De Vlaamsche Gids. Jaargang 27
(1938-1939)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Sabbe, een verheven VoorbeeldGa naar voetnoot(1)Het Algemeen Bestuur van ons Willems-Fonds doet niet aan huldiging van personen. Het zal ook ditmaal van de traditie niet afwijken, maar het zou aan zijn plicht tegenover de groote familie en de zoo talrijke jongeren, die op het punt staan er in te treden, te kort komen, als het naliet hun het leven van een der grootste Willems-Fondsers, die ook een sieraad voor het land en de menschheid is geweest, als een voorbeeld ter navolging voor te houden. Daarom zullen wij in deze vergadering enkele minuten wijden aan het leven van den grooten Maurits Sabbe, die op 12 Februari l.l. te Antwerpen ontsliep, met op zijn vredig gelaat den gloor der morgenschemering. Schaars vijf en zestig jaar te voren had de zanger van het schoone Brugge in die oude stede het licht gezien. Van zijn prilste jeugd af had hij het liefgehad met een diepe, innige liefde, die aan aanbidding grensde, zijn Brugge, waarin hij nooit de minste leelijkheid had gevonden en dat, met de jaren, aldoor schooner voor hem werd. Zeker was hij niet ongevoelig voor de ruwe pracht van Gent en zijn willend verstand, noch voor de eigenaardige bekoorlijkheid van het gulle, levenslustige Mechelen, noch voor de bedrijvigheid van het kunstminnende Antwerpen; maar het was toch zijn Brugge, dat hem steeds het dierbaarst was, zijn Brugge, waar wij eens, in een Mei van Vroomheid, bij 't Minnewater, niet ver van 't Sashuis, een blijvend aandenken aan hem zien staan, stemmig, innig, zooals men dat slechts te Brugge kan. Als wij er langs zullen gaan zal er weemoed zijn in ons, omdat zoo'n man, met nog al die verstandelijke mogelijkheden, zoo vroeg moest weggestolen; maar ook een vonkje van fierheid | |
[pagina 9]
| |
zal opslaan in ons hart, omdat hij, vóór alles, een der onzen was, een Willems-Fondser in de ziel en metterdaad. We zullen ons dan herinneren dat we reeds eenmaal zoo'n gevoel hadden... 't Was op dien treurigen dag, toen al de bladen van Vlaanderen en Nederland meerouwden over ons verlies en de waardeerende beoordeeling van vriend en tegenstrever niet te onderscheiden waren in het eenstemmig lofkoor op den ingoeden, volkomen beschaafden mensch, Sabbe, die was heengegaan. Wat zoo'n man voorstond moést het waard zijn. Al twijfelden wij er nooit aan, het was verheugend te weten dat het rechtstreeks of onrechtstreeks door iedereen erkend werd. We waren en we zijn op den goeden weg. Als ons doel geweest was te spreken over de letterkundige bedrijvigheid van Sabbe en zijn artistieke beteekenis, dan zou het hier de plaats geweest zijn om te handelen over zijn Mei van Vroomheid, zijn Aan 't Minnewater, zijn Kwartet der Jacobijnen, zijn Pastoorke van Schaardijke, zijn Nood der Bariseele's, alsook over zijn meesterlijke, gemoedelijke éénakters Bietje, Pluk den Dag en andere, die aan iederen Vlaming een paar uurtjes van innig geluk bezorgd hebben; maar we zullen dat niet doen; de tijd laat ons dat niet toe. We wenschen er alleen op te wijzen dat zoo Sabbe's romans en eenakters spelen in die jolige atmosfeer van zachte goedheid, deze alleen een uitstraling was van Sabbe's ziel. Daarom is het dat Sabbe nooit de uitbeelder werd van hevige hartstochten, noch de schepper van uitzonderingsfiguren: de geweldwereld trok dezen beschaafden vredesmensch niet aan. De kleinburger en de ambtenaar, of de stille geleerde waren hem interessant genoeg en sympathiek in een tijd waarin de letterkunde hen verguisde. Hij vond er zijn behagen in zich in hun leven in te denken, dat óók zijn tragiek heeft, en het gejaag der driften kan voelen, en den strijd der karakters kent, en waarover óók vlagen kunnen waaien, die orkanen schijnen voor wie nooit stormen doorstond. Zelf eenvoudig, had hij de eenvoudigheid lief en mocht hij er door zijn groote kunst in slagen, met een buitengewoon geringe hoeveelheid feitenmateriaal een uitgebreide novelle of een roman te bouwen, die van aan het begin tot aan het einde boeit, en met uiterst geringe middelen blijvende karakters uit te beelden. Met | |
[pagina 10]
| |
een trekje hier en een tikje daar, een toetsje ginder ontstaat een persoonlijkheid, een Monne bijvoorbeeld, die gij nimmer vergeet en die leeft en zich beweegt in een tijd, een midden en een atmosfeer, door een woordje, een zinnetje, of soms één enkelen dialektklank opgetooverd. Met diezelfde kleine middelen wist Sabbe, heel dikwijls onbewust, allen met wie hij in aanraking kwam, gelukkig te maken en beter. Een zeldzame bekoring ging van hem uit, omdat zijn zacht en taktvol woord de ongekunstelde vertolking was van de gevoelens van een mensch, die het menschdom beminde en die in de goedheid der menschen geloofde. Vandaar zijn sereniteit en zijn aantrekkings-en tooverkracht op de massa, die instinctmatig voelde, dat vóór haar stond een eerlijk, ingoed man, die haar liefhad en haar geluk betrachtte, en die geen andere fierheid had dan een voortreffelijk dienaar te zijn van de rechtvaardigheid en de waarheid. In die hoedanigheid kwam hij tot ons, die vereerd werden door de aanwezigheid van dien nederige, die wilde medewerken, waar hij had mogen gebieden. Hij was de echte democraat, die niet eens voelde dat er afstand was tusschen den mindere en hem, van het oogenblik dat deze eerlijk was en goed. Sabbe had van Paul Fredericq geleerd en onthouden dat de begaafde, die zich aan de bron der hoogere wetenschap had mogen verrijken, verplicht is zijn verworven schat met den minder bedeelden broeder uit zijn volk te deelen, en géén deelde kwistiger mee dan Sabbe. Zelfs toen zijn ambt van Conservator van het Plantin-Museum en zijn professoraten, te Brussel en te Antwerpen, al zijn uren in beslag namen, vond die toovenaar nog middel om met zijn geleerd woord tot zijn volk te gaan in vele onzer afdeelingen. Hij gaf aldus een verheven voorbeeld van plichtsbesef, wilskracht en werkzaamheid in een tijd waar zoo'n voorbeelden kostbaarder zijn dan goud. Denk er om hoe hij in de laatste jaren, toen hij reeds ziek was, nog Brabant in 't Verweer schreef, In het Plantijnsche Huis, De Moretussen en hun Kring en eindelijk zijn Kalvarië, De Meesters van den gulden Passer, terwijl de dood aldoor over zijn schouder keek. Al die werken getuigen van de vlijt en van de hooge wetenschappelijke beteekenis van Sabbe, die daarin bewees hoe degelijk | |
[pagina 11]
| |
en grondig hij zijn onderwerp en wat er mede in verband stond kon instudeeren, wat een klaren, objectieven kijk hij op de zaken had, met welke orde hij wist te schiften en te rangschikken en hoe voorzichtig hij was in het trekken van conclusies. Zijn kennis van het menschelijk karakter en de levendigheid van voorstelling, die hij overbracht naar zijn nieuw domein, behoedden hem voor de wetenschappelijke saaiheid. Zijn geheele leven is een voorbeeld van intense intellectueele bedrijvigheid geweest. Naast de vele boeken leverde hij een ontelbaar aantal schitterende wetenschappelijke bijdragen, waarvan de meeste verschenen in tijdschriften, vooral in De Vlaamsche Gids, waarvan hij gedurende zooveel jaren de ziel was, of in de verslagen van de Koninklijke Academie, of in het Tijdschrift van het Willems-Fonds. Zij getuigen alle van zijn grondige kennis op philologisch, letterkundig, folkloristisch en historisch gebied. Ontelbaar ook is het aantal zijner steeds meesleepende redevoeringen geweest, die altijd zoo jong waren, zoo vol nieuwe gezonde gedachten, gegoten in zoo'n verzorgden vorm en uitgesproken met een zacht, maar warm, sympathiek stemgeluid, in een sierlijk, maar eenvoudig, zoetvloeiend Nederlandsch. Men hoorde er gewoonlijk eene op de jaarlijksche publieke Algemeene Vergadering van het Willems-Fonds of op het banket daarna, waar men er van genoot. We zullen hem op onze vergaderingen niet meer zien, den trouwen medestrijder met zijn innemende, schoone trekken, zijn golvende haren, die we van pikzwart naar wit zagen gaan, en zijn sobere handbewegingen, en zijn teere, maar toch mannelijke, karaktervolle persoonlijkheid, uiting van een fijn beschaafde, rustige ziel, die, bij elke verschijning, een spontane, onweerstaanbare genegenheid en waardeering deed ontstaan en een eerbied, die aan vereering grensde. Onze oogen zullen, als nu, naar U zoeken, Sabbe; maar we zullen U, helaas, alleen nog terugvinden in onze herinneringen... En we zullen U zeer missen, inbrave, wijze, meelevende vriend, met den trouwen blik, waarin de zachte weerhouden lach soms tintelde, die zoo dikwijls om Uw mond speelde, of zich in dien fijnen humor uitsprak, die door uw novellen danst en de goedaardige, sprankelende critiek is van den liefhebbenden mensch. En al | |
[pagina 12]
| |
onze Willems-Fondstakken zullen U missen, want nooit werd, zelfs door de kleinste, tevergeefs beroep gedaan op uw medewerking. En ook elders zal men U missen, want nooit weest gij van de hand het verzoek van andersdenkenden, als gij er meendet uw volk of de goede zaak mede te kunnen dienen. Er zijn weinige plaatsen van eenige beteekenis in het Vlaamsche land, waar men Maurits Sabbe niet heeft gezien en, sedert de radio bestaat, geene waar men zijn bezielende taal niet heeft gehoord, die hij door Librado, steeds zonder eenige vergoeding, alleen voor het algemeen welzijn, over het luisterend Vlaanderen liet gaan. Waar tegen onwetenheid en vooroordeel en verdrukking diende opgetreden, daar vond men Maurits Sabbe, die kalm, onkwetsbaar in zijn harnas van naastenliefde, steeds onverschrokken vooropschreed met het wapen van den beschaafde: de klare rede, in dienst van verdraagzaamheid, goeden wil en hoogere menschelijkheid. De oude Julius mocht aan zijn zoon het hoogste geluk van een vader beleven: zijn opengevallen plaats in de rangen van de kampers voor de vier eeuwige waarden: het ware, het schoone, het rechtvaardige en de vrijheid van denken, door zijn zoon op de schitterenste wijze te zien innemen en deze, met een anderen stijl, denzelfden verheugenden uitslag zien bereiken! Alleen aanleg en geordende wilskracht, gesteund door plichtsgevoel, vermogen het wonderen te verrichten zooals Sabbe deed. Als wij bedenken dat die man, tot nut van het algemeen, een reuzenwerk als het zijne volbracht, terwijl hij heel zijn leven door asthma werd gemarteld, dan is dankbaarheid niet genoeg, maar is het eerbiedige bewondering die wij zullen gevoelen voor den heldhaftigen moed en de zielegrootheid van wellicht den schoonsten Vlaamschen mensch van onzen tijd, zoo schoon dat, als er een paar honderd Sabbe's waren in den lande, er weer een Vlaamsche beschaving zou zijn. Maurits Sabbe is één van die prachtmenschen geweest, in wien het menschdom verheerlijkt wordt en die ons, in dagen van moedeloosheid of van wanhoop, met de wereld verzoenen. Hij heeft ons ook door zijn voorbeeld getoond hoe wij zelf in deze tijden schoon kunnen zijn en goed; hoe wij te midden van de | |
[pagina 13]
| |
vuilnis en ruwheid zuiver kunnen leven en fijn voornaam; hoe wij met continuiteit in het pogen kunnen bereiken wat brutale kracht nooit vermocht. Hij heeft ons leeren beseffen, dat gevoeligheid niet noodzakelijk zwakheid meebrengt en dat verdraagzaamheid niet laksheid beteekent. Hij heeft ons overtuigd dat het leven heilige ernst is en dat wij hier zijn om te werken, niet alleen voor ons levensonderhoud, maar ook voor onze volmaking en voor het welzijn van ons volk en van het menschdom. Wij hebben door zijn voorbeeld begrepen, dat men van ons verwacht dat wij met alle kracht de leugen zullen bekampen en de waarheid zoeken om ze te plaatsen op den hoogsten kandelaar. Sabbe heeft ons getoond dat wij de ondeugd moeten haten en ze leeren bemeesteren, maar dat wij voor den mensch zelf alleen liefde mogen hebben. Hij geloofde in de menschelijke goedheid, maar hij kende onze zwakheid; vandaar die groote verdraagzaamheid bij hem. Hij zag de wereld als een massa redelijke wezens, vatbaar voor verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, met in zich een strevend verlangen naar een schooner, hooger en beter ik, welk doel de meesten toch minder of meer zouden bereiken; vandaar Sabbe's zonnig optimisme. Hij was overtuigd dat de eerste plicht van den meestbegaafde is: de eigen fakkel, door elken mensch gedragen, zoo hoog mogelijk te laten lichten, opdat hijzelf, maar ook de talloozen die rondtasten in groote duisternis, elk hun eigen weg zouden kunnen vinden naar 't eigen vaderhuis; vandaar zijn wijsgeerig liberalisme, zijn verdraagzaamheid, zijn eerbied voor andersdenkenden, wat hem toeliet een Mei te schrijven ‘van zoo'n vroomheid, dat de heiligste katholiek er geen vromer kan droomen.’ Sabbe was overtuigd dat slechte menschen een zeldzame uitzondering zijn; vandaar zijn naastenliefde; dat de wereld zoo prachtig is en dat de ontwikkelde mensch, wiens vermogens door geen vernederend leven verstompt werden, uit de natuur, uit zijn medemenschen, uit hun geniale scheppingen, zoowel als uit zijn eigen innerlijkheid zoo'n genot kan halen, dat hij zeker moet besluiten, zooals de oude Horatius het had gemeend, dat de dag er is om geplukt te worden. | |
[pagina 14]
| |
Waarom mocht Sabbe niet wat langer van het schoone hier genieten, hij, die toch voor zoovelen het leven schooner had gemaakt! Waarom mocht hij ons niet wat langer een verheven voorbeeld zijn, iemand van wien we konden leeren hoe men, zelfs in deze onzekere en beroerde tijden, nog gelukkig kan zijn! Nooit hadden wij meer behoefte aan hem dan thans... Zijn laatste daad was zijn ontslagneming als lid van de Académie de Belgique, een moedig en verontwaardigd protest in 't aanzicht van den dood, aan hen die ons als minderwaardigen wilden blijven verdrukken. Nu blijft er op de aarde niets meer van Sabbe over dan een nietig kistje met een paar handvolletjes asch, die bijgezet werd naast Jan Van Rijswijck en de andere groote Antwerpenaars, die, zooals Sabbe, heroïsch den heiligen kamp medestreden voor de ontvoogding van hun volk en van de menschheid; maar aan den Vlaamschen hemel pinkt, boven Brugge, een klare ster te meer, opdat wij nooit zouden vergeten.
ADR. HEGMANS. |
|