De Vlaamsche Gids. Jaargang 26
(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |||||||||||||
Het Duinlandschap aan onze Vlaamsche Kust
| |||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||
moderne Keltisch, het Iersch en het Gaëlisch, nog als Dun voorkomen, in de beteekenis van kleinen heuvel, zooals ook in het Neder-Bretonsch Tun. Deze meening wordt door Pierre Larousse, in zijn ‘Grand Dictionnaire universel du 19e siècle’ overgenomen, welke erbij voegt, dat het woord Dun in dezelfde beteekenis nog voorkomt in den uitgang van plaatsnamen als Verdun, Châteaudun, Issoudun, enz. Ons duinlandschap heeft een eigen gelaat, het karakteristieke sieraad van onze Vlaamsche kust. De duinheuvels zijn één met onze zandkust, zooals de ‘falaises’ tot de rotskust behooren. Eens het Bouloneesche massief met zijn steil-afgeslagen krijt-kliffen voorbij, begint de duinvorming bij Sangatte, om een schier onafgebroken gordel langsheen de heele Vlaamsche kust te vormen, van Zuid-West naar Noord-Oost, van Kales tot aan de Scheldemonding. Ons duinlandschap lijkt over 't algemeen een aaneenschakeling van kris en kras liggende, min of meer breede heuvelruggen, door nauwe valleien gescheiden ofwel uitvloeiend in tamelijk vlakke kommen, die men in Vlaanderen pannen heet. Wanneer we nauwer toezien, ontdekken we meer algemeene lijnen in het duinlandschap, zoodat we mogen zeggen, dat het doorgaans gerangschikt is in lange ketens, die min of meer evenwijdig aan de kustlijn loopen en van elkander gescheiden zijn door diepe, langgerekte dalen, met in noord-westelijke richting oploopenden bodem. Langs het strand bevindt zich een vrij duidelijk te onderscheiden rij heuvels, zeelooper of zeereep geheeten. Deze heuvelketen, die over 't algemeen niet de hoogste toppen bevat, is tamelijk steil langs de zeezijde en vertoont dikwijls een helling van 1 1/2 tot 2 op 1. De zeereep vormt een bijna onafgebroken keten van zandheuvels langsheen de kustlijn, met slechts hier en daar een doorgang, meestal door den mensch onderhouden en verbreed. Landwaarts vindt ge in de opeenvolging van heuvelruggen niet de continuiteit, die ge bij de buitenste zeerichel aantreft; het lijkt dikwijls een heel onregelmatige aaneenschakeling van zandheuvels, in schijnbare wanorde neergesmakt, met aan den rand van het bebouwde laagland een tamelijk verheven, grillig gevormde keten, die talrijke onderbrekingen vertoont. | |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
De hoogte van de zeereep is gemiddeld ongeveer 13 m. De landwaartsche vertakkingen bereiken gewoonlijk 8 tot 10 m. en de duinvalleien hebben doorgaans een hoogtepeil van +5 tot +6m. De uiterste binnenrand van het duinlandschap is meer verheven: 17, 20 tot zelfs 26 m. Op menige plaats vloeien de valleien open tot ruime vlakten, meestal in de lengterichting van de duinenketen uitgestrekt. Tot deze vlakke ruimten behooren de breede duinpannen, welke de binnenduinen van de zeeduinen scheiden. De breedte van het duinlandschap is heel ongelijkmatig; zij staat in onmiddellijk verband met de inwerking van den vloedstroom op de kustlijn en de bescherming, welke de zandbanken langsheen deze kustlijn bieden. Bij Duinkerken vindt ge een breedte van gemiddeld 1 Km. Naar het Oosten toe wordt het landschap uitgestrekter, zoodat het 1600 m. aan de Fransche grens bereikt, 2300 m. te Koksijde en 2800 m. tusschen Oostduinkerke en Nieuwpoort. Oostelijk van de IJzermonding treedt langzamerhand een versmalling op. Van een paar Km. breedte tusschen Lombardsijde en Westende, valt het weldra op een duizendtal meter te Westende, om verder naar het Oosten snel af te nemen: 350 m. te Middelkerke, een vijftigtal meter te Mariakerke. Tusschen Mariakerke en Oostende is het duingebied steeds meer door woningbouw ingenomen. Aan de Noordzijde van het hippodroomplein, achter den grootendeels bebouwden zeedijk, zijn nog enkele heuveltjes en kuilen overgebleven, een schamel restje van verdwenen natuurschoon. Eens voorbij de Oostendsche havengeul, komt het landschap weer tot een breedte die loopt van 150 tot 875 m., tot dichtbij Wenduine, met een schilderachtige, landwaartsche uitbreiding tot 1320 m. te Klemskerke-De Haan. Aan Wenduine neemt het duin snel af en is tot aan Heist slechts een zandige hoogteketen, die tegen den Graaf-Jansdijk aanleunt, met een breedte van nauwelijks 60 m. tot aan Blankenberge en 100 tot 140 m. tusschen Blankenberge en Heist. Voorbij Heist, naar Knokke toe, volgt de zuidelijke rand van de duinenketen den Graaf-Jansdijk landwaarts, zoodat het landschap hier weldra opnieuw een groote breedte bereikt: gemiddeld 1500 m. vóor Knokke en ongeveer 2 Km. ten Oosten van Knokke. Het duingebied bestaat hier uit drie wijd uit elkander | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
loopende duinrichels, door uitgestrekte pannen gescheiden. De noordelijke keten, de eigenlijke zeelooper, is de jongste formatie en vertoont even voorbij Knokke een breedte van 360 m. De middenketen, alsook de zuidelijke en oudste keten, bakenen de vroegere westelijke grenzen van de oude Zwinmonding af. De noordelijke duinketen loopt dood aan de huidige Zwingeul. Het duin groeit hier steeds aan, overstuift en vult stilaan de vlakke, ondiepe monding, om weldra de oudere duinketen te Kadzand te vervoegen. In Zeeuwsch-Vlaanderen ligt er een steil, smal duin, van 12 tot 15 m. hoogte, van de grens onder Kadzand tot aan Breskens, hier en daar door dijken vervangen, terwijl achter de duinvorming ook dijken tot ondersteuning aangelegd zijn. Niet alleen de breedte, ook de hoogte van onze duinen is ongelijkmatig. Reiken de duintoppen bij Kales maar tot 6 à 8 m., welke naar Duinkerken toe nog vervlakken, pas voorbij deze laatste stad, tusschen Zuidkote en de Belgische grens, zijn er toppen van een dertigtal meter hoogte. De hoogste duintoppen bevinden zich waar het landschap het meest uitgestrekt is. Tusschen Nieuwpoort en de Fransche grens liggen 48 duinen, welke minstens 20 m. bereiken, 9 van minstens 30 m. Deze hooge duinen komen vooral in de streek Koksijde-Oostduinkerke voor, o.a. de Hooge Blekker (33 m. volgens opname van 1929), de Trijphillen 32 m. en naar het Oosten toe enkele toppen van 31 en zelfs van 36 m. Oostelijk van de IJzermonding telt ge 7 duinen van 20 m. en méér (de Kemmelberg te Lombardsijde 24 m.), tusschen Oostende en De Haan 18 duinen van minstens 20 m. (het Spanjaardsduin te Klemskerke ongeveer 30 m.), eindelijk in de streek van Knokke nog enkele duinen van een twintigtal meterGa naar voetnoot(1). In Belgisch-Vlaanderen alleen beslaat de totale oppervlakte van ons duinlandschap, over een lengte van circa 67 Km., ongeveer 5.000 Ha., als volgt te verdeelenGa naar voetnoot(2): | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
Het grootste deel hiervan is particulier eigendom. De Staat bezit slechts enkele honderden Ha., bijna uitsluitend tusschen Oostende en Heist gelegen. C.J. Van Mierlo heeft het duinvolume op ongeveer 600.000.000 M3 geschat, waarvan de groote helft natuurlijk ten Westen van de IJzermonding gelegen is. Het zandvolume boven de hoogwaterlijn kan op 400.000.000 M3 geraamd wordenGa naar voetnoot(3). Op drie plaatsen van onze Vlaamsche kust ligt een breed duinlandschap, onderling verbonden door een of meer lage rijen smalle duinruggen. Zooals reeds opgegeven, wordt hier het uitgestrekt duingebied westelijk van de IJzermonding bedoeld, d.i. de streek tusschen Duinkerken en den IJzer, dit te Klemskerke-De Haan en dit te Knokke. Wat vooral de beide eerste plaatsen betreft, mag wel als vaststaand aangenomen worden, dat het duinlandschap aldaar een overblijfsel is van het geweldig duinmassief, dat eertijds onze Vlaamsche kust moet bedekt hebben. Op beide plaatsen bestaat immers een rij oude binnenduinen. In de streek van Knokke is het duin van jongere formatie. Gerugsteund op den Graaf-Jansdijk heeft zich hier, gedurende de laatste vijf eeuwen, naarmate de verlanding van het Zwin vorderde, een breed duingebied gevormd. Wanneer nu gelet wordt op de ligging van de zandbanken langs onze kust, dan is het opmerkelijk, dat het duinlandschap westelijk van de IJzermonding zijn maximale ontplooiing bereikt waar de Trapegeer- en Broersbank de kust naderen, terwijl de duinformatie Klemskerke-De Haan aan het eindpunt van de Stroombank gelegen is. Dit is geen bloot toeval. Integendeel. Beide duincompleksen danken aan deze ligging hun krachtige ontplooiing en worden overigens nog voortdurend gevoed door den toevoer van zand, afkomstig van genoemde zandbanken. De smalle duinstrooken zijn ontstaan daar waar de stroomschuring den strandwal heeft afgevreten, hetzij door natuurlijke, | |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
hetzij door kunstmatige oorzaken. Wanneer we de geschiedenis van onze Vlaamsche kust nagaan, beseffen we welke geweldige metamorphose zich hier voltrokken heeft, zoodat we niet aarzelen de wegvreting van het duinlandschap in onmiddellijk, causaal verband te brengen met het ontstaan van de huidige IJzermonding en de Oostendsche havengeul, alsook met de doorbraak van de Honte of Wester-ScheldeGa naar voetnoot(4). In Fransch-Vlaanderen en onmiddellijk ten Oosten van de Fransche grens bereikt de zee slechts bij hoogen waterstand den uitersten rand van het strand. Eens voorbij de IJzermonding worden reeds, bij stormweder, dikwijls gedeelten van den duinvoet weggeslagen. De toestand verergert naar het Oosten toe en bereikt zijn maximale scherpte tusschen Heist en een punt gelegen op ongeveer 2 Km. oostwaarts van den vuurtoren te Knokke. Verderop worden de duinen niet meer door de zee aangetast, maar breiden zich strandwaarts uit in de nabijheid van de oude Zwinmonding. Hier wordt op enkele tientallen meter afstand van den zeelooper, een nieuwe duinenrij aangelegd en opgebouwd, zoodat een deel van den strandwal van de zee gescheiden wordt en een langwerpig dal ontstaat. Meer oostwaarts, in Zeeuwsch-Vlaanderen, wordt door de onmiddellijke nabijheid van de diepe Scheidepassen en de afwezigheid van zandbanken de vorming van strandwal en duinen belet. Het is vooral ten Oosten van Oostende dat de kustlijn door stroomschuring is aangetast. Op sommige plaatsen tusschen Wenduine en Heist is het duinlandschap tot op enkele meter breedte weggeslagen. Het overblijvend duin steunt hier echter op den Graaf-Jansdijk, waarmede het op sommige punten tot een heuvelrug versmolten is, terwijl het op andere plaatsen eraan verbonden is door middel van dwarsdijken, zoodat hier in de tusschenruimten bij overvloedigen regenval plassen ontstaan. Aan Knokke kon de wegvreting van het duin gedurende de laatste jaren zienderoogen gevolgd worden. Naar schatting zijn de zeeduinen tusschen Heist en Knokke van 1862 tot 1911 met een honderdtal meter afgenomenGa naar voetnoot(5). Rond 1893 moest men te Knokke nog een heel eind op het strand afdalen om Heist te zien liggen. | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
Thans is het duin tusschen Duinbergen en Knokke zoo ver reeds weggeslagen, dat van op den stranddijk te Knokke de bouwcom-pleksen op den zeedijk te Duinbergen en Heist goed zichtbaar zijn. Even ten Oosten van Knokke vindt ge thans op het strand, op enkele tientallen meter afstand van den duinvoet, een Duitsche betonnen schuilplaats, in 1916 in den zeelooper gebouwd. Aldus is bevonden, dat op dit punt het duin, van 1916 tot 1923, op een diepte van 45 m. is weggeslagen. Het is gewoonlijk bij hoogen zeestand dat het duin door afslag van den duinvoet wordt aangetast. Het meegevoerde zand wordt doorgaans enkele meter verder op het strand afgezet, dat hierdoor in den regel hooger wordt, zoodat de laag waterlijn eenigszins zeewaarts verplaatst wordt, terwijl de hoogwaterlijn langzamerhand meer landwaarts komt. Over 't algemeen kunnen we als kenmerken van een aangevallen strand waarnemen: een smalle strandwal, met groote helling welke gestadig toeneemt; gemis aan primaire duinen en voorduinen; een door de golven aangetaste duinenrij, een duinklif, waarvan de helling overmaximaal is; het afschuivingsvlak wordt door den wind aangegrepen en het los zand wordt landwaarts geblazen; plantengroei ontbreekt. Voorbij de IJzermonding naar het Oosten toe, wordt dus de gansche kustlijn door stroomschuring aangetast, al is ook deze aanvallende beweging het meest merkbaar voorbij de Oostendsche havengeul. Over gansch de lijn worden geen voorduinen aan den voet van den zeelooper aangetroffen. Integendeel, schier overal loopt de duinvoet steil omhoog of brokkelt af in met helm doorvlochten zandklompen, zoodat op menig punt het hellend vlak effen is gemaakt en tegen golfslag beveiligd door middel van rijswerk, helmbeplanting of betonnen schutten, terwijl de strandwal door steenen hoofden, z.g. golfbrekers, tegen wegschuring wordt beschermd. Van Duinkerken tot even voorbij Oostende wordt de strandwal beschut door hooge en dichtbij elkander gelegen zandbanken, welke de kracht van de golven grootendeels breken. Van Wenduine af verwijderen de zandbanken zich echter van de kust. Op het oostelijk gedeelte van onze kustlijn worden dan ook de smalste strandwallen gevonden, b.v. een paar honderd meter te Blankenberge, terwijl de strandwal het breedst is naar 't Westen | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
toe, alwaar hij strooken lage gronden vertoont, lang en smal uitloopend, evenwijdig aan de kustlijn, zoodat bij ebbe een opeenvolging van lagunen ontstaat, die in elkander loopen en in grillige en wijdvertakte delta's hun water in de zee loozen. De geschiedenis van onze Vlaamsche kust, gedurende de laatste tien eeuwen van onze tijdrekening, toont aan welke grondige wijziging de kustlijn ondergaan heeft. We denken hierbij aan het vroegere dorp Raversijde, waarvan de grondvesten thans op een honderdtal meter vóor den huidigen zeedijk moeten liggen, aan het oude Oostende, aan Scharphout bij Blankenberge en aan menige andere visschersplek in den oosthoek van onze kust, door de zee verzwolgen. De verklaring van dit grondverlies wordt gereedelijk gevonden in de bewering, dat de kustlijn in den loop dezer laatste eeuwen stilaan wordt recht getrokken. Wordt hier het gevolg niet voor de oorzaak genomen en moet deze oorzaak niet dieper gezocht worden, d.i. in het steeds toenemend aanzwellen van den uit het Zuid-Westen komenden Kanaalvloed? De verlegging, naar het Zuid-Westen toe, van de Scheldemonding, met de doorbraak van de Honte door het duinmassief aan den oostelijken rand van onze kust, is toch hiervan het onweerlegbaar bewijs. En waar de vloedstroom een nieuwe richting had gevonden, moest onvermijdelijk langsheen dien weg onze kustlijn door stroomschuring afgevreten wordenGa naar voetnoot(6). We weten dat het Vlaamsche duinlandschap, vooral naar het Westen toe, beschut wordt door het Bouloneesch krijtmassief, dat in vroegere eeuwen nog veel verder in zee vooruitdrong dan thans. Tusschen Kales en Duinkerken wordt dan ook de kustlijn niet door den vloedstroom aangetast en het grondmateriaal kan er vrijelijk neerslaan. Tot aan De Panne heeft nog de vorming van voorduinen op het strand plaats. Wie echter kaap Blanc Nez bezocht heeft, is ongetwijfeld onder den indruk van het geweldig schouwspel gekomen: hier wijkt de kust voortdurend. Waar ge beneden u de diepe, steile wanden ziet, met aan den voet ervan de krijtblokken, door de zee onder wilden golfslag medegevoerd, overmeestert u onweerstaanbaar het gevoel, dat de grond onder uwe voeten in de diepte schijnt af te glijden. | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
Naarmate de Fransche kust afbrokkelt en het Nauw van Kales verder wordt uitgeschuurd, zal ook de vloedstroom meer en meer onze beschutte kustlijn naderen en ze aantasten. Waar zich vroeger deze aanvallende beweging van de zee vooral oostwaarts van Oostende deed gelden, heeft ze zich later naar het Westen uitgebreid, zoodat men ze thans op het gansche gebied van de Belgisch-Vlaamsche kust kan volgen. We hebben alle redenen om aan te nemen, dat deze beweging ook verder naar het Westen zal toegrijpen. Van Breeduinen tot Nieuwpoort komt de hoogwaterlijn stilaan dichter bij den duinvoet. Van Zuidkote tot Breeduinen werd de zeelooper, van 1929 tot 1931, op een afstand van enkele honderdtallen meter gedeeltelijk weggeslagen. Op dit punt heeft de zee haar gebied een 25-tal meter vooruitgeschoven.
***
Dr. J.W. van DierenGa naar voetnoot(7) heeft het aangedurfd, op wetenschappelijke wijze, tot een classificatie van de verschillende duinvormen te komen. Hij onderscheidt twee bepaalde groepen van duinvormen: de ‘physicalische’, d.i. deze ontstaan door de gemeenschappelijke werking van zand, wind en wrijving, en de ‘organogene’, dat zijn de duinvormen die de tusschenkomst van levende organismen vereischen. Bij de eerste groep worden ingedeeld:
De tweede groep, welke veruit de belangrijkste is, omvat:
Op deze wijze komt Dr. J.W. van Dieren tot een systematische indeeling van de schijnbaar verwarde en onregelmatige duinvormen, | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
de gansche gamma van verschillende duinformaties: van de embryonaire, die op den strandwal dikwijls maar een vluchtig bestaan kennen, tot de vaste of veranderlijke vormen, die we in ons duinlandschap weervinden. Dit is de geomorphologie van het duinlandschap, waarbij ook de klemtoon gelegd wordt op het specifiek plantendek, dat verschillende duin vormen bekleedt en ook in zekere mate de verschijning ervan bepaalt.
***
Nu de trek naar de zee dieper in alle sociale lagen van onze maatschappij heeft ingegrepen en een reisje naar den zilten waterplas in het formaat van 'n één-dag-uitstapje in het bereik van de schamelste beurs is gebracht, nu zijn ook onze duinen in wijder kring bekend geraakt. Een dagje in ons duinlandschap doorgebracht behoort voorzeker tot het heerlijkste van een verblijf aan zee. Al heeft ons duinlandschap niet de afmetingen van dit van Gascogne, dat reikt van de Gironde tot de Adour over een uitgestrektheid van ongeveer 240 Km. en een diepte van 1 tot 8 Km., met op sommige plaatsen tot 10 duinketens en heuveltoppen die 70 tot zelfs 89 m. hoog zijn, het onze heeft zijn eigen gelaat en rustige, innige schoonheid. Wanneer ge de doorgaans steile helling van den zeelooper opklimt, dan rijen zich aan uwe voeten de blanke duinheuvels, steeds met versch zand bestoven en ternauwernood met enkele bosjes helm begroeid. Kleine heuveltjes, met smalle miniatuur ravijnen ertusschen, liggen kris kras door elkander. Het lijkt wel een woelige zandzee, die in haar golving nog iets van het lijnenrythme der dichtbije zee heeft behouden. Verder vlekken de groene duinpannen open, met hier en daar in de diepte een blinkend plasje, en daarachter rijst weer de rustige golving van een breede heuvelkling. In de duinpannen en op de hellingen kleuren donker-grijs de dicht aaneengesloten struiken kruipwilg en duindoorn. Daar ligt het gelaat van het duinlandschap open voor ons, met zijn typischen, gevarieerden plantengroei. Het lichtgele zand overheerscht op de losse duinen, in de pannen geeft de groen-grijze kruipwilg den | |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
toon aan en op de vaste duinen drukken de mos- en grassoorten den stempel van een eigen physionomie. Slechts een luttel aantal jaren geleden, was schier overal aan onze Vlaamsche kust het ongerepte duin een lustoord voor den toerist, die houdt van stilte en eigen natuurschoon. Door de industrialiseering van de kust, het staag uitgroeien van onze badplaatsen, den aanleg van steeds nieuwe wegen en bouwcompleksen met de grilligste vormen en kleuren, verschrompelt op menige plaats de typische schoonheid van ons duinlandschap tot de eentonigheid van wat barre zandheuvels. Eenig mooi en indrukwekkend blijft nog het duingebied, dat zich uitstrekt tusschen De Panne en de Fransche grens, over een 600-tal Ha. Hier heerscht nog de ongerepte natuur; hier vinden we nog het duinlandschap in zijn rijke en natuurlijke ontplooiing, het minst geschonden door de menschelijke hand. Over de hooge duintoppen, langs diepe windkuilen of breed-uitgeholde wallen, nauwe, hoog-oploopende dalengten of door wind en regen grillig gebeeldhouwde duinkliffen, dalen we in de breed-uitdeinende pannen, hier openvloeiend tot vlakke stukken schrale weide, daar doorloopend tusschen twee hooge heuvelruggen in een sompig dal met weelderig opgeschoten grassen en rietsoorten en wild omhoog streuvelende kruipwilgen. In 't Zuiden wordt de horizont afgesloten door een keten van vaste, begroeide duinen, met toppen die tot 26 m. hoogte reiken. De heuvelruggen en duintoppen staan scherp afgeteekend op den wijden hemel; we krijgen den indruk van een berglandschap. Even bezuiden de duinpan, het Romeinsche Kamp geheeten, ligt een breede heuvelkling van blanke duinen. Hier ontbreekt schier alle plantengroei. Alleen enkele pollen duinhelm en half ingegraven vlierstruiken breken de eentonige lijn van de blanke wade. Het is een grootsch en indrukwekkend schouwspel. Geen menschelijk geluid dringt tot hier door. Het is al wit-geel zand, zoover het oog reiken kan. Boven ons koepelt hoog de staal-blauwe hemel of drijven onheilspellend laag de grauwe regenwolken. Het is een machtig gevoel van eenzaamheid, dat u overweldigt. Deze breede zandrug, die zich uitstrekt over een lengte van ongeveer 2 Km., verplaatst zich gestadig onder de overheerschende winden, hoofdzakelijk van West naar Oost en van Zuid naar | |||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||
Noord, zoodat iedere plantengroei hierdoor verhinderd wordt. De stilaan voortschrijdende zandzee verzwelgt den duindoorn en de vlieren op de helling en overmeestert het dal. Bij stormweder raast de wind onheilspellend over de heuvelkling en veroorzaakt een geweldige zandverstuiving. Wanneer ge u in die blanke oneindigheid bevindt, zonder eenig spoor van menschelijk leven, zonder eenig ander geluid dan het fluiten van den wind, het ritselen van het voortgeblazen zand en den wilden schreeuw van een laag scherenden vogel, dan kunt ge u een oogenblik vereenzaamd in een zandwoestijn wanen. Niets dan zand onder u en over u staat de wijde hemelkoepel gespannen als een onmetelijke stolp. De diepe, heilige stilte ontroert u. In de verte het zachte ruischen van de zee, die ge groot en eeuwig weet...
M.A. WATERSCHOOT. |
|