De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Jakob van Artevelde in het licht der geschiedenisGeen middeleeuwsche historische figuur is in Vlaanderen, of althans te Gent, zoo populair als Jakob van Artevelde. Des te sterker treft het hoe moeilijk het is, historische zekerheid omtrent zijn persoonlijkheid te verkrijgenGa naar voetnoot(1). Tweeërlei oorzaken hebben daaraan schuld: de Gentsche hoofdman heeft steeds de uiterlijke kenteekenen van de macht verzaakt, en er de voorkeur aan gegeven achter de schermen het werkelijke gezag uit te oefenen; en verder: de letterkundige bronnen, die uitvoerig over hem handelen, als een Froissart, zijn te ver van hem verwijderd in den tijd en in de ruimte, om ons vertrouwen in te boezemen; zekerheid verschaffen ons alleen de al te schrale gegevens die in de archiefbronnen, zooals de Gentsche stadsrekeningen, opgeteekend staan. Slechts enkele bescheiden laten ons toe, en dan nog maar in een flits, iets van Artevelde's figuur te zien verschijnen. We bezitten van hem drie brieven, respektievelijk aan den koning, de koningin en den kroonprins van Engeland gericht. Zij zijn in het Fransch gesteld, de taal die nog steeds in het Eiland door de hoogere standen, de koninklijke familie, en, samen met het Latijn, door het staatsbestuur gebruikt werd. Artevelde dringt aan op betaling van de Engelsche boogschutters in Vlaanderen, of komt tusschen ten voordeele van Vlaamsche kooplieden wier goederen in Engeland worden opgehouden. Ons treft de vertrouwelijke toon | |
[pagina 194]
| |
van deze brieven, door een eenvoudig burger aan vorstelijke personen gericht. Pirenne heeft er destijds op gewezen, dat de eenige zin dien we met eenige zekerheid kennen als door Artevelde uitgesproken, in het verslag van een Franschen spion moet gestaan hebben. Deze bericht den baljuw van Calais, dat de hoofdman een expeditie naar dit kapersnest voorbereidt, en het in het openbaar heeft genoemd: ‘le mais (= mauvais) nid de ceux qui pilloient les marchands et roboient (= volaient) leurs biens.’ Maar een werkelijk beeld van den aanvoerder krijgen we eerst in het aangrijpend verhaal van dien Loonschen pijper uit het Brabantsche leger, die vertelt hoe hij voor de muren van Doornik onder beschuldiging van hoogverraad door de Vlamingen gepijnigd werd: ‘Doen wart hi ghelevert dien Vlaminghen. dien leidden int Vlaemsche heere, in ene cleine tentken bi Jacops tente van Artevelde. Van daer, alst diep in den avond was, ward hi van dien Vlamingen gheleid in der scepentente van Ghend, vor Jacoppe van Artenvelde, dien hi vant leenende op enen staf. Daer sprac hem Jacop ane, ende vraeghde hem wat hi te nacht in de stad hadde ghemaect; hi antwordde hem ende seide, op sine ziele, dat hi nie in de stad en quam; doe sprac hem Jacop weder ane ende seide, dat goed ware dat hi lijede ( = bekende), eer men hem pijnde... Daer toghen sij hem onwerdeleke sinen roc ute, ende ontcnopten sine andere twee rocke tote sinen bloeten hemden, ende bonden sine hande op sinen rugghe, ende leidene over sinen rugghe op ene planke, ende bondene swaerleke ende sterkeleke met zeelen daerop, ende sneden hem themde vor therte af, ende staken dat stuc van sinen hemde int water, ende leident hem op sijn anschijn, ende staken hem enen stoc in sine keele, ende ghoten hem eene ghelte waters ochte meer in sine kele, wreiseldenGa naar voetnoot(1) (= wrongen) hem een zeel omme sijn hoeft met enen wreiselstocke, ende omme sinen lichame dieghelike, soedat dwater dat hem ingheghoten was den navel niet gheliden en conste. In deser swaerre pinen ende in dese swaren tormente sprac hem Jacop ane, dat hi lijede ende | |
[pagina 195]
| |
seide datten Mijnheere Willem van Duvenvoerde in de stad ghesend hadde...’ Dit sombere beeld is eenzijdig, maar het blijft het eenige naar het leven geteekende dat we bezitten. Voor het overige kennen we over Artevelde eenige bijzonderheden omtrent zijn afstamming en zijn stand, en zijn we in staat zijn rol in de politieke gebeurtenissen van den tijd tamelijk nauwkeurig te omschrijven. Hij behoorde tot de nieuwe burgerij, die sedert het einde van de XIIIe eeuw ontstaan was door versmelting van het oude patriciaat met de opkomelingen uit de volksklasse. Zijn familie was in den lakenhandel rijk geworden. Brouwer is hij niet geweest, zooals Fransche bronnen het beweren; hoogstens kan men bewijzen dat eenige van zijn verwanten dit bedrijf hebben uitgeoefend. Artevelde's politieke loopbaan strekt zich slechts over zeven en een half jaar uit, van einde 1337 tot Juli 1345. Hij is plotseling op het tooneel verschenen. Deze omstandigheid, gevoegd bij zijn afkeer voor uiterlijke machtskenteekenen, wijst erop dat hij niet uit eerzucht handelde: hij voelde zich enkel geroepen zijn medeburgers in hun nood met zijn helder doorzicht en zijn stalen wil te dienen. De gebeurtenissen die aanleiding gaven tot zijn ingrijpen zijn algemeen bekend: de Honderdjarige Oorlog was tusschen Frankrijk en Engeland uitgebroken; Lodewijk van Nevers was voornemens zijn vazallenplicht tegenover Filips van Valois onberispelijk na te komen, en Vlaanderen aan Franschen kant te laten mede-strijden; Eduard III besloot omstreeks dien tijd den woluitvoer te verbieden, zoodat de lakennijverheid van onze steden volkomen lamgelegd was. Op dat oogenblik heeft Artevelde de leiding van de staatszaken aan Lodewijks handen ontrukt, en een nieuwen koers ingeluid, waarbij de ekonomische noodwendigheden den doorslag gaven tegenover de feodale verplichtingen. In de politiek van den volkstribuun vallen twee phasen te onderscheiden: in 1338 en 1339 weet hij Vlaanderen onzijdig te houden in den strijd tusschen de twee Westersche mogendheden; begin 1340 daarentegen sluit hij een formeel verbond met Engeland, om voortaan trouw aan Eduard III's zijde te kampen. Het valt niet zoo gemakkelijk te verklaren, waarom hij, na de vruchten van zijn neutraliteitspolitiek geplukt te hebben, het noodig | |
[pagina 196]
| |
achtte zich in den strijd te mengen. Zekere omstandigheden van binnen- en buitenlandschen aard geven echter daaromtrent wel eenige aanwijzing. Vlaanderen was in de vorige jaren door sociale twisten inwendig verdeeld geraakt. Brugge en Ieper hadden aan den opstand van Zannekin deelgenomen, zoodat na den slag van Cassel bestraffing en vernedering ook hun deel geworden waren. Te Gent hadden rijke poorters en gezeten ambachtslieden de wevers uit het stadsbestuur gesloten. - Toen nu in 1337 de ekonomische krisis uitbrak, werden alle klassen, in alle drie de groote steden, gelijkelijk getroffen. Een geest van nationale saamhoorigheid voer over het land. In dat teeken staat van het begin tot het einde Artevelde's politiek. Hij zal ze verdedigen, - om het in moderne termen uit te drukken -, tegen uiterst rechts en tegen uiterst links. Als besluit van een volksvergadering, vóór de Bijloke gehouden, werd begin Januari 1338 een revolutionnaire regeering van vijf hoofdmannen aangesteld. Artevelde, die door zijn toespraak op die bijeenkomst den doorslag schijnt gegeven te hebben, bekleedde onder hen de eerste plaats. De nieuwe leiders zochten toenadering tot Engeland, en verkregen weldra de opheffing van het embargo op de te Dordrecht gestapelde wol, op voorwaarde dat Vlaanderen onzijdig bleef. Slechts enkele edelen dorsten den nieuwen koers trotseeren: zij richtten te Biervliet een weerstandshaard in. Doch Artevelde mobiliseerde het Gentsche leger en verdreef hen. In Mei 1338 trok een Gentsche afvaardiging gansch Vlaanderen door, om overal den eed op de onzijdigheidspolitiek af te nemen. Ook graaf Lodewijk moest er zich bij neerleggen. Ten slotte wisten de Gentenaren de instemming van den Franschen koning af te dwingen. Liever dan de Vlamingen naar 's vijands zijde te zien overgaan, gaf hij hun de toelating als neutralen met Engeland handel te drijven. Schijnbaar was dus alles in orde. Doch koning en graaf hadden slechts onder dwang toegegeven. In werkelijkheid beschouwde Filips van Valois de houding van de Vlamingen als verraad; ook Lodewijks toestemming was slechts geveinsd. Zij hoopten, en niet ten onrechte, op verzet tegen Artevelde in de Vlaamsche rangen | |
[pagina 197]
| |
zelf, en zagen uit naar een gelegenheid om het te steunen. De volksleider waakte erover, elke poging in die richting in de kiem te smoren. In de kleine steden werden afgevaardigden van de groote aangesteld, om na te gaan of de nieuwe politieke lijn wel gevolgd werd. Bij de hernieuwing van de magistraten werden steeds beproefde aanhangers van Artevelde benoemd; de minst betrouwbare steden moesten gijzelaars leveren. Ofschoon de uiterlijke vormen van 's lands bestuur geëerbiedigd bleven, oefende Artevelde nu een echte diktatuur uit. Zoolang zijn politiek suksessen boekte, bleef het voor den graaf hopeloos er iets tegen te ondernemen. Niet alleen slaagde de volkstribuun erin de lakennijverheid te redden, hij wist ook van Engeland vergoeding los te krijgen voor de schade, die vóór het onzijdigheidsverdrag door Vlaamsche kooplieden was geleden. Nu richtte Artevelde zijn blikken weer naar Frankrijk; ditmaal moest Filips van Valois op een ander punt toegeven. De kans Vlaanderen partij te zien kiezen voor Engeland was opnieuw zoo groot, dat de koning erin toestemde alle boeten kwijt te schelden, die het graafschap nog uit hoofde van de verdragen van Athis (1305) en Arques (1326) verschuldigd was. Ook Lodewijk van Nevers moest zich steeds gedweeër toonen. In het najaar van 1339 werd hem een nieuwe Raad opgedrongen, die uit beproefde volgelingen van Artevelde bestond. In 's graven naam eischten de steden nu de teruggave van Waalsch-Vlaanderen (Rijsel, Douai en Orchies), dat sedert 1319 bij Frankrijk was aangehecht. Nu werd het den koning te machtig: hij weigerde. De verhouding tusschen hem en de steden werd nu zoo gespannen, dat vijandelijkheden moesten uitbreken. Artevelde heeft bewust op een breuk aangestuurd, waarschijnlijk in de overtuiging dat ze toch eens onvermijdelijk zou blijken, en dat het verkieslijker was zelf het oogenblik te bepalen. Maar ongetwijfeld heeft hij zich nog door andere beweegredenen laten leiden. - Door Brabants verbond met Engeland had dit hertogdom in 1338 voor Antwerpen den stapel van de wol verkregen. Sindsdien kon de wol ook naar Vlaanderen komen, maar dan toch slechts uit de tweede hand. Antwerpen bloeide geweldig op, en dreigde Brugge te overvleugelen. Als prijs voor zijn overgang naar de Engelschgezinde koali- | |
[pagina 198]
| |
tie verkreeg Vlaanderen nu, begin 1340, dat de wolstapel voor vijftien jaren naar Brugge zou overgaan. Dat heeft ongetwijfeld den bijval van Artevelde's politiek verzekerd. Vooraleer den beslissenden stap te zetten, zocht Artevelde toenadering tot de naburige vorstendommen die reeds met Frankrijk verbonden waren. Op 3 December 1339 kwam het beroemde verdrag met Brabant tot stand, dat een eerste voorbeeld is van spontane aaneensluiting tusschen twee gewesten van de Nederlanden; ook Henegouwen en Holland traden weldra toe. Het stuk is door Lodewijk van Nevers bezegeld; de graaf heeft ook nog deze vernedering gedragen, hoewel het hem overduidelijk moest zijn dat dit verbond slechts het voorspel was van een formeel traktaat met Eduard III zelf. De naam van Artevelde echter, van wien toch het gansche opzet uitging, verschijnt nergens in het stuk. Alles verliep dus in de wettelijke vormen, terwijl men ook in de verhouding tot Engeland dezen uiterlijken schijn bleef eerbiedigen. Zooals eens Willem de Deken, burgemeester van Brugge ten tijde van Zannekins opstand, stelde ook Artevelde voor, Eduard III als ‘koning van Frankrijk’ te erkennen. Maar deze fiktie is ten slotte zelfs den lankmoedigen Lodewijk te grof geweest. Hij heeft het graafschap opgegeven, en is den Valois, zijn rechtmatigen suzerein, in het Zuiden gaan vervoegen. De Vlamingen volgden voortaan hun eigen weg. Er woei een vlaag van haat tegen Frankrijk over het land. De herinneringen aan den Guldensporenslag en aan den strijd van Zannekin laaiden weer op. Niemand dacht er nochtans aan iets aan de staatsinstellingen te veranderen. Toen het bleek dat de graaf weg bleef, vergenoegde men er zich mee een regent (of ruwaard) aan het hoofd van het land te plaatsen. Niet Artevelde zelf, zooals wel eens bij onachtzaamheid beweerd wordt, heeft dit ambt vervuld. Het werd opgedragen aan Simon van Mirabello, heer van Halen, een rijken Italiaanschen bankier, die te Gent gevestigd was. Hij stond hoog in aanzien, niet alleen door zijn fortuin, maar ook omdat hij met den graaf vermaagschapt was (hij had diens bastaardzuster gehuwd), en omdat hij sinds jaren allerlei hooge posten in 's lands bestuur bekleed had, en dus terdege met de bewindvoering vertrouwd was. | |
[pagina 199]
| |
De strijd tegen Frankrijk verliep niet zoo vlot als verwacht. Wel behaalde Eduard III op 23 Juni 1340 een groote overwinning vóór Sluis. Maar het beleg van Doornik (Augustus-September) werd geen sukses. Brabants ijver verflauwde, nu het bleek dat Vlaanderen, sinds het in het verbond was opgenomen, met de meeste voordeelen op handelsgebied ging strijken. Op 25 September 1340 kwam het verdrag van Esplechin tot stand, dat, herhaaldelijk verlengd, de vijandelijkheden tot in het najaar van 1342 geschorst heeft. Niettemin vielen de oorlogslasten den Vlamingen zeer zwaar, daar de toelagen van wege Engeland niet zoo rijkelijk vloeiden als hun was voorgespiegeld. Lodewijk van Nevers maakte van het bestand gebruik om naar zijn graafschap terug te keeren. Hij liet zich het toezicht van den hem opgedrongen Raad welgevallen, en schijnt geen wrijving met den ruwaard Simon van Halen te hebben gezocht. Geduldig wachtte hij af tot Artevelde's glorie begon te tanen. De betwistingen tusschen steden onderling of tusschen wevers en volders in één zelfde stad werden inderdaad talrijker. Toch slaagde de leider der hoofdmannen er nog steeds in ze te slechten. Toen het oorlogsbedrijf hernam, - zij het dan ook in Bretagne, en niet op de Fransch-Vlaamsche grens - moest de graaf, in December 1342, er opnieuw toe besluiten zijn suzerein te gaan vervoegen. Maar reeds één maand later viel er te Gent een feit voor, dat teekenend was voor de vermindering van Artevelde's aanzien. Jan van Steenbeke, een van de stadsontvangers, verzette zich tegen de diktatuur van de hoofdmannen, en eischte het gansche gezag weer voor de schepenen op. Een bloedige afloop kon alleen vermeden worden door beide tegenstrevers tijdelijk een verblijfplaats aan te wijzen die ze niet verlaten mochten, het Gravenkasteel voor van Steenbeke, en het Geeraardduivelssteen voor Artevelde. De aankomst van Brugsche en Iepersche hulptroepen vóór de muren van de stad herstelde nog eens het gezag van den volkstribuun. maar het bleef een veeg teeken dat het één oogenblik zóó had kunnen wankelen. Na heel korten tijd onderbrak het bestand van Malestroit (29 Januari 1343) de vijandelijkheden opnieuw. Het zou tot 24 Juni 1346 nageleefd worden. Artevelde wist zich slechts tot in den zomer van 1345 te handhaven. De wapenschorsing had bepaald | |
[pagina 200]
| |
dat de aanhangers van Lodewijk buiten de grenzen van het graafschap moesten blijven. Langs die zijde voelde hij zich gedekt. Hoogstens kan het verzet van de kleinere steden tegen de drie groote door den graaf zijn aangewakkerd. Maar gevaarlijker was de tweespalt die te Gent tusschen de wevers en de volders ontstond. Om een loonskwestie geraakten beide ambachten op 2 Mei 1345 op de Vrijdagmarkt slaags, waarbij het laatstgenoemde de nederlaag leed (de ‘Kwade Maandag’). Het evenwicht tusschen de verschillende bevolkingsklassen, dat den grondslag van Artevelde's politiek vormde, was voortaan verbroken. Zonder twijfel zou hem nu ook het opperste gezag ontnomen worden. Dit geschiedde op onverwacht tragische wijze. Op 17 Juli keerde hij na een onderhoud met Eduard III uit Sluis terug. Een volksmenigte liep vóór zijn huis op den Kalandenberg samen; hij werd overvallen en gedood. Als hoofdman werd in zijn plaats Gillis van Gavere aangesteld, die een aanhanger van zijn buitenlandsche politiek was. De koers dien hij had aangegeven, bleef gehandhaafd, ook door hen die hem uit den weg hadden geruimd. De kloof tusschen hem en vele Vlamingen die hij naar Engelsche zijde had medegesleept, was er een van zuiver binnenlandschen aard. Innig gegriefd door het jammerlijke einde van zijn persoonlijken vriend, kon Eduard III toch op 3 Augustus met recht getuigen dat zijn gezag in Vlaanderen sterker stond dan ooit. De eerste jaren van den Honderdjarigen Oorlog van uit een algemeenen gezichtshoek overschouwend, oordeelt prof. Lucas dat de rol van Jakob van Artevelde niet zoo overwegend geweest is als bij voorbeeld die van Willem I van Henegouwen. Deze heeft zich ingespannen om een aantal Nederlandsche vorsten voor een bondgenootschap met zijn schoonzoon Eduard III te winnen, en is daarin ten volle geslaagd. Artevelde daarentegen, zegt Lucas, heeft alleen aan de drukking van den Engelschen vorst toegegeven, en heeft de houding van Vlaanderen daarbij aangepast. Stellig steekt daar heel wat waarheid in. Maar voor een billijke opvatting van Artevelde's rol volstaat een dergelijke redeneering niet. Over een vorst die het gezag reeds in handen had en zoo tusschen de Europeesche grootmachten in was opgetreden, zou een dergelijke meening misschien gerechtvaardigd zijn. Maar hier | |
[pagina 201]
| |
geldt het een eenvoudig burger, die totnogtoe geen rol gespeeld heeft; hij voelt zich gedrongen, om, in een oogenblik van nood en verwarring, ten gunste van zijn stad- en landgenooten in het openbare leven in te grijpen. Niet alleen ligt het te bereiken doel hem klaar voor oogen, maar hij onderscheidt ook de middelen die er toe zullen leiden. Hij slaagt erin, zonder eenige wettelijke bevoegdheid, zijn vaderstad te beheerschen, en, langs Gent, Brugge en Ieper om, ook geheel Vlaanderen. Om een dergelijke prestatie zeven en een half jaar vol te houden, zijn ongetwijfeld uitzonderlijke staatsmansgaven vereischt. Ik kan mij ook niet aansluiten bij een oordeel van mijn leermeester wijlen prof. Pirenne. Volgens hem is Artevelde van de neutraliteit naar het verbond met Engeland overgegaan om de opperheerschappij van Gent te kunnen handhaven. Mij treft het daarentegen dat Brugge en Ieper zijn politiek steeds gesteund hebben (o.a. in het geschil met van Steenbeke). Brugge had trouwens den wolstapel aan het bondgenootschap te danken. Stellig heeft Artevelde niet gelijkelijk de belangen van gansch Vlaanderen gediend, - de lakennijverheid van de kleine steden heeft hij aan die van de groote opgeofferd - maar hij heeft dan toch een politiek gevoerd die op zijn minst de drie groote steden gunstig stemmen moest. Voor het latere nageslacht is Jakob van Artevelde de man uit de burgerij, die de hinderpalen heeft omgeworpen waardoor zijn standgenooten van de leiding der staatszaken ver gehouden werden, de man tevens die, in tegenstelling met de vorsten, goed en leven veil had voor de werkelijke nooden van het volk. Door de schemering der geschiedenis heen, waarin Artevelde's persoonlijkheid al te zeer schuil gaat, heeft het die eene brok historische waarheid erkend en vastgehouden. HANS VAN WERVEKE. |
|