De Vlaamsche Gids. Jaargang 26(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] [Gedichten] Herinnering Ik moet nog altijd schrijven een liedje van weleer, van toen ik liep te dolen langs heide, bosch en meer; een lied van jeugd en jubel, van kruid- en bloemengeur, van zonlichthorizonnen, van levenslust, van kleur; van droomverloren tochten door vlakten, wegels, duin, van het schalmeiend ruischen des winds in boomenkruin; van jong en schoon verlangen en liefdes zachte pijn in 't tooverlicht der dreven en den midnachtmaneschijn; maar geen kan woorden vinden, zoo frisch en licht en broos, om een weelde uit te beelden onaardsch en nameloos; al hoor ik iedren zomer dit liedje telkens weer, als ik begin te schrijven, vind ik den zin niet meer. [pagina 119] [p. 119] Kleine Gedichten Ambrosia 'k Lig op mijn rug te midden in de bloemen, 'k zie wind en bijen door den hemel zoemen. Ik ruik den reuk van hars en terpentijn en 'k hoor mijn hart dit leven heerlijk roemen. Wederzien Over de heide geuren zon en wind. Ik trad op deze bloemen reeds als kind. De wegels naar het bosch - zij bleven eender; wat is er dan dat 'k zoek en niet meer vind? Slaapster Hoe rustig ligt gij in het zomergras te slapen. uw schouders half ontbloot, door droomen overmand, terwijl de middagzon de blauwe lucht verbrandt en lui een mierken loopt langs de aders van uw hand. Vroom Het ruischen van de stilte in 't bosch. 't Gegeur van kruid en terpentijn. Gezeten op het zonnig mos, tracht ik zoo stil als 't bosch te zijn. A.W. GRAULS. Vorige Volgende