De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Taal en leger
| |
[pagina 263]
| |
voor de Militaire School het examen in de wiskunde in het Nederlandsch aflegde en om die reden werd, in de Militaire School, geen kursus in de wiskunde in het Nederlandsch gegeven. Herinneren wij er hier terloops aan, dat bij Koninklijk Besluit in 1933 de Vlaamsche en Waalsche Pupillenscholen, lager en middelbaar onderwijs, werden afgeschaft. De wet betreffende het gebruik der talen bij het leger werd op 1 Januari 1931 in toepassing gebracht. De promotie van 1928 (Militaire School) was dan ook aan het nieuwe regiem onderworpen. De officieren van de vorige sessie moesten er zich niet aan onderwerpen. De wet op het gebruik der talen voorzag voor al de leerlingen een Nederlandschen en een Franschen leergang: zekere theories werden in beide talen gehouden en de aspiranten-officieren moesten tijdens de oefeningen in het Nederlandsch en het Fransch uitleg verschaffen. Een kursus in de rechten werd in de twee nationale talen gegeven. Het eindexamen omvatte, in de Nederlandsche taal: een opstel, een theoretische bespreking, het lezen van een beknopt verslag van een dossier van rechterlijken aard, het houden van een rekwisitorium, een pleidooi en een ondervraging van getuigen, alsmede het stellen van vragen aan den burgerlijken magistraat. | |
Nieuwe Vlaamsche aktie.In de eerste helft van Oktober 1935 werd, aan Vlaamsche zijde, een nieuw aktieprogramma samengesteld, waarin o.m. volgend punt voorkomt: wettelijke regeling en aanvulling van het taairegiem voor het leger; gelijkheid van beide landstalen in en voor het korps der officieren en inrichting van Vlaamsche afdeelingen in alle militaire onderwijsinstellingen. Eenige dagen nadien hield het Liberaal Vlaamsch Verbond een algemeene vergadering, tijdens dewelke een verklaring werd goedgekeurd, waarvan een gedeelte als volgt luidt: ‘In verband met de binnenlandsche aangelegenheden legt het Liberaal Vlaamsch Verbond nogmaals den nadruk op de noodzakelijkheid dat de taalwetten (ook bij het leger) behoorlijk worden nageleefd.’ De Vlamingen kunnen zich best in België staatsburgers voelen, en dit gevoel werd nog versterkt sedert 1914. Meer dan ooit hebben wij sedert den oorlog een leger, bestaande uit de kinderen van ons volk zonder onderscheid van stand. Het is meteen de waarborg geworden van onze vrijheid. Het verwijt, alsof de Vlamingen om de veiligheid en de onafhankelijkheid minder bekommerd zouden zijn dan anderen, is grievend voor het Vlaamsche volk, dat alleen, in taalopzicht, voldoening heeft betracht en in den geest van de | |
[pagina 264]
| |
verstandhouding tusschen Walen en Vlamingen een goede landsverdediging wenscht. De wet van 1928 heeft ons ongetwijfeld een stap bij het einddoel nader gebracht, al is het gebrek aan taaleenheid in hetzelfde korps hinderend voor de wisselwerking tusschen de manschappen en de hoogere officieren. Steunende op het krijgskundig beginsel, dat het eentalig kommando zelfstandig moet kunnen werken, diende de oprichting van Vlaamsche en Waalsche kompagnies in één en hetzelfde bataljon en het behoud van Vlaamsche en Waalsche bataljons in één en hetzelfde regiment te worden verworpen. In sociaal opzicht was de handhaving van Waalsche kompagnies in overwegend ‘Vlaamsche’ regimenten een groote dwaling: zoons van den gegoeden stand mogen immers niet in hetzelfde regiment afgezonderd en in een andere taal dan deze van de overige kompagnies opgeleid en aangevoerd worden. De ideale oplossing is dan ook steeds geweest: eentalige divisies, samengesteld uit infanterie, artillerie, genie en ruiterij - thans motortroepen - onder bevel van een generaal. Zij alleen is trouwens volledig toegerust om op eigen krachten den strijd aan te binden. Een leger, dat de rechten van Vlamingen en Walen huldigt en technisch flink is ingericht, zal ongetwijfeld het voorbeeld van de veteranen 1914-1918 voor oogen houden. Geleid door gegradueerden en officieren die, dank zij de kennis van de taal en de inborst van de manschappen, er het maximum kunnen uithalen, moet het nieuwe leger alle waarborgen voor de veiligheid schenken. | |
De vervlaamsching van het militair onderwijsDe beperkte plaatsruimte belet ons hier het legervraagstuk in taaiopzicht breedvoerig toe te lichten. Ook moeten wij ons tevreden stellen met korte beschouwingen en een haastig overzicht van enkele hoofdpunten van het Vlaamsche legerprogramma. De vervlaamsching van het militair onderwijs is steeds de hoofdschotel geweest, omdat zij de integrale legerhervorming met het oog op de indeeling in Vlaamsche en Waalsche divisies en de indeeling van het grondgebied in Vlaamsche en Waalsche legeromschrijvingen voorafgaat. De Militaire School en de Krijgsschool moeten het leger het noodige aantal Vlaamsche officieren bezorgen, wier bevordering in rang begrijpelijkerwijze in een versneld tempo zal geschieden, zonder nadeel voor de opleiding, de aanvoering en het bestuur van de Vlaamsche eenheden. | |
[pagina 265]
| |
Met de vervlaamsching van de Militaire School - en van de Krijgsschool - mocht dan ook niet langer gedraald worden, om, in afzienbaren tijd, de indeeling van de weermacht in Vlaamsche en Waalsche divisies als een voldongen feit te kunnen beschouwen. Einde 1935 bestond er in de Militaire School een Vlaamsche afdeeling in embryonalen toestand... met twee leerlingen. Elke leergang werd door een in het Fransch doceerend professor gegeven, die bijgestaan werd door een of twee repetitoren, waarvan ten minste één bij machte moest zijn den kursus, na de les, te herhalen voor zijn Vlaamschen leerling van de infanterie- of artillerie-afdeeling. Sedertdien is het aantal Vlaamsche kandidaten voor het toelatingsexamen in de Militaire School geleidelijk gestegen. Voor het examen in 1938 stelden er zich 126 voor. Die uitslag hebben wij mede te danken aan den heer J. Hoste, die, als minister van Openbaar Onderwijs van 1936 tot en met 1938, maatregelen trof met het oog op de voorbereiding tot dit examen in de Vlaamsche middelbare scholen. In 1938 zou eindelijk overgegaan worden tot de oprichting van een zuiver Vlaamsche afdeeling in de Koninklijke Militaire School. | |
De Vlamingen en de militaire akkoordenEen woordje over de kwestie van het Belgisch-Fransch militair akkoord, kwestie die van 1920 af herhaaldelijk op het voorplan is gekomen. Welk was het doel, dat in 1920 bij het aangaan van dit akkoord werd nagestreefd? Het doel, heette het toen, was de waarborgen van vrede en veiligheid te versterken, voortvloeiend uit het pakt van den Volkenbond. Eerste-minister Van Zeeland verklaarde echter in Februari 1936, dat hij zelf het akkoord, zooals het tot stand kwam, niet zou aangegaan hebben. Over het algemeen gaf het bij de Vlamingen aanleiding tot wantrouwen en werd er aan die zijde geijverd om het voor de toekomst ongedaan te maken. Er was inderdaad rond het militair akkoord een ongewenschte atmosfeer ontstaan. Ook moest men alle oorzaken van verwarring of misverstand opruimen en het was met belangstelling dat in Maart 1936 een officieele verklaring te gemoet werd gezien. De verwachte verklaring werd door Eerste-minister Van Zeeland in het parlement afgelegd, en daaruit bleek, dat de Fransche en Belgische regeeringen besloten hadden brieven te wisselen ter vervanging van die, welke in 1920 overgemaakt werden. | |
[pagina 266]
| |
Het akkoord, heette het, was gezuiverd van verjaarde bepalingen, die eerder schadelijk dan nuttig waren. Met Engeland zou een soortgelijke regeling besproken worden. Meer en meer werd de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid van een volstrekt onafhankelijke landsverdediging. Ook oordeelde minister van Staat M. Lippens, op het kongres van het Liberaal Vlaamsch Verbond te Gent, op 8 Maart 1936, de zelfstandige militaire politiek als de eenige goede welke in België te voeren is. Op 14 Oktober 1936 - een historische dag in onze militaire geschiedenis - sprak Koning Leopold III, in den ministerraad, een rede uit, welke, in binnen- en buitenland, een grooten indruk maakte. De Vorst verklaarde o.m., dat België, door zijn grenzen te verdedigen, tot het behoud van den vrede in West-Europa ruim bijdraagt en dat het daardoor recht heeft op den eerbied en op de eventueele hulp van de staten, die belang bij dezen vrede hebben. Doch, voegde de Koning er aan toe, onze verbintenissen moeten niet verder reiken. | |
Militaire en oud-strijdersbondenHet laat zich begrijpen, dat ook de militaire en oud-strijdersbonden, in zake de landsverdediging en de taalregeling bij het leger, hun meening te kennen hebben gegeven. Wij stellen vast, dat ook bij die bonden de Nederlandsche taal niet veronachtzaamd wordt. Sedert Maart 1938 bestaat er een Vereeniging van Vlaamsche Reserve-Officieren, die de vorming van een zuiver Vlaamsche militaire elite in de Vlaamsche landstreek nastreeft. De sterke Nationale Bond der Belgische Onder-officieren bezit een tweetalig blad en huldigt de gelijkheid van Walen en Vlamingen in den bond en bij het leger. De machtige Nationale Strijdersbond (N.S.B.) is samengesteld uit honderden Vlaamsche en Waalsche afdeelingen, die over een Vlaamsch en Fransch orgaan beschikken. De N.S.B. leidt een politiek, welke staat in het teeken van den wereldvrede en de Vlaamsch-Waalsche verstandhouding, die gesteund is op het beginsel van de volstrekte gelijkheid van beide landstalen. De werking van den Vlaamschen Oud-Strijdersbond (V.O.S.) is bekend. De Unie der Fraternellen (regimentsvriendenkringen van veteranen) verdedigt in haar tweetalig orgaan een zienswijze, welke niet altijd door de Vlamingen is kunnen bijgetreden worden. Het Nationaal Verbond der Oorlogsinvaliden zorgt insgelijks voor de strenge toepassing van het beginsel der taalgelijkheid bij de uitvoering van zijn programma. | |
[pagina 267]
| |
De bonden van na-oorlogsche soldaten, opgericht met den steun van N.S.B. of van fraternellen in het Vlaamsche land, houden insgelijks rekening met de tweeledigheid van het land, evenals de Vuurkruisersbond (groep Cox), die, in dit opzicht, een loyale houding aanneemt. Hetzelfde kan gezegd van het Verbond der Oorlogsvrijwilligers, de Politieke Gevangenen, de Weggevoerden, de Oud-Gedienden van het Bezettingsleger in Duitschland enz. Behalve V.O.S. zijn al deze oud-strijders- en andere vereenigingen buiten den taalstrijd gebleven, al deden zich soms afwijkingen voor, waartegen door leden zelf dadelijk protest werd aangeteekend. | |
Het militair gerechtDe taalregeling bij het militair gerecht heeft ongetwijfeld veel te wenschen overgelaten, en in 1934 bestond er nog reden tot klagen. In 1874 schreef een liberaal advokaat uit Gent, Albert Fredericq, in ‘Het Nederlandsch Museum’ een merkwaardige studie, onder den titel ‘Het Wetboek van Rechtspleging in Strafzaken van het Landleger van 1814’. In dit werk verklaarde hij o.m., dat de rechter en de betichte dezelfde taal moeten spreken. In Januari 1885 zond de Vlaamsche Konferentie der Balie van Gent een vertoog aan den minister van Rechtswezen, waarbij zij wees op het feit dat het Wetboek van Rechtspleging bij de Landwacht uit den Hollandschen tijd nog steeds voor de Vlamingen van kracht was, maar vergeten werd. De verplichte taaiman voor de krijgsraden moest door den Vlaamschen militair betaald worden. Bij arrest van 12 Februari 1892 werd het gebruik der Nederlandsche taal voor den Krijgsraad te Antwerpen door het militair gerechtshof te Brussel verboden en het Verbrekingshof bekrachtigde het besluit. In Februari 1893 werd, in het parlement, een ontwerp van een nieuw militair wetboek van strafrecht ingediend, maar het gebruik van onze taal werd onverlet gelaten. In 1899 zou de toestand van den Vlaamschen soldaat voor het militair gerecht eenigszins verbeteren (Amendementen Juliaan Van der Linden). Jaren verliepen en de oorlog kwam. Bij een Besluit-Wet van 2 Oktober 1918, eenige weken voor het eindoffensief, werd voorgeschreven, dat rekwisitorium, verdediging, uitspraak en veroordeeling in het Nederlandsch moesten geschieden, bijaldien de beklaagde geen Fransch zou kennen. Fransche stukken van het dossier moesten vertaald bij het dossier worden gevoegd. | |
[pagina 268]
| |
Het Militair Wetboek van Strafrecht, verschenen in 1899 en in 1919, onderging wijzigingen, waarbij o.m. aan den auditor der Waalsche krijgsraden de kennis van de Nederlandsche taal werd opgelegd. Betreffende het militair gerecht schenkt de wet van 5 Juni 1935, op het gebruik der talen in gerechtszaken, voldoening aan de Vlamingen. Voor de krijgsraden, zegt zij, wordt de rechtspleging gevoerd in de door den beklaagde verkozen taal. Bij het Militair Gerechtshof en bij alle krijgsraden is er naast een Waalsche een Vlaamsche kamer. Evenals de magistraten, moeten de griffier van het Militair Gerechtshof en een der adjunkten het bewijs leveren van de kennis van beide landstalen. | |
De heerschende opvattingenIn onze brochure ‘Het naoorlogsche Vervlaamschingsproces bij het Belgische Leger’ (1932) herinnerden wij aan de campagne van verdachtmaking tegen de Vlaamsche beweging, campagne welke in de oorlogsjaren begon en na de vijandelijkheden nieuw voedsel vond in de extremistische drijverijen. Zekere Franschtalige pers kreeg als het ware aanvallen van hysterie bij het aanklagen van de beweging voor gewestelijke indeeling en eentalige eenheden. Aan de Vlamingen voldoening geven, zoo werd beweerd, is de deur openen voor de militaire, bestuurlijke en politieke scheiding. De Vlaamsche bladen en onder meer ‘Het Laatste Nieuws’; ‘Het Volksbelang’, dat toen te Antwerpen verscheen, ‘De Liberale Demokraat’ (Brussel), ‘'t Zal’ (Brugge) en andere Vlaamsch-liberale organen verdedigden het Vlaamsche legerprogramma en wezen heel wat verkeerde opvattingen terecht. In de laatste jaren is in menig Waalsch blad een zekere kentering waar te nemen, welke wijst op een ruimer begrip van de werkelijke toestanden in het land, terwijl de extremistische pers olie op het vuur blijft werpen, alsof er voor de Vlamingen geen beter werk te verrichten ware op het gebied van de praktische verwezenlijkingen. Zooals wij het in ons werkje ‘Het Vlaamsche Liberalisme 1830-1933’ schreven, hebben liberalen als Karel Buls, Dr. Persoons, Pecher, A. Buysse e.a. in het parlement den weg gebaand, welke in 1928 tot de eerste Vlaamsche overwinning in legeropzicht geleid heeft. Ook het Willemsfonds en het Liberaal Vlaamsch Verbond hebben zich herhaaldelijk verdienstelijk gemaakt voor het bekomen van betere taaitoestanden in het leger. | |
[pagina 269]
| |
Een overgangsperiodeIn 1928 is een overgangsperiode begonnen, welke in 1938 geëindigd is met de goedkeuring door het parlement van het nieuwe taaistatuut van het leger. De gemengde legerkommissie van 1936 was van oordeel, dat de militaire inrichting van het land, evenals de buitenlandsche politiek van België, geen andere oogmerken kan nastreven dan de beveiliging van het grondgebied tegen elken aanval, van waar deze ook moge komen. De Vlamingen verdedigden de inrichting van een Vlaamsche afdeeling in de verschillende militaire opleidingsscholen en de territoriale en eentalige inrichting van het leger. Generaal Van den Bergen, leider van den algemeenen legerstaf, betoogde, dat er voortdurend gestreefd werd naar verbetering van de taaltoestanden bij de weermacht. De Vlamingen eischten de organieke gelijkheid op taalgebied en de gelijke eerbiediging voor de persoonlijkheid van den Vlaming en den Waal. In September 1936 richtte luitenant-generaal Denis, minister van Landsverdediging, in verband met de taalkwestie, een vertrouwelijken rondzendbrief aan de korpskommandanten, waarin o.m. het volgende voorkomt: ‘Het klein aantal officieren dat de opgerichte taallessen volgt bewijst ten overvloede, dat het belang van de kennis der tweede landstaal aan velen ontsnapt... Het is de plicht van ieder officier een steeds uitgebreider kennis der beide landstalen te verwerven. Dientengevolge zullen de lessen in het Nederlandsch in beginsel gevolgd worden door al de officieren...’ Hoe was toen de toestand bij het leger in zake het taairegime? In feite zijn de eerste en tweede infanteriedivisies ‘Vlaamsch’, de vijfde infanteriedivisie en de drie groepen Ardensche jagers Waalsch; het tweede legerkorps (Antwerpen-Vlaanderen) is ‘Vlaamsch". In de ‘Vlaamsche" eenheden is de bestuurstaal echter Fransch en, zooals wij het reeds schreven, moeten de Vlaamsche onderofficieren praktisch Fransch kennen, alhoewel de wet van 1928 voorziet, dat zij enkel de taal van hun eenheid machtig moeten zijn. In 1937 en 1938 trof de h. J. Hoste, minister van Openbaar Onderwijs, een reeks maatregelen met het oog op de inrichting van het technisch onderwijs voor de soldaten. Het zal niemand verwonderen, dat, met het oog op een definitieve taalregeling, het vraagstuk van het beroepskader, in Vlaamschen zin, dient opgelost. Niet de wetgeving, maar het Vlaamsche volk zelf moet er voor zorgen. | |
[pagina 270]
| |
Van zijn kant noodigde generaal Denis de Vlaamsche officieren uit, tijdens de Vlaamsche radio-uitzendingen voor de oudstrijders het woord te voeren, om de bevolking en de jongelingen in het bijzonder in te lichten over de huidige toestanden bij het leger, over de zedelijke en stoffelijke zorgen aan den soldaat besteed en over de toekomstmogelijkheden voor hen, die bij het leger een loopbaan wenschen te kiezen. In de Militaire School volgden enkele kandidaten-onderluitenants de lessen in het Nederlandsch; de Walen leerden er de Nederlandsche taal, doch tweemaal twee en twintig uren Nederlandsche les bleken onvoldoende. Van 1939 zou het aantal Vlaamsche leerlingen aangroeien. | |
In het licht van de bevolkingsstatistiekenIn 1937 waren er in België 125.495 geboorten, in Vlaanderen en het Brusselsche 90.830 en in Wallonië 34.665. Er werden nagenoeg evenveel meisjes als jongens geboren; zoodat voor de jaarklasse 1958 - het afval niet afgetrokken - het aantal Vlaamsche rekruten 45.415 zou beloopen, tegen 17.332 Waalsche dienstplichtigen. Het gemiddelde sterftecijfer tusschen de geboorte en 17 jaar is ongeveer 5 per duizend per jaar, wat een vermindering van ongeveer 35 per duizend geeft. Er zouden bijgevolg in 1958 overblijven: 43.826 Vlaamsche en 16.726 Waalsche dienstplichtigen. Wij veronderstellen dat de vrijstellingen wegens lichamelijke onbekwaamheid in beide landstreken evenredig zijn en 30 t.h. bereiken; dan krijgen wij voor 1958 volgende vermoedelijke cijfers: 30.680 Vlamingen en 11.710 Walen of ongeveer 72 t.h. Vlaamsche tegen 28 t.h. Waalsche rekruten. De vrijstellingen in oorlogstijd zijn begrijpelijkerwijs minder talrijk dan in vredestijd en de vrijgestelden in vredestijd, buiten de afgekeurden wegens lichamelijke onbekwaamheid, worden bij de algemeene mobilisatie naar oefenkampen gestuurd; zoodat het aantal Vlamingen bij het strijdende leger nog hooger dan 73 t.h. zal zijn. Uit wat voorgaat blijkt dan ook, dat het legervraagstuk voor het Vlaamsche land er één is van zeer gewichtigen aard. | |
Een goede wetOnderscheidenlijk op 30 Juni en 26 Juli 1938 werd door Kamer en Senaat de nieuwe taalwet bij het leger goedgekeurd. De twee hoeksteenen van het ontwerp, artikel 5, betreffende de taalkennis van de majoors, en artikel 10, betreffende de indeeling van de Militaire School in een Vlaamsche en een Waalsche | |
[pagina 271]
| |
afdeeling, waren, in de Kamer, (verslaggever de h. Van Hoeck) het voorwerp van een grondige bespreking, welke ten slotte tot een vergelijk leidde. De volledige opleiding van den soldaat geschiedt in zijn moedertaal. De manschappen worden bij eentalige kompagnies, eskadrons of batterijen ingedeeld; eentalige regimenten worden gevormd, welke in eentalige divisies worden samengebracht. In de eentalige eenheid is de taal voor de bevelen, van laag tot hoog, voor het beheer en de dienstbetrekkingen Nederlandsch in de Vlaamsche en Fransch in de Waalsche eenheden. In de gemengde eenheden is de taal van de onder-eenheden Nederlandsch voor de Vlamingen en Fransch voor de Walen. Voor den inwendigen dienst in de krijgshospitalen, werfbureelen, depots, parken, arsenalen, legerwerkhuizen en geniediensten is de taal deze van de streek. De briefwisseling van de militaire overheden met de Vlaamsche gemeenten geschiedt in het Nederlandsch. | |
Het nieuw taalregime en de kadersAlvorens bevorderd te kunnen worden, moet elke kandidaat-beroepssergeant of -wachtmeester, door middel van een examen, blijk geven van werkelijke kennis van de taal der eenheid bij dewelke hij zal moeten dienen. Om te kunnen overgeplaatst worden naar een eenheid met een ander taalstelsel, zal ieder onderofficier een bewijs van de kennis der andere taal hoeven te geven. De grondige kennis van de Nederlandsche - of de Fransche - taal en de wezenlijke kennis van de tweede landstaal is verplicht om onderluitenant bij het aktieve kader te kunnen worden. Het eindexamen bij de Koninklijke Militaire School, afdeeling infanterie-ruiterij, het overgangsexamen tot de Applikatieschool voor artilleristen en genisten en het definitief examen voor de benoeming langs de kaders tot den rang van onderluitenant, omvatten een opstel, een gesprek over theorieën en reglementen en een oefening waaruit blijken moet, dat de kandidaten-officieren in gerechtelijke kommissies en krijgsraden kunnen zetelen. Ook de geneesheeren, apothekers, paardenartsen en administratie-officieren leggen een examen over de werkelijke kennis van de tweede taal af. Het examen voor den rang van majoor bij het aktieve leger omvat een proef over de kennis der taal, welke de officier, met of zonder stafbrevet, tijdens zijn loopbaan nog niet mocht hebben afgelegd. De proef bestaat uit een te geven theorie of voordracht | |
[pagina 272]
| |
van taktischen aard en de kandidaat moet eveneens bewijzen de noodige taalkennis te bezitten tot het uitoefenen van de funkties van voorzitter van een krijgsraad of van lid van het Militair Gerechtshof. | |
De legerscholen en de nieuwe regelingIn de Koninklijke Militaire School is er een Vlaamsche en een Waalsche afdeeling. Bij de eene wordt er voor de leergangen, de theorie, de opleiding, den inwendigen dienst en het beheer gebruik gemaakt van het Nederlandsch, bij de andere van het Fransch. Bijaldien het aantal toegelaten kandidaten, behoorende tot een bepaald taalregime, het voor dit regime voorziene cijfer niet bereikt, wordt beroep gedaan op de toegelaten kandidaten, welke tot het ander taairegime behooren en er in toestemmen de leergangen in de tweede taal te volgen. Het eventueel tekort van een afdeeling kan tot einde 1942 gekompenseerd worden door een daarmede overeenstemmende vermeerdering van het aantal leerlingen der andere afdeeling. In elke afdeeling worden sommige leergangen in de tweede taal herhaald. De andere opleidingsinrichtingen, voorbereiding tot het examen voor den rang van officier of verdere technische ontwikkeling voor officieren of gegradueerden, hebben insgelijks een Vlaamsche en een Waalsche afdeeling of sessies welke beurtelings in het Nederlandsch en het Fransch plaats hebben. De school voor officieren van den gezondheidsdienst heeft te Gent een Vlaamsche en te Luik een Waalsche afdeeling; de afdeelingen Brussel en Leuven zijn gemengd. De school voor paardenartsen telt een Vlaamsche afdeeling te Gent en een Waalsche te Kuregem. In al deze scholen is het onderwijs in de tweede taal verplicht. De taalafdeelingen staan onder één bevel. De wet van 14 Juli 1932, betreffende de taairegeling in het middelbaar onderwijs, is van kracht in de Vlaamsche en Waalsche Kadettenscholen voor wat betreft het onderwijs van de tweede landstaal. | |
Trapsgewijze toepassing van de wetAl wat het taalstelsel voor gegradueerden en soldaten en de oprichting van taalafdeelingen in de Koninklijke Militaire School en in dè andere opleidingsinrichtingen - met uitzondering van de Krijgsschool - betreft, wordt onmiddellijk verwezenlijkt, evenals | |
[pagina 273]
| |
het examen over de tweede taal voor hen die daartoe het verlangen uitdrukken. Bij de inlijving van de jaarklasse 1939 worden de eentalige regimenten en divisies samengesteld; in hetzelfde jaar wordt het taalstelsel in de Krijgsschool geregeld en op 1 Oktober 1939 de toepassing van de wet in de administratie. Van einde 1940 af wordt het taaiprogramma van het eind-examen in de Koninklijke Militaire School, van het overgangsexamen tot de Applikatieschool en van het definitief examen voor onderluitenant langs de kaders toegepast. Van 1 Oktober 1941 af vangt de toepassing van het nieuwe regime in zake de dienstbetrekkingen tusschen de officieren aan, en in 1943 het taaiprogramma van het examen voor den rang van majoor. Zoodat, begin 1944, het leger van laag tot hoog bij de tweeledigheid op taalgebied zal aangepast zijn. De Vlamingen in hun overgroote meerderheid hebben het nieuw taairegime bij het leger met vreugde begroet, omdat zij hun legerprogramma in taaiopzicht verwezenlijkt zien. Er is opbouwend werk geleverd geworden, dat ten goede komt aan de verstandhouding in het leger en bij weerslag aan de staatkundige eenheid van het land.
ROB. PEETERS. |