke nut worde bereikt, maar dat ook de eenvoudige drang naar schoonheid, die altijd in de menschenziel schuilt, zou kunnen bevredigd worden.
De vereenigde pogingen van kunstenaars en techniekers zullen het mogelijk maken tal van pijnen te stillen, welke door de geboorte van de moderne omwenteling werden veroorzaakt; zij zullen ongelukkige botsingen vermijden en er toe bijdragen om de verwekte crisis op te lossen. Zij zullen weer werk verschaffen aan de handen van zooveel kunstambachtslieden, die bij de moderne richting zijn stil gevallen. Het gaat immers niet meer op, om slechts één voorbeeld te geven, zich in het beeldhouwen te blijven bepalen tot het steken van leeuwenkopjes of zelfs niet tot het vroeger zoo gezochte fijne beeldhouuwerk der oudere stijlmeubelen.
Wij zijn overtuigd dat er nog langen tijd, misschien wel altijd, meubelen, en zelfs gebouwen in oude stijlen zullen nagemaakt worden, dit vooral in de bewaring en de herstelling, maar dit aantal zal nooit meer het vroegere peil bereiken en zeker geen bezigheid verschaffen aan de zoo talrijke daarin gespecialeerde krachten.
De moderne kunst heeft reeds haar wezen en strekking in groote lijnen vastgelegd, overeenkomstig de noodwendigheden en den veelzijdigen geest van de hedendaagsche strekking. Zij heeft, als boven aangeduid, een vluchtig beeld van den tijd geschetst in oorspronkelijke vlakken, vormen en kleuren en daarbij ruimschoots geput uit den schat der nieuwe technische waarden. Het hoort
| |
| |
zoowel den technicus als den kunstenaar toe, de geesten te bevrijden, de vooringenomenheid te overwinnen, om, op nieuwe, stevige grondvesten, een illustratie te vinden welke reeds verworven uitslagen zal samentreffen, om tot een kunstvolle harmonieuse uitdrukking van het breed-uitgroeiende moderne leven te geraken.
De vereenigde krachten van den doordachten, maar ook schoonheidlievenden technicus en van den gevoeligen, maar ook beredeneerenden kunstenaar, zullen het voorloopig gebroken evenwicht van onzen tijd weer moeten herstellen, om de gemeenschap beter, gelukkiger en schooner te maken.
1938.
EDWARD DE KEYSER.
|
|