De Vlaamsche Gids. Jaargang 26(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 512] [p. 512] [Twee gedichten] Mea culpa... Een kind is tot mij gekomen en heeft gezegd: ‘Vrees het vuur!’ Ik heb het vuur niet gevreesd en heb mijn handen gebrand... Toen kwam een jongeling tot mij en zei: ‘Vrees de liefde!’ Ik heb de liefde niet gevreesd en heb mijn hart bezeerd... Toen is een Groote Vrouw gekomen, zeggend: ‘Vrees dan God!’ Ik heb den Gode niet gevreesd en heb mijn ziel verloren. Nu ik zoo pijnlijk stille sta aan de boorden van het leven, kijk ik vroom de vromen na, bevend met de boozen, struikelend met die twijfelen, trillend van 't verlangen weer met anderen mee te wandelen. [pagina 513] [p. 513] Een Gebed... wat zou het baten? Een gebed... wat zou het baten? Ik wil me niet op God verlaten om sterker dan het kwaad te zijn. Het kwaad is groot, alom vertegenwoordigd. Misschien zijt gij het wel, mijn broeder, die mij de zonde brengt in uw blauwe oogen, waarvan de glans, zoo innig schoon, zoo diep me kan bekoren. 'k Geloof niet meer in de onschuld van een kind, noch droom ik van een man, die liefde eeuwig in zich draagt, noch in een ongerepte maagd, noch in mijn zuster, of mijn broeder... Als ik nu toch wat rusten wil, dan gaat mijn blik naar boven, naar de hemelhooge bogen van 't immer jonge wereldgewelf. B. VERHOEYEN. Vorige Volgende