| |
| |
| |
Over Gelijkheid in de Natuur
Wij schreven hierover, op zuiver proefondervindelijken grond, in de Revue générale des Sciences pures et appliquées (No 4, 28 Febr. 1938. Uitg. Doin, Parijs) een memorie, waarin wij een overzicht gaven van onze proeven over dit vraagstuk, dat tegenwoordig een actueel vraagstuk mag worden genoemd; als het dan toch waar is dat de natuur blijvend, ook voor de groote en kleine sociale vraagstukken, in haar wezen en verschijnsels onze eenig groote, onveranderlijke, nauwkeurig ondervraagd steeds ware leermeesteres is, zij alleen dus uitkomst kan geven over onze telkens nieuwe bekommernissen.
Wij stellen ons hier voor, een beknopt en bevattelijk overzicht, met een klare van zelf sprekende oplossing van het probleem, uiteen te zetten.
Het vraagstuk luidt: Vertoonen de natuurverschijnsels, in hun zuiver waargenomen vorm en uitingen, sporen van gelijkheid?
Hiervoor moeten wij verschillende gebieden betreden, de noodige metingen uitvoeren, na er eerst op gewezen te hebben dat twee voorwerpen ‘gelijk’ worden genoemd als zij identisch zijn opzichtens hun afmetingen en hun inwendig-uitwendige eigenschappen. Wij zullen aantoonen dat gelijkheid tusschen voorwerpen zelfs van dezelfde soort of varieteit of geaardheid in de natuur nergens is aan te treffen, ons latende leiden door de gewone laboratoriumsmethodes, die dan van zelf alle vooropgestelde gevoels-motieven verre houden.
Gaan wij eerst binnen in
| |
De levenlooze wereld.
1. Neem fijn droog duinzand; neem er een kleine hoeveelheid van en spreid ze uit op een glazen plaat, waaronder een zwarte grond. Bekijk de korrels met een vergrootglas en dadelijk zult ge
| |
| |
zien dat er geen twee zijn te ontdekken die denzelfden vorm hebben. Ze zijn natuurlijk ook te wegen en wegen elk eenige duizendste milligrammen. Geen twee vertoonen hetzelfde gewicht. Hoopjes van 100 b.v. zijn ook telkens verschillend. En mocht het voorkomen dat er hoopjes zijn die eender uitvallen, dan is het voldoende de weegeenheid een tiende te verschuiven (tot tienduizendsten) om dadelijk verschillen waar te nemen. En zoo er binnen de grenzen der meetmogelijkheden toch weegidentiteit voorkomt, dan zal het voldoende zijn de afmetingen of den vorm der korrels in oogenschouw te nemen om te erkennen dat er van absolute gelijkheid nooit sprake kan zijn. Voor de hoopjes van 100 zijn we nooit verder moeten gaan dan tienden van mg. Dit alvast voor de kleine dingen, microscopische inbegrepen.
En men begrijpt dadelijk dat de vergelijking voor groote even negatief uitvalt. Kijk naar de sterren. De Astronomie leert dat ze alle verschillen in hun afmetingen en schitteringsgraad. Feit dat van in de vroegste tijden werd waargenomen.
Zoo mag men om 't even welke richting opgaan: een zoutoplossing laten uitkristallizeeren, een pulverig neerslag verwekken langs chemischen weg; steeds is en blijft de uitslag der ongelijkheid van de samenstellende deelen dezelfde.
| |
Plantenkundig gebied.
2. Macroscopisch reeds is hier de overal heerschende ongelijkheid meer dan opvallend: geen twee volwassen bladeren op een boom, een struik, een kruidachtige, kunnen volledig passend op mekaar worden geplaatst; geen twee bloemen, geen twee vruchten zijn in hun afmetingen gelijk; en in eenzelfde bloem zijn al de kroon-, al de kelkbladeren onder mekaar ongelijk; hetzelfde voor de meeldraden en de stampers.
Nu zou men zich kunnen voorstellen dat tijdens hun ontwikkeling deze plantendeelen een of meer phasen van gelijkheid door-loopen. Maar ook dit is niet zoo. Wij hebben bladeren van hun uitbotten af in hun afmetingen tot op mm - wat voldoende bleek te zijn - nauwkeurig vergelijkend gevolgd, en gevonden dat b.v. twee bladeren met éenzelfde afmeting, de lengte, met onvermijdelijk
| |
| |
verschillende breedte nooit tot dezelfde afmetingen komen, de verschillen eer neiging hebben gestadig toe te nemen.
Op microscopisch gebied zijn de uitslagen misschien anders? Ook niet. Een preparaat - doorsneden van een Neotia (Orchidee) of van een Diatomee (Asterionella, Avicula) - geeft steeds, op zicht of gemeten in mu (1000e mm), duidelijk verschillen in de cellen waar te nemen.
Neem nu de graankorrels van een aar: ze zijn alle verschillend in opzicht van gewicht en afmeting, zonder van andere morphologische verschillen te spreken.
3. Hier plaatst zich een nota van gewicht. Zoo de zaden b.v. individueel allemaal anders zijn gebouwd, zoowel in homogene als niet homogene groep, spreekt het van zelf dat een gegeven rationeele klasseering - naar het gewicht, dat toelaat de onderlinge verhoudingen na te speuren - over die verhoudingen zelf ook wel eenig belangrijk nieuw licht zou kunnen werpen. En dat was ook inderdaad zoo. Wij vonden dat in een groep zaden van dezelfde soort (het Bezemkruid, Sarothamnus scoparius Wimmer), die in volle natuur vrijelijk ontwikkeld waren, zonder tusschenkomst van de menschen, de ondergroep, die naar de afmetingen het meest ontwikkeld was, ook het zwaarst woog, en slechts de 33% der gewichtswaarde van de gansche groep vertegenwoordigde. Wij noemden dat cijfer het ‘Kwaliteitsderde’ (in Natuurwetenschappelijk Tijdschrift 1937, 214). Wij komen daar verder op terug, maar zeggen van nu af dat het overal, in alle homogene samenstellingen, wordt teruggevonden.
| |
Dierkundig gebied.
4. Hier zijn de verschijnsels van volslagen ongelijkheid even typisch als bij de planten, zoowel wat den innerlijken als den uiterlijken bouw met de betreffende eigenschappen aangaat. Men moge de gansche dierenladder afzoeken, van de zoogdieren tot de protozoën toe, zonder eenige moeite en met weinig inspanning zal men overal en telkens weer de besproken ongelijkheden terugvinden. Dieren van dezelfde soort en varieteit, op de dierenladder laag of hoog geklasseerd, zijn altijd en blijvend gedifferentieerd.
| |
| |
Hoeft geen verder betoog. We kunnen dadelijk overgaan tot het bijzonder geval van
| |
De menschelijke maatschappijen.
5. Het meest ontwikkeld levend wezen is de mensch, bijgevolg het meest verscheiden in zijn bouw en hoedanigheden. En weer zijn, juist hierom, geen twee personen, zelfs tot éen zelfde huishouden of familie behoorend, dezelfde, noch onder psychisch, noch onder physisch oogpunt. Ook zijn al de intellecten verschillend; er zijn er die hoog staan en laag. Maar goed te onthouden is dat het algemeen individueel kapitaal is vastgelegd van de geboorte af. Dit kapitaal kan volledig tot zijn recht komen door een verzorgde opvoeding, hetgeen meestal niet gebeurt, omdat het in den loop der jaren grootendeels door allerlei mis-behandelingen, juist van opvoedkundigen aard, verloren gaat. Aan vermeld kapitaal kan niets toegevoegd worden, het kan enkel worden afgezwakt, hetgeen als regel steeds plaats grijpt, blijvend of niet. Heel de natuur in al haar afdeelingen vertoont achtereenvolgens dezelfde opbouw- en vernietigingsverschijnsels; maar de mensch gebruikt helaas niet zelden zijn hoog verstand uiteindelijk om snel en volmaakt te vernietigen.
Iedereen weet dat, wij vertellen geen nieuwe dingen. Maar het is spijtig dat sommigen zich inbeelden, uit onkunde of intrest, dat zij den natuurlijken gang der zaken naar hún opvattingen te richten en te plooien hebben. Tegenwoordig ziet men dat duidelijk; en de zwakheid van die meestal persoonlijk zeer profijtelijke neiging komt even duidelijk aan den dag doordien men steeds personen verzamelt in raden en commissies, om allerhande vraagstukken door ‘besprekingen’ op te lossen, waarin nooit of nooit gewag wordt gemaakt van de manier waarop de natuur ongedwongen alle moeilijkheden, die bij menschen en dieren en planten en levenlooze wezens voorkomen, in evenwicht weet te brengen. Nu zoekt men steeds het heil der menschheid in allerlei nivelleerende maatregelen in school en bevolking. De natuur nivelleert nooit langs opbouwenden weg; zij houdt keurig alles op de plaats waarvoor het gezet is; en hetgeen door omstandigheden van zijn natuurlijke baan afwijkt moet te loor gaan of verdwijnen. De natuur is evenwichtig.
| |
| |
En als wij, de menschen, opzettelijk of niet, een bestaand evenwicht verbreken, wordt dit door haar altijd hersteld, maar steeds tot onze schade; nadat er o.m. een ander is ontstaan, dat wij niet hebben gewild en dat ons dikwijls smartelijk verbaast. B.v. als wij het voornoemde kwaliteitsderde afzwakken door kunstmatige nivelleering van een groep wezens, wordt onvermijdelijk het hoogstaande deel de 33%, kwantitatief reeds in minderheid, ook kwalitatief neergehaald, en de minderwaardige deelen opgeschoven naar de middelste ondergroepen, reeds het talrijkst bezet. Als we nu nagaan dat de beduidendste typen van een aaneengesloten homogene groep het typisch karakter er van vertegenwoordigen, is elke vermindering van het type ook een kwalitatieve vermindering van die groep zelf.
6. Laat ons nu hetzelfde vertellen op meer concreet gebied, en kiezen wij daarvoor een van de belangrijkste takken van de menschelijke bedrijvigheid: de opvoeding, de school.
Al de kinderen moeten schoolgaan, om 't even waar en liefst in de officieele inrichtingen, alwaar een voorhands bepaald programma in een voorhands bepaalden tijd moet worden afgewerkt; men weet vooruit hoe en wat de kinderen kunnen en zullen opnemen; en vermits zulks nooit voor allen - verre van daar - kan worden bevestigd, zoekt men gedurig hoe de hoogstaande gelijkvormigheid zou kunnen tot stand worden gebracht. Het is toch steeds de wensch geweest in alle opvoedkundige ondernemingen de leerlingen zoo bekwaam mogelijk te maken, ze zooveel doenlijk in alle richtingen te ontwikkelen. En men streeft hiernaar al wel 60 eeuwen; en nog zoekt men hoe de beste uitslagen kunnen worden bereikt. Maar nooit - nu nog niet - heeft men daarbij zaakkundig volop rekening gehouden met de natuurlijke gesteldheid der kinderen, en de natuurwetten die deze regelen. Hoe kunnen aldus degelijke resultaten worden bereikt? In een klasse krijgen al de leerlingen dezelfde lessen op dezelfde wijze, zonder er aan te denken dat al die opkomende wezens verschillend zijn, en elk hunner is aangelegd om bekwaam op een onderwerp in te gaan op zijn eigen manier, zijn eigen specifieke geaardheid, die elk, voor vele voorgestelde begrippen, typisch verschilt van al de andere geaardheden. Op psychisch gebied zijn de individueele verschillen
| |
| |
het scherpst. De gevolgen der gewone niet doelmatige massabehandeling der kinderen zijn zeer duidelijk waar te nemen: reeds hierdoor - om hier maar alleen op te wijzen - dat b.v. van het 30-40-tal kinderen, die op 6-jarigen leeftijd een school beginnen, 6 jaren later in het 12e klassehalfjaar ongeveer een 8% van het oorspronkelijk aantal is terug te vinden. Dat zegt wel klaar dat fundamenteel de werkwijze der school niet juist is en wij dus verplicht zijn ons tevreden te stellen met de produkten die door zichzelf, niettegenstaande de school, tot hun recht zijn gekomen. Zij stellen een klein percent voor, heelemaal niet in verhouding met de offers, door de algemeenheid daarvoor gebracht.
7. Niet alleenlijk vertoont de natuur nergens gelijkheden in haar verschillende sterk gedifferentieerde gebieden, maar de mensch kan ze in niets verwezenlijken. En al wat hij in dien zin tot stand poogt te brengen is gedoemd om vroeg of laat op een mislukking uit te loopen, tot zijn eigen schade in de gevolgen. Dit in het bizonder voor de groote sociale ondernemingen.
| |
Besluit.
8. Uit het voorgaande wordt vanzelf afgeleid dat bewuste ongelijkheden een natuur- ‘wet’ voorstellen, die veilig een van de schoonste, de wonderlijkste en de meest mirakuleuze mag worden geheeten. Wij menschen hebben ons eenvoudig daarbij neer te leggen, zooals wij overigens, steeds gedwongen in de groote omstandigheden, doen moeten met ‘alle’ natuurwetten. Deze aanvaarden en kennen is een eerste voorwaarde om te komen tot maatschappelijk evenwicht, waar wij gedurig naar zoeken en dat wij tot nu toe nooit konden bereiken. Omdat wij zoeken in onwetendheid en alles willen oplossen met woorden, die slechts eigen opgestelde wetten voorstellen, welke steeds varieeren en meestal indruischen tegen die der natuur.
Wij zijn hoogmoedige alweters.
Och arme, wie zijt gij, oh! mensch?
En uw hoogmoed dient slechts om uw leegheid te dekken.
We mogen niet schrikken als wij deze onze eigen toestanden onder de oogen zien. Juist ze kennen is het begin van de wijsheid.
Antwerpen, April 1938.
Dr. M.C. SCHUYTEN.
|
|