| |
| |
| |
Het Palestina-probleem
Dat het volk Israël van de allergrootste beteekenis voor de wereldgeschiedenis geweest is, wordt reeds afdoende bewezen door het voortbrengen van den ‘Redder der menschheid’. Onder Jozua veroverde het het ‘Beloofde Land’, doch zonder de daar wonende volken te vernietigen. Later verleidden deze heidenen Israël tot afgoderij en werden zijn verdrukkers. Toen traden de ‘richteren’ als redders op: Barak, Gideon, Jephta, Simson, Eli, Samuël. Als echter de zoons van Samuël het recht verkrachtten, begeerden de Israëlieten een koning, die hun in Saul, den Benjaminiet, gegeven werd. Na dezes afval komt de stam Juda met David (- 985) aan het bewind. Onder hem had het rijk zijn grootste uitgestrektheid. Van den Eufraat tot de Middellandsche Zee, van den Libanon tot den Nijl, heerschte de groote Semiet, de dichter en krijgsheld. Hij bedwong voorgoed de Filistijnen, die de Hebreeuwen zoolang vertreden hadden. De laatste sterkte der Kanaänieten, Jeruzalem, viel ook in Davids handen. Hij maakte ze tot zijn hoofdstad. Onder zijn opvolger Salomo, den stichter van den Tempel, vervalt Israël weer tot grove afgoderij, al bewijzen ‘Spreuken’ en ‘Prediker’, dat de koning zich later bekeerde. Als Rehabeam, Salomo's zoon, vorst werd, scheidden tien stammen zich af en namen een eigen koning, Jerobeam I. Juda en Benjamin bleven het geslacht van David getrouw. In -722 werd Israël door Assyrië vernietigd en ging het spoor der tien stammen, weggevoerd naar het overwinnende land, verloren. De huidige British-Israël-beweging, die millioenen leden groepeert, ziet in de Britsche natie deze doodgewaande stammen vereenigd. De trek der Hebreeuwen naar W. Europa zou gegaan zijn vanuit Mesopotamië langs het Zuiden van Rusland, door de ‘Passen van
Israël’ (Kaukasus), het Noorden der Zwarte Zee (1e eeuw v. Chr.), Roemenië, Oostenrijk. Duitschland. Zeer typische archeologische
| |
| |
en philologische gegevens zouden dit gebeuren staven. Vandaar de stelling, dat Groot-Brittannië (samen met de verwante Vereenigde Staten) de prophetische zending moet vervullen als werkelijk uitverkoren natie de wereld te regeeren, t.t.z. te leiden en te verlichten. Engelsche historici en publicisten als Bruce Harmay, Thompson, Weldon, Lancaster, Lewellyn Thomas, Stewart, Morey, Dobson, Roberts, Fasken, Nicklin, Pritchett, Rutherford, Mountain en Coley o.a. verdedigen dit standpunt.
In -586 werd Juda overwonnen. Nebukadnézar veroverde Jeruzalem, verwoestte den Tempel en voerde de aanzienlijken van het land naar zijn hoofdstad, Babel. (Babylonische gevangenschap (-604 tot -536). Onder Cyrus, koning van Perzië (-558 tot -529) werd het de Joden (zooals ze nu voortaan heetten) vergund naar Palestina terug te keeren en den Tempel te herbouwen. Dit geschiedde eerst onder Zerubbabel, kleinzoon van koning Jojachim en onder Ezra. Op de Perzische heerschappij volgde deze van Syrië (kort herstel der onafhankelijkheid onder de Maccabeeën), tot de Romeinen het Joodsche volk aan zich cijnsbaar maken. Dan treedt de belofte aan Abraham in vervulling: Christus volbrengt zijn zending en sterft in het achttiende jaar van keizer Tiberius' regeering den kruisdood, waarna de nieuwe leer zich snel over het Romeinsche Rijk uitbreidt. Onder Vespasianus komen de Joden in opstand. Titus, zijn zoon, maakte een einde aan het oproer, waarbij Jeruzalem en de Tempel vernield werden. Naar alle oorden der wereld verspreidden zich de Joden, al zijn er tot in 135 plaatselijke bloedige onlusten en wordt in dit jaar Jeruzalem opnieuw vernietigd.
Bij de scheuring van het Romeinsche Rijk (395) verviel Palestina aan het Oostersche gedeelte. - In 637 werd het door kalief Omar overweldigd. De Kruisvaarders bevrijdden het tijdelijk (1099-1187) van de Arabische heerschappij. - Ten tijde van Sultan Selim I veroverden de Osmaansche Turken het land (1517). - In 1799 trok Napoleon Bonaparte er binnen, maar moest, na de vruchtelooze belegering van Akko, den terugtocht aanvaarden.
1831 zag de bezetting door Mehemet Ali van Egypte. Negen jaar later echter kwam het weer aan den Turkschen Sultan.
Intusschen leefde, sinds eeuwen, het Joodsche volk in verstrooiing over de gansche aarde, steeds vervolgd, gekweld, gemar- | |
| |
teld, zooal niet vermoord. Het bewaarde zijn godsdienst, zijn tradities, zijn familieleven; ontwikkelde zijn wetenschap en zijn letterkunde. Steeds bleef voortleven de herinnering aan het land der voorvaderen, waarheen God het eenmaal zou terugvoeren, wanneer daarvoor de tijd zou gekomen zijn. Toch bleven er te Jeruzalem en in de kleine plaatsen er rond, de eeuwen door, steeds Joden wonen; hun aantal was echter gering.
In het laatste kwart der 19e eeuw, na verschrikkelijke pogroms in Rusland, Roemenië en Oostenrijk, vestigden zich groepen kolonisten in de Vereenigde Staten, Canada, Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, maar ook in Palestina. In dit door de Turken en Arabieren verwaarloosde land schiepen zij verscheidene landbouwkoloniën, dank zij bovenmenschelijke krachtinspanning. Met den financieelen steun van Edmond Rothschild wisten zij er zich staande te houden. Verschillende onherbergzame vlakten werden tot vruchtbare oorden gemaakt. In 1896, kort na het Dreyfus-schandaal, verschijnt het beroemde boek van Herzl: Der Judenstaat. Hierin verkondigde deze eerste Joodsche politicus: De Joden zijn niet louter menschen van een bepaalden godsdienst; zij vormen een volk. Dit heeft recht op een land, om er een nationalen Staat te vestigen, en voor zulken Staat kan slechts Palestina in aanmerking komen. Herzl heeft zijn volk tot bewustzijn gebracht, het zijn minderwaardigheidsgevoel doen afschudden, het tot het besef geleid, dat het tot de hoogst ontwikkelde cultuurvolken behoort, en zijn gevoel van saamhoorigheid versterkt. Hij heeft het aangezet zijn lot in eigen hand te nemen en een volksgemeenschap te stichten, waarin het niet langer de minderheid zou vormen. Herzl wist te bereiken, dat in 1897 te Bazel het eerste Zionistisch wereldcongres bijeenkwam. Hier werden doel en middelen van het Zionisme vastgesteld, het z.g. Baseier Programm. Het streeft naar het scheppen van een verzekerd bestaan voor het Joodsche volk in Palestina. Hiervoor zou een doelmatige kolonisatie van Palestina bevorderd worden. Om de twee jaar zou een congres, bij hetwelk de hoogste Joodsche macht ligt, bijeenkomen. De uitvoerende macht zou berusten bij de Executieve, zetelend gedeeltelijk te Londen, gedeeltelijk in Palestina.
De orthodoxe Joden waren aanvankelijk fel tegen het Zionisme gekant, omdat men volgens hen wachten moest op den door
| |
| |
God te zenden Messias. In de volgende jaren werden door de leiders vergeefsche onderhandelingen gevoerd met de Turksche Regeering, om een Charter te verkrijgen voor kolonisatie op groote schaal, terwijl die op kleine schaal alleen mogelijk was door Turksche ambtenaars om te koopen.
Toen brak de Wereldoorlog uit. Turkije koos de zijde der Centralen. De Joodsche hoop steeg, maar ook de verwachtingen van het Arabisch nationalisme. In October 1917 begon het succesvol oprukken van Generaal Allenby's leger. Op 2 November volgde de verklaring van den Engelschen minister voor Buitenlandsche Zaken, Balfour, waarbij medegedeeld werd, dat de Britsche Regeering de vestiging van een Nationaal Tehuis voor het Joodsche volk welgezind was en zou bevorderen. Immers, zoodra de aanvallen der Turken op het Suez-kanaal bewezen hadden, dat de veiligheid van deze zeestraat de bezetting van het Heilig Land gebood, was Engelands politiek voorgeschreven en meteen aanvaardde het het beschermheerschap over het Joodsche volk, al dient vermeld, dat sedert het midden der 19e eeuw, in Groot-Brittannië, en bizonder van kerkelijke zijde, warme belangstelling voor het lot der Joden in Klein-Azië heerschte, en de overtuiging, dat de Bijbelsche profetieën, betreffende den terugkeer naar het Oosten, eenmaal zouden vervuld worden. Een Joodsche nederzetting ginds als schakel tusschen de Oostersche en de Westersche cultuur speelde in de motieven der Britsche politici stellig een rol. Ongetwijfeld was (en is) het voor de Joden een zeer gunstige omstandigheid, dat hun vestiging in Palestina nauw verbonden is met het Engelsche eigenbelang.
6 November 1917 bezetten de Engelschen Gaza, daarna Jaffa, 9 December trok Allenby Jeruzalem binnen. Een Joodsch legioen, met het Zionistische vaandel en Davids ster voorop, streed aan de zijde van het Britsche leger. Midden Januari 1918 was het gansche Z.W. van Palestina in dezes handen. 22 Februari nam het na heftigen strijd Jericho. Eén maand later overschreed het ten Oosten van deze stad den Jordaan, om zich te verbinden met de ten Oosten van de Doode Zee gehuisveste Arabieren. Allenby stond hier tegenover de Turksch-Duitsche troepen van Liman von Sanders. September 1918 rukte de Indisch-Australische ruiterij de kuststeden Haïfa en Akko binnen. De in het Jordaandal vooruittrekkende
| |
| |
Britsche troepen bezetten Tiberias aan het meer van Nazareth. Op 1 October viel Damaskus. Voor Engeland was toen de veiligheid van den strategischen weg Kaïro-Bagdad-Calcutta bevochten. Het land van de Openbaring, de Voorhemel van den Hemel (Palestina) met de Bruid des Heeren, Gods Hart (Jeruzalem), de grens tusschen eeuwigheid en tijdelijkheid, werd bij het vredesverdrag van Versailles onder Britsch toezicht gesteld; dit zou de stichting in dit ‘oeroude koninklijke gemeengoed der menschheid’ van een nationalen Joodschen haard verwezenlijken. Zoo zou de ‘oudste mummie’ ontgraven worden, heropgewekt tot nieuw leven, door een volk, dat haar met zijn gansche ziel en zijn geheele kracht eert en bemint. Door het tractaat van Sèvres verzaakte in 1920 Turkije ten gunste der Geallieerde Mogendheden al zijn rechten op Palestina en besloten deze om het aan een Mandataris toe te vertrouwen in den geest der Balfour-declaratie. Groot-Brittannië bekwam dit mandaat (maatregel in 1922 door den Volkerenbond bekrachtigd). Hiermede nam de bezetting onder Lord Allenby een einde. Een Hoog-Commissaris trad in zijn plaats, de Londensche Regeering vertegenwoordigend. Als een symbool werd de Jood Sir Herbert Samuel, Britsch minister, naar Jeruzalem gezonden.
Na hem voerden het bewind Lord Plumer, Sir John Concellor en Sir Arthur Wauchope.
De keerzijde der medalie was, dat Engeland zich de Arabieren niet tot vijanden kon maken. Immers, dank zij den steun van Hussein, sjerif van Mekka, dien de Britten tot koning over een onafhankelijk Arabië uitriepen, konden zij op 21 December 1916, na den slag bij El Arish, Palestina binnentrekken. Daarom hoopten de Arabieren op verhooging van hun invloed in dit gewest, ook omdat zij er een half millioen der hunnen gevestigd zagen, tegenover een minderheid van 55.000 Joden.
Sir Samuel werd bijgestaan door een Uitvoerenden en een Adviseerenden Raad, die uit 10 officieele ambtenaren bestond en uit 10 ‘niet-officieele’ leden (4 Muzelmansche, 3 Christene Arabieren en 3 Joden: in verhouding tot de sterkte van de wederzijdsche bevolkingsgroepen (1922), nl. 589.000; 71.000; 83.000). De politie werd uit Palestijnen samengesteld, onder bevel van Britsche officieren, al was er een bizondere Engelsche gendarmerie. Britsche rechters zetelden de twee afdeelingen van het Beroepshof, van
| |
| |
ieder der vier districtshoven en der twee landsgerechten voor. De verdere magistraten waren Palestijnen.
De Arabische gemeenschap werd geleid door een kleinen hoop aristocraten-grootgrondbezitters, de effendi's. Dan kwam de middenstand: ambachtslieden, klein-handelaars en gegoede landbouwers, zeer gering in aantal. En ten slotte de groote meerderheid der Arabische bevolking: de arme boeren (fellach's), totaal afhankelijk van de effendi's, de groote heeren, die weelderig leefden ten koste van die sukkelaars, door hen uitgezogen en als goedkoope arbeidskrachten uitgebuit, gelijk onze middeleeuwsche laten. Buiten deze drie klassen zwierven enkele tienduizenden Bedouïnen rond.
Weldra steeg het beschavingspeil: lagere scholen werden ingericht, bibliotheken geopend, gasthuizen en klinieken gebouwd, besmettelijke ziekten met bijval bestreden, de landbouw op krachtige wijze bevorderd, waterleidingen aangelegd, wegen gebaand, moerassen drooggelegd, verkeersmiddelen ingesteld. De Regeering, Europeesche Missies en andere philantropische vereenigingen, de Zionistische organisatie werkten eerlijk samen tot dit doel, Joden en Arabieren ten zege.
Intusschen schreed de Joodsche inwijking voort: van 55.000 in 1918, steeg hun aantal in 1925 tot 108.000. De meesten waren geselectioneerde individuën, behoorende tot de Halutzim of Pioniers. De kolonisatie stond mede onder toezicht van het, in accoord met het Mandaat gestichte, Joodsche Agentschap (= Zionistische Executieve), 16 millioen over de aarde verspreide Joden vertegenwoordigend; in parallelen zin werkte een tijd de Palestijnsch-Joodsche Kolonisatie-Vereeniging (Pica), opvolgster van de Rothschilds-groep. Daarnaast zetten de Engelsch-Joodsche Vereeniging en de Alliance Israélite Universelle hun vooroorlogschen arbeid voort. Landbouwland en nederzettingsterreinen werden gedeeltelijk aangekocht door het Joodsch-Nationale Fonds (Keren Kayemeth), gedeeltelijk door de Pica, en door het fondatiefonds (Keren Hayesod). Met noeste vlijt geschiedden er wonderen; nieuwe, welvarende dorpen verrezen als bij tooverslag; Tel Aviv, voor den oorlog een plaatsje van 2.000 inwoners, werd de moderne Joodsche stad; nijverheden ontstonden; electriciteits-ondernemingen namen een hooge vlucht.
| |
| |
Een Algemeene Vergadering van 314 leden was intusschen gekozen door de stemmen van alle volwassen Joden van beide geslachten; op haar beurt stelde deze Assemblée den Nationalen Executieven Raad (Va'ad Leumi) aan, gelast met het verantwoordelijk bestuur over het Nationaal Tehuis, vooral wat het innerlijk financiewezen en het sociaal organisme betrof (altijd onder toezicht van de Palestijnsche Regeering). Kunsten en wetenschappen werden voortdurend aangemoedigd. Het Hebreeuwsch herleefde, zoowel in lagere, middelbare als technische scholen. De Hebreeuwsche Universiteit te Jeruzalem werd op 1 April 1925 door Lord Balfour plechtig ingehuldigd. Zij telt heden 400 studenten. Al de Joodsche bladen zijn in het Hebreeuwsch opgesteld; ook de meeste literaire werken.
Intusschen groeide de Arabische oppositie sinds 1920 gestadig. Van toen af tot heden heeft de Groot-Moefti voortdurend de touwtjes van alle samenzweringen in handen gehad. De geschiedenis van het ‘misverstand’ tusschen de Joden en Arabieren is deze van den Moefti, die, aangesteld dank zij de zwakheid van Sir Samuel, steeds het mandaat boycotte, het volk opjoeg tegen de Balfour-verklaring en een terreur-regime inzette tegen Joden en Engelschen. Honderden dooden zouden vallen, synagogen, schoolgebouwen, particuliere woningen in de vlammen opgaan; bommen ontploffen; hinderlagen gelegd; oogsten vernield; boomen en planten uitgerukt.
Naar gelang de economische welvaart zich ontwikkelde, dank zij het Joodsche streven, groeide ook de afkeer langs Arabischen kant; de Joodsche koopwaren werden niet verkocht, en tolbarrières beletten hun toegang in de omringende gewesten, mede door de toegevendheid van het Mandaat, zoodat de productie achteruit moest gaan; de kloof werd zoo grooter en grooter. Muzelmansche en Christene Arabieren vereenigden zich in hun afkeer tegenover den gemeenschappelijken ‘vijand’. Toch was deze beweging niet uitgegaan van de fellach's, die heel wat voordeel trokken uit den onverdroten arbeid der immigranten, welke uitgestrekte woestenijen tot vruchtbare landouwen herschiepen, nijverheid en handel deden bloeien, hoogere loonen gaven dan de Arabische meesters. Maar het Islamietische Nationalisme hitste ook deze boeren tegen
| |
| |
de ‘overweldigers’ op, al bezitten op dit oogenblik de Arabieren nog meer dan 6 millioen acres; de Joden 300.000.
In December 1921 liet Sir Samuel de stichting toe van een Opperste Arabisch Comité, dat én de Awqaf (de specifiek Muzelmansche instellingen) én de Shari's (Mohammedaansche Gerechtshoven) zelfstandig zou beheeren. Haj Amin Eff. El Husseini, de Moefti van Jeruzalem, het prototype van den Nationalist, werd President van dit Comité.
Intusschen begunstigden de Engelschen zooveel mogelijk den socialen toestand van den Arabier, verminderden zijn belastingen, hielpen hem cultureel vooruit. Allengs neigde de gematigde Nashashibi partij tot samenwerking, in tegenstelling tot de radicale Husseini. De Britsche legereffectieven werden sterk ingekrompen, de gendarmerie ontbonden en talrijke districtsofficieren vervangen door Palestijnsche, Arabische en Joodsche chefs.
De groote Arabische Executieve rustte echter niet. Zij stelde zich niet tevreden met het voorstel van Mr Churchill om een Wetgevenden Raad in het leven te roepen (bestaande uit Arabieren, Joden en regeeringsvertegenwoordigers) (1923), ook niet met dit van den Hertog van Devonshire (opvolger van Churchill als Minister voor Koloniën), die een Arabisch Agentschap, overeenstemmend met het Joodsche, wilde stichten.
In 1925 volgde dan de algemeene werkstaking, georganiseerd uit sympathie met den Arabischen opstand in Syrië, herhaald in 1926 uit protest tegen het bezoek van de Jouvenel aan Jeruzalem. Immers, de nationalisten aanzien Palestina en Syrië als éen Staat en verlangen voor dezen dezelfde onafhankelijkheid, toegestaan aan Irak, Transjordanië en Egypte.
De regeering van Lord Plumer (1925-28) was een kalme periode, ook doordat o.a. de economische crisis de inwijking tegenhield, alhoewel de Arabische niet stilstond (van 1922 tot 1937 weken 250.000 Arabieren in Palestina in, meest wilde Hamarianen); in geval deze voor hen gunstige toestand voortduurde, hoopten de tegenstanders der Joden zonder verdere gewelddaden, natuurlijkerwijze, het land allengs volledig te bemachtigen.
1929 scheen een minder sombere tijd voor het ‘nieuwe Israël’ te zullen medebrengen, staathuishoudkundig gesproken; toen ontwaakte weer onmiddellijk het Arabische antagonisme (incidenten
| |
| |
van 15 en 16 Augustus aan den Klaagmuur). Van 23 tot 29 Augustus loeide volop het oproer. Te Hebron werden 60 Joden vermoord, hun eigendommen vernield, synagogen verwoest, hospitalen geplunderd. Te Safed vielen er 45. Te Jeruzalem en te Jaffa vloeide eveneens bloed. In totaal: 133 Joodsche dooden en 116 Arabieren (na het optreden der Britsche troepen, uit Egypte toegesneld).
De verslagen van Sir Walter Shaw, van Sir John Hope Simpson en het ‘White Paper’ uitgaande van de Engelsche regeering in verband met deze treurige gebeurtenissen, waren eerder gunstig voor de Arabieren: het aantal Joodsche inwijkelingen werd o.m. erg gelimiteerd, wat heftige verontwaardiging opwekte bij de Zionisten. Dr. Weizmann diende ontslag in als Voorzitter van het Joodsche Agentschap. Waarop de Regeering de immigratie weer toeliet, op voorwaarde, dat de Arabische economische belangen niet zouden geschaad worden.
Toch bleven de Arabieren allen daadwerkelijken medearbeid aan het Centraal Bestuur en de Regionale Comité's weigeren. Relletjes en ongeregeldheden duurden voort. In 1932 werd een nieuwe Arabische partij, de Istiqlal (Onafhankelijke) Groep, gesticht, die zich vooral tot de jongere generatie richtte.
Na de Hitleriaansche overwinning (1933) in Duitschland stroomden duizenden Joden toe, waaronder groote wetenschappelijke figuren, alsmede tal van financieele en economische deskundigen. Het Joodsche kapitaal kon nu ook een belangrijker rol vervullen. Het Arabische Uitvoerende Comité publiceerde hierop zijn Maartmanifest, gevolgd door de bijeenkomst te Jaffa, waar de meest vijandelijke houding tegenover de Mandaatautoriteiten aangenomen werd. Ophitsende pamfletten doorvlogen het land. In October brak weer een algemeene staking uit. Verwoestingen en dooden te Jaffa, Nablus, Haïfa, Jeruzalem. Tot dan toe hadden de Arabieren het enkel gewaagd de Joden gewelddadig aan te vallen, van 1933 af schrikten zij er niet meer voor terug de Regeeringskrachten aan het lijf te komen.
Hier dient vermeld, dat onder de Joden een minderheidsgroep bitter het Mandaat bestreed: de Revisionisten, en dit sinds het begin zijner instelling. Zij eischten o.a. de inlijving van Transjordanië bij het Nationale Home.
| |
| |
In 1934 waren er 42.359 nieuwe ingewekenen; in 1935: 61.854. Invoer en uitvoer, verkeer, nijverheidsbedrijven..., het nam alles een hooge vlucht, dank zij, het dient herhaald, de onvermoeibare Joodsche werkkracht. Maar hoe meer de economische bloei steeg, hoe bedenkelijker werd de politieke toestand. De haat en de vrees der Arabieren gingen crescendo. De toon van de pers werd woester en dreigender, al toomde de Regeering de Joodsche expansie terdege in. Geen Arabische landbouwer mocht nog een stukje grond verkoopen, of hij werd in de Moskeeën aangeklaagd als hoogverrader. Op de heuvels van Galilea huisden gevaarlijke terroristen onder de leiding van Sheik Izzed Din al Quassam, een Syrisch banneling. Bij een treffen met de politie werd deze aanvoerder gedood. Zijn begrafenis te Haïfa gaf aanleiding tot heftige demonstraties ter eere van den ‘martelaar’. Op 25 November 1935 vroegen de vereenigde vijf Arabische partijen den Hoog-Commissaris Sir Arthur Wauchope de instelling van een ‘democratische’ regeering, het verbod van verkoop van Arabische landerijen aan Joden en dit van alle inwijking. De leiders van het Nationaal Tehuis, en het Zionistisch Congres wezen er op, dat op geen enkel terrein schade was toegebracht geworden aan de vitale Arabische belangen. Sir Wauchope onderwierp aan de Joodsche en de Arabische hoofden (21 en 22 December) een definitief schema van Wetgevenden Raad, die zou bestaan uit 28 leden (waaronder slechts 5 ‘officieelen’); 11 zouden genoemd worden en 12 gekozen: 11 Muzelmannen, 7 Joden, 3 Christene en 2 vertegenwoordigers van de economische interessen. Deze vergadering moest zich verbinden de
validiteit van het Mandaat niet te betwisten, den Hoog-Commissaris toe te laten in zekere omstandigheden in de wetgeving in te grijpen en de landbouwtoestanden te regelen, na bespreking desnoods in den Raad. De Arabieren zagen nu het middel opdagen, dat hun ten langen laatste de besliste meerderheid in 's lands bestuur zou verzekeren, terwijl de Joden (Dr. Weizmann) kort en bondig het plan verwierpen. Daar ook het Britsche Parlement niet gunstig gestemd was aangaande Wauchope's voorstellen, waren deze weldra geklasseerd.
Intusschen erkenden de Engelschen de Egyptische onafhankelijkheid en Frankrijk de autonomie van Syrië (naar het model van Irak, dat in 1930 volledig zelfbestuur vanwege Engeland bekomen
| |
| |
had). Dit was koren op den molen der Arabische Palestijnen. Toen kwam daarbij het Italiaansch-Abessinisch conflict, waarbij bewezen werd, dat Groot-Brittannië een ergen vijand meer telde. Het radio-station van Bari raasde tegen het Britsche Imperialisme.
De troebelen van 15 April 1936 vingen aan met den moord op twee Joden op den weg Tulkarm-Nablus. Den volgenden nacht vielen twee Arabieren, niet ver van Petan Tiqva. De begrafenis van een der gedoode Joden te Tel Aviv leidde tot betoogingen, wat aanleiding gaf tot nieuwe moordpartijen te Jaffa: drie Joden werden afgemaakt. Op 20 April vormde zich een Arabisch Nationaal Comité te Nablus; dergelijke vergaderingen kwamen insgelijks tot stand in alle steden en in de groote dorpen. De algemeene staking werd weer afgekondigd. 25 April stelde zich een Arabisch Hooger Comité in, bestaande uit: Haj Amin Eff. El Husseini, Moefti van Jeruzalem (Voorzitter), Awni Bey Abdelhadi, Ahmad Hilmi Pasha, Ragheb Bey Nashashibi, Djemal Bey El Husseini, Abdul Latif Bey Salah, Dr. Hussein Eff. El Khalidi (Burgemeester van Jeruzalem), Yaqub Eff. Ghussein, Yaqub Eff. Farraj, Alfred Eff. Rock. Zijn eischen kwamen overeen met deze in November geformuleerd, maar in plaats van een democratische regeering vergde men nu de oprichting van een Nationaal Gouvernement, verantwoordelijk t.o. van een vertegenwoordigenden raad. Een verdere beslissing verbood de Arabieren nog belastingen te betalen; de uitvoer werd stopgezet; de winkels gesloten. Gewelddadigheden en vernielingen hielden niet meer op. Uit Syrië en Irak stroomden gewapende vrijwilligers toe.
In Juni werden enkele leiders, waaronder Awni Bey Abdelhadi (algemeen secretaris van het A.H.C.) in het concentratiekamp van Sarafand opgesloten. Scherpe memoranda vanwege de Arabische hoogere ambtenaren en de rechters van de Shari'a-gerechtshoven verweten de Regeering haar beteugelingspolitiek. De guerilla begon voorgoed. Fawzi ed Din El Kauwakji, een Syriër, Turksch officier in den wereldoorlog, later militair raadgever van koning Ibn Seoud, noemde zich ‘generalissimo’ van de rebellen en vaardigde communiqué's en proclamaties uit. Vele Joden werden om het leven gebracht, waaronder Prof. L. Billig; de olie-pijplijn door het Esdraelon-plein beschadigd, de wegen ondermijnd, tramlijnen opgebroken, meer dan 200.000 boomen vernield; het Jood- | |
| |
sche eigendom voor 250.000 pond geschaad. Nieuwe Britsche troepen kwamen uit Egypte en Malta aan. Generaal J.G. Dill werd opperbevelhebber over de geheele Palestijnsche legermacht (die zelfs heden slechts 20.000 man bedraagt). Toepassing van de krijgswet volgde. Een duizendtal Arabieren sneuvelden. Resultaat: 12 Oktober werd het werk algemeen hernomen op voorschrift van het A.H.C. De rust herstelde zich. Op 11 November begon de Koninklijke Palestijnsche Commissie, onder leiding van Lord Peel (overleden in October 1937), uit Londen den 5n November vertrokken, haar moeilijke verzoeningstaak. Zij stond tegenover een bevolking van 840.000 Muzelmannen (62%), 400.000 Joden (30%) en 110.000 Christen Arabieren (8%). In 12 jaar was het aantal Joden meer dan verdriedubbeld; hun grondbezit meer dan 1 1/2 maal toegenomen. Op landbouwgebied waren de prachtigste uitslagen bereikt. Hun steden en dorpen bloeiden ongemeen.
Tel Aviv, met meer dan 150.000 Joodsche bewoners en 7000 huizen, groeide tot de voornaamste stad in Palestina. Jeruzalem telt 125.000 menschen (76.000 Joden), de petroleumhaven Haïfa 100.000 ( 50.000 Joden). Economisch en financieel, was, overal waar de Joden konden optreden, de toestand schitterend. Hun democratische gemeenteraden betoonden een uitstekenden organisatiegeest. Cultureel was de vooruitgang even groot: Aristoteles, Descartes, Leibnitz, Fichte, Kant, Bergson, Einstein... werden vertaald en bestudeerd; Shakespeare, Goethe, Heine, Byron, Dickens, de groote Russen... eveneens in het Hebreeuwsch uitgegeven. De invloed van den geest van het Nationaal Tehuis weerspiegelde zich in de gedichten van Bialik († 1936) en in het proza van Nahum Sokolov († 1935). 4 dagbladen en 10 weekbladen verspreiden de Joodsche idee. Het Palestijnsch Symphonisch Orkest, samengesteld uit 70 Joodsche muzikanten, triomfeerde o.a. met Beethoven, Haydn, Schubert, Brahms. Wetenschappelijk zijn het Daniël Sieff Navorschingsinstituut te Rehovot en het Radiologisch Instituut te Jeruzalem, uitgerust met de meest delicate moderne instrumenten. Het Zionisme, het Joodsch Nationalisme, gaat trots op zijn prestaties, doorgloeid met Hebreeuwsche traditie, zonder haat tegenover de Arabieren, hen steunend, waar het mogelijk is. Palestina is voor hen echter Eretz-Israël (het land van Israël: het Joodsche Vaderland).
| |
| |
Agrarisch en industrieel gaat het eveneens de Arabieren voor den wind; hun banken doen uitmuntende zaken. De gunstige invloed van de Joodsche inwijking kan niet geloochend. Zeer duur betaalden o.a. de immigranten hun gronden, en de producten van de Arabische nijverheid, waaraan zij behoefte hadden. De werkeloosheid onder de Arabieren is gering en de loonen zijn zeer voldoende, en ver verheven boven die in Syrië en Irak. Lager-landbouw- en technisch onderricht ontwikkelt zich voorspoedig. Op sociaal gebied is er enorme verbetering gekomen.
4 dagbladen verschijnen in het Arabisch. Al Liwa is het officieel orgaan van de Palestijnsche Arabische Partij, deze van den Moefti. Falastin (Christelijk Arabisch) verdedigt de Nationale Defensie Partij van Ragheb bey Nashashibi. Al Difa'a is de spreekbuis van de Istiqlal Groep van Awni Bey Abdelhadi. Al Jamia al Islamiya behoort niet rechtstreeks tot een partij, maar is eveneens streng nationalistisch. Eén weekblad verschijnt in het Engelsch: Palestine and Transjordan; uitgever is Fuad Eff. Saba, secretaris van het A.H.C. Op dit oogenblik is het geschorst.
De Arabische scholen vormen voor alles een nationalistische jeugd, jonge fascisten, vervuld met haat tegenover Joden en Arabische minimalisten, gereed de Hebreeuwen terug naar de ghetto's te drijven. De verlangens van de Revisionisten (Jabotinsky), waarbij Transjordanië voor de Joodsche inwijkelingen zou geopend worden, joegen de driften verder op.
Azië verzet zich tegen Europa. Assimilatie is uitgesloten. 1 millioen Palestijnsche Arabieren eischen een souvereinen staat in den aard van Seoudisch Arabië, Yemen, Irak, Egypte; ofwel een onafhankelijk gouvernement als dit van Transjordanië; minstens dezelfde beloften als deze afgelegd tegenover Syrië en den Libanon.
De ‘Palestine Royal Commission’ suggereerde in Juni 1937 de verdeeling van het Heilig Land in een Joodsch en een Arabisch kanton; tot het eerste zouden behooren de vlakte van Esdraelon, de kustvlakte ten Noorden van Tel Aviv en de nederzettingen rond Rishon le Tsiyon en Rehovot. Het Arabische kanton zou de overwegend Muzelmansche gewesten omsluiten. Ieder kanton zou zijn eigen autonoom bestuur verkrijgen, dat geheel onafhankelijk zou beslissen over openbare werken, gezondheidsmaatregelen, opvoedingsinstellingen, verkoop van gronden en inwijkingskwes- | |
| |
ties. Het Centraal Gouvernement, met behulp van vertegenwoordigers van de onderscheiden kantons, zou buitenlandsche zaken, landsverdediging, spoorwegen en tramways, post en telegraaf, alsmede het tolwezen onder zich hebben. Elk kanton zou zijn officieele voertaal (of -talen) vaststellen.
Twee ‘soevereine’ staten zouden dus ontstaan: een Arabische, samengesteld uit Transjordanië + het deel van Palestina, gelegen ten Oosten en ten Zuiden van den Joodschen Staat, die vooral het Noorden en het Westen zou omvatten. Vielen in het Joodsch gebied: Akko, Safed, Tiberias, Nazareth, Haïfa, gedeelten van Jenin, Tulkarm, Beisan, Jaffa, Ramie; in het Arabisch: Nablus, Ramallah, Jericho, Hebron, Gaza, Beersheba, gedeelten van Jenin, Tulkarm, Beisan, Jaffa, Ramle, Jeruzalem en Bethlehem. De corridor Jaffa-Jeruzalem, in handen van het Mandaat, zou voor beide staten openstaan. De Arabieren zouden vrij goederenvervoer bekomen tusschen hun gebied en de Middellandsche Zeehaven Haïfa, terwijl de Joden hetzelfde recht zouden genieten tusschen hun gewest en Egypte (spoorwegverbinding). Ook de vrijheid van de handelsrelaties met de Roode Zee werd gewaarborgd.
In plaats van te leiden tot een definitieve regeling van het Palestina-vraagstuk, verwekte dit verdeelingsplan de hartstochtelijkste herrie, vooral van de zijde der Arabieren, die er nu eenmaal op gesteld zijn het Heilig Land in volle onafhankelijkheid te bezitten en zelf met de Joden in volstrekte vrijheid en naar hun welgevallen te onderhandelen en hun inwijking naar believen in te dijken. Van een uitvoering van het ontwerp is dan ook niets gekomen en het Britsche Mandaat blijft dus geldig, tot zoolang de toestand volledig opgeklaard is.
Bomaanslagen, revolverovervallen, bloedige botsingen grijpen heel het land door plaats en herhalen zich dagelijks. Treinen vliegen de lucht in, bruggen worden vernield, telefoon- en telegraafgebouwen in brand gestoken, douanekantoren en radioposten opgeblazen; de groote pijplijn van Irak ondermijnd en beschadigd. Aanhoudend vallen er dooden. De leiding van het oproer berustte voortdurend in handen van den Groot-Moefti, tevens godsdienstig, politiek en militair aanvoerder; ieder jaar deden 200 millioen Muzelmannen hem tienduizenden ponden toekomen, door hem gebruikt voor den aankoop van wapenen (meest Duitsche), het
| |
| |
aanwerven van bespieders, de voorbereiding van den grooten bevrijdingsstrijd; daarbij betaalde de Britsche Regeering hem zijn regelmatig salaris uit van 600 pond. Zijn hoofdkwartier hield hij in de Omar-Moskee, van waaruit hij gemakkelijk in verbinding bleef met zijn getrouwen en zeker van zijn onschendbaarheid was. Een Arabisch keizerrijk, bestaande uit Palestina, Syrië, Transjordanië en Irak, waarvan hij de vorst wezen zou, wordt door hem nagestreefd, en moest hij het Heilig Land kunnen redden voor de Arabische zaak, dan valt hem het kalifaat als een rijpe vrucht in den schoot, wat wij intusschen volkomen uitgesloten achten. Er zijn verscheidene mededingers naar zijn ideaal; vooreerst Ibn Seoud, de machtige veroveraar van den Hedsjas; dan koning Ghazi van Irak, die droomt van een Groot-Irak met Palestina en Transjordanië; verder Emid Abdallah van Transjordanië en koning Faroek van Egypte, die plots veel belang in Palestina begint te stellen, of nog de zoon van den Nizam van Haiderabad, gehuwd met een prinses uit het vroegere Turksche Sultanshuis, opvolger van den rijksten Indischen vorst. Het is dus volstrekt niet beslist, wie het Zwaard van den Profeet dragen zal. Reden voor tweespalt is er te over in het Arabische kamp.
Dat intusschen de Pan-Arabische beweging (eigenlijk in het leven geroepen door den genialen avonturier Lawrence) om zich heen grijpt, bewijzen de voorvallen in Palestina, Syrië, Marokko, Indië en zelfs Spanje. De stammen uit den Hedsjas koesteren het voornemen de Arabische woestijn door te trekken en zich te verzamelen te Mekka... Italië volgt natuurlijk met de meeste aandacht deze gebeurtenissen. De Duce, die zich sinds de verovering van Abessinië tot Beschermer van de Arabieren en van den Islam uitriep, zal te Harrar een Mohammedaansche Universiteit en een sterken Mohammedaanschen zender oprichten. Het Arabisch wordt verplichtend voor al de Muzelmannen onder zijn gezag. De sympathie van den Groot-Moefti voor hem is dan ook geen geheim meer; zoo begrijpt men ook waarom het Italiaansche Konsulaat-Generaal te Jeruzalem de bescherming van de politie weigert.
Langs een anderen kant stookt het Communisme geweldig; duizenden pamfletten worden uitgedeeld, waarin wordt opgehitst tot opstand tegen het Engelsch bewind. Het Bolsjewisme neemt
| |
| |
dus om politieke redenen de verdediging op zich van de Arabische grootgrondbezitters.
In de eerste Octoberweek van 1937 werd Lewis Andrews, tijdens den oorlog commandant van de Australische hulptroepen in Palestina, regeeringscommissaris van Galilea, vermoord. Toen liep de maat over. Drastische maatregelen werden genomen: de Groot-Moefti van zijn functie als Voorzitter van den Hoogen Mohammedaanschen Raad ontheven (intusschen ontvluchtte hij de Groote Moskee, dank zij de hulp der Engelsche bezetting, die van hem geen heiligen martelaar wil maken, en belandde in Syrië, waar Frankrijk erg verlegen met hem zit); al de leden van dit Comité aangehouden en verbannen naar de Seychellen-eilanden in den Indischen Oceaan en hun instelling als onwettige organisatie beschouwd; de locale nationale Comité's werden eveneens illegaal verklaard. Onder de tot verbanning veroordeelden vermelden we: Djemal El Husseini, hoofd van de protest-delegaties van Londen en Genève (die echter kon ontvluchten); Achmed Helmi Pacha, bestuurder van de Arabische Bank; Tukan Bey Shumann, voorzitter dezer Bank; Hussein El Khalidi, burgemeester van Jeruzalem; Jacub Effendi Husseini en Hassan Abn Saïd, politieke raadgevers van den Groot-Moefti; de kadi's van Tulkarem en Jaffa. De Moefti van Jenin en de leiders van de Federatie der Muzelmansche Jeugd werden opgesloten. Met het toeslaan van minister voor koloniën Mac Donald, treedt het Palestina-vraagstuk in een nieuw stadium. Sir Charles Tegart wordt naar ginds gezonden om de regeering van raad te dienen nopens haar bestuursbeleid; hij is de man, die een eind wist te maken aan het terrorisme in Bengalen.
Intusschen werd de verordening gepubliceerd, waarbij de Joodsche immigratie wordt beperkt; daarmede is eigenlijk de suggestie van de Royal Commission betreffende maximum-inwijking werkelijkheid geworden.
Er zou ook aan een herziene verdeeling gedacht worden, waarbij de Joodsche Staat uitbreiding naar het Zuiden zou bekomen, terwijl het Noorden bij den Arabischen Staat zou ingelijfd. De J.S. zou het dominion-statuut verkrijgen en de A.S. volledig onafhankelijk worden en deel uitmaken van de Arabische Federatie, alsmede opgenomen in den Volkenbond. Het Britsche Mandaat
| |
| |
zou zich over de Heilige Plaatsen blijven uitstrekken. Daartegenover bestaat er een sterke strooming om het Engelsche bewind over gansch Palestina te behouden, maar de bepalingen van de Balfour-verklaring zoo te wijzigen, dat de Joden een bestendige minderheid zouden blijven, wier aantal nooit 35% of 40% der totale bevolking zou mogen overschrijden.
Raadsheer L. Stein van het Joodsche Agentschap stelt voor, van Palestina het bijna uitsluitend Arabische grondgebied (aangeduid in het verslag van de Koninklijke Commissie) te scheiden, uitgezonderd Néghèv; de rest van het land, de ontworpen Joodsche Staat, en het overblijvende Mandaat-territorium, verder het Néghèv-gebied, zou onder Britsch Mandaat staan; bizondere schikkingen zouden genomen met het oog op het beheer van Jaffa en den toegang van den Arabischen Staat tot de zee, alsmede wat aangaat de potassiuminstellingen aan de Doode Zee en deze van de electriciteitscompagnie van Rutenberg; de mandataris zou formeel beloven de Joodsche inwijking toe te laten, in zoover de economische opslorpingsbekwaamheid van het land het zou gedoogen; hij zou tevens zorg dragen voor het welzijn van de wederzijdsche minderheden; Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth zouden steeds zoodanig geregeerd worden, dat noch de Christene, noch de Muzelmansche wereld hier aanstoot zouden vinden.
Het Hooger Arabisch Comité werd te Bagdad heringericht; aan het hoofd er van bevinden zich: Djemal El Husseini, uit Palestina ontsnapt, Izzat Darvaga en Awni Bey Abdulhadi, die pas uit Genève terugkeerde.
Veertien jaar geleden noemden wij in ‘De Vlaamsche Gids’ Palestina, Syrië, Mesopotamië en Egyypte de gevoelige plekken van de wereld. Zij zijn het gebleven. We wezen op het op den voorgrond komen van Azië, dat gisteren nog alles van Europa moest aannemen en nu reeds op datzelfde Europa terugwerkt. We voegden er bij, dat moest ooit de Islam de overwinning behalen, alle Westerlingen de zee in gesmeten zouden worden, zoodat geen Europeesche mogendheid ten langen laatste werkelijk belang kon hebben in de uitschakeling van Engeland. Dit is meer dan ooit waar. Alleen kortzichtige, op tijdelijk gewin beluste, leiders (Führer's of Duce's) kunnen er heden, tot hun uiteindelijk nadeel, andere gedachten op nahouden.
| |
| |
Wij herhalen: Een Muzelman kent geen eclectisme; hij onderwerpt zich aan de macht der Christenen, als zij onweerstaanbaar is; hij verdraagt ze, indien ze beschermend optreedt; hij misprijst haar, indien zij behendig wil zijn. In het Oosten is diplomatie een fout; een Oosterling is altijd sluwer dan een Christen. Er hoeft ginder een gezag, dat met krachtdadigheid regeert. Voor den Islam is ieder Ongeloovige een vijand. Sedert eeuwen leed hij de nederlaag; nu wordt hij weer een moreele en een materieele macht; hij is definitief ontwaakt. De standaard van den Profeet wappert triomfantelijk in Azië en Afrika; zijn volgelingen bereiken een totaal van 306 millioen. Het Mohammedanisme is de sterkste godsdienst na den katholieke (400 millioen). Ook het Bolsjewisme speelt zijn rol voort. Den Muzelman verschijnt het als de wraak van Azië op Europa.
Het internationale karakter van het Palestijnsch vraagstuk werd eens te meer bewezen door een der uitslagen van het onderhoud, dat von Ribbentrop met Mussolini had (midden October) en waaraan ook de Japansche gezant te Berlijn deelnam. Het probleem zou zoodanig moeten worden opgelost volgens deze heeren, dat het Britsch Mandaat zou worden opgeheven en een internationale strijdmacht naar Palestina gezonden, naar het voorbeeld van wat is geschied in het Saargebied vóor de verkiezingen over den terugkeer van deze streek naar Duitschland. Engeland, Frankrijk, Italië en Duitschland zouden die strijdmacht leveren...
De wanordelijkheden in Palestina nemen geen einde: de terroristen rusten niet; dagelijks blijven er dooden vallen. Samen met het ontslag van Sir Arthur Wauchope, den Hoog-Commissaris, kwam de tijding (28 October) van den ontzaglijken brand van het Balfour-bosch, dat zich op de heuvels van Nazareth verheft: 500.000 boomen werden moedwillig vernield. Denzelfden dag weigerde de leider van de ‘minimalistische’ Nashashibi-partij de aanvaarding van om het even welk verdeelingsplan van het land; als belangrijk argument tegen dit van de Koninklijke Commissie, geestesproduct van professor Coupland, hoogleeraar in koloniale geschiedenis aan de Oxford-Universiteit, wordt aangevoerd, dat in den Joodschen Staat 225.000 Arabieren zouden wonen, tegenover 260.000 Joden; deze Arabieren overplanten naar den Arabischen Staat zou op den vreeselijksten weerstand stuiten, ook omdat
| |
| |
het hen economisch veel beter gaat dan hun rasgenooten in het overige Palestina of zelfs in Transjordanië, zoodat zij niet den minsten lust koesteren het land te verlaten; al hebben zij hun welvaart grootendeels aan het Joodsch kapitaal te danken, hun nationalisme ignoreert alle erkentelijkheid. Daarbij komt, zooals Lawrence betoonde, het verlangen van de Arabieren naar de Middellandsche Zee en slechts in de tweede plaats naar den Indischen Oceaan, dit uit cultureel, economisch en militair belang.
Een Jodenstaat in Palestina met een zeer lange grens, die o.a. de grootste moeilijkheden bij de tolregeling zou veroorzaken, is slechts leefbaar, wanneer Engeland zich met zijn geheele bewapende macht achter dezen staat stelt. Hoe sterker zulk een staat wezen zou, hoe geweldiger de Arabische tegendruk! Engeland zal zich niet met den tegenstand van de geheele Arabische wereld willen belasten. Palestina zelf zal door de Britten echter nooit opgegeven worden; daarvoor is zijn strategische beteekenis veel te gewichtig.
Naschrift: Sinds dit eind October geschreven overzicht, duurt de strijd tegen de opstandelingen (75% analfabeten) onverminderd voort. Overal lijden de Arabieren groote verliezen. Het terroristische opperhoofd Sheik Farhan-es-Saadi werd opgehangen.
Begin December kreeg de oud-gouverneur van Soudan en van Tanganyika zijn aanstelling tot Hoog-Commissaris in Palestina. Hij benoemde Generaal R.H. Haining tot militair opperbevelhebber (in de plaats van Generaal Wavell). Deze neemt nu de verantwoordelijkheid op zich van de voortaan onverbiddelijke krijgsmaatregelen. 500 moorden op een goed jaar doen de Britsche overheden besluiten de worsteling voort te zetten totdat er geen man van de oproerlingen zal overblijven.
Dr. JOZ. PEETERS.
|
|