| |
| |
| |
Duitsche Kroniek
Der Grosse Herder. Verlag Herder u. Co, Freiburg i/Breisgau.
Vijf jaar, precies den tijd dien hij vooraf bepaald had, heeft de uitgever er over gedaan om klaar te komen met de nieuwe bewerking - indien dit een bewerking heeten mag - van ‘Der Grosse Herder’. In den loop van drie uitgebreide mededeelingen (XXI, 2 - XXII, 2 - XXIV, 5), waarbij wij nog in voetnota konden wijzen op de voltooiing van het geheel, hadden wij gelegenheid het vele voor en het niet te verwaarloozen tegen voldoende in het licht te stellen, en het is nutteloos, bij dit slotwoord herhaalden nadruk op een of ander te leggen. Het werk is knap en keurig, het kan uitstekende diensten bewijzen en wij willen ons bezondigen noch aan zinlooze vitterij noch aan dithyrambische lofspraak. Wij begrijpen den trots van het katholieke Duitschland, dat hier iets werkelijk nieuws heeft willen geven - en daarin geslaagd is - en in de 13 statige deelen een modern christelijken tegenhanger van Diderot en d'Alembert wil zien. Met ‘Der Grosse Herder’ werd een nieuw type gewenscht en inderdaad geschapen, hij werd een ‘Nachschlagewerk für Wissen und Leben’; hij werd dit, om alle detailleering weg te laten, met 180.000 steekwoorden, meer dan 21.000 afbeeldingen, en een afzonderlijken atlas met zeer practisch statistiek deel. Dat een encyclopaedie over alles en nog wat spreekt, het zou bezwaarlijk anders kunnen; maar het woord ‘Leben’ werd niet uit het oog verloren, want daar was het voor een ruim deel om te doen. Leven, d.i. begrijpen, de wereld, den tijd, zichzelf, d.i. denken en oplossen, d.i. liefhebben en werken, dit alles in christelijken zin, d.i. vooral: christelijk, katholiek gelooven. Want voor een geloovige bestaat er niets buiten dit laatste, en deze nieuwe uitgave werd opgevat als een machtig en
veelzijdig instrument om de christelijke levensbeschouwing te belichten, te doen doordringen, te verstevigen in haar fundamenten; mits hij op zijn hoede weze - en moeten wij dit niet steeds zijn? - kan ook een andersdenkende haar nuttig gebruiken.
Het geheel kost nagenoeg RM. 450; de zeer aanzienlijke reducties die men den koopers toestaat (alvast 25% bij verkoop naar het buitenland, - maar daarenboven nog wel meer, naar wij
| |
| |
vernamen) brengen het verwerven er van binnen den kring der mogelijkheden.
| |
Handbuch der Literaturwissenschaft. - Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion, Wildpark-Potsdam.
Van deze uitgave, waarover wij het voor het laatst hadden in XX, 1, willen wij nog enkele afgesloten deelen van nabij bezien.
Prof. Dr. OSKAR WALZEL (Bonn): Deutsche Dichtung von Gottsched bis zur Gegenwart. - 23 Hefte, 760 S.
Het zou niet passen, bij het monumentale werk van den Bonnschen hoogleeraar opmerkingen ten beste te geven. Bij zooveel eruditie, bij zooveel doorzicht, bij zooveel analytisch en synthetisch vermogen weten wij niet wat ons het meest vervult: het ontzag voor deze edele geleerdheid of de spanning waarmee wij deze 23 afleveringen zouden willen verslinden. Eruditie, zeiden wij, doch eruditie die zich slechts middellijk laat gelden: nergens opsomming van auteurs, nergens vermelding van werkenreeksen, zelfs geen bibliographisch overzicht zooals elke afdeeling van dit Handbuch er een heeft, daar Walzel heel te recht laat opmerken dat dit voor den tijd van Gottsched tot heden onmogelijk te doen is binnen dit bestek. Wie deze literatuurgeschiedenis leest, wordt verondersteld ten minste het zakelijk materiaal reeds te hebben geassimileerd. Veruit het grootste deel wordt ingenomen door algemeene overzichten en peilingen, waarbij alles wat een rol speelt op het gebied van menschelijke samenleving en bedrijvigheid in aanmerking wordt genomen. Toch is er tusschen de twee deelen (het tweede begint met de XIXe eeuw, de stroomingen die de classiek aflossen) een grondig onderscheid: het eerste is breedvoerig, en nagenoeg volledig algemeene literatuurhistorie, waardoorheen telkens de auteurs en hun werken verweven zijn; in het tweede heeft schrijver zich een grootere beknoptheid opgelegd en, alhoewel ook hier de algemeene geschiedschrijving den boventoon blijft voeren, verschijnen de auteurs er meer systematisch de een na den anderen; de aard van de stof zelf heeft dit verschil noodzakelijk gemaakt.
Een van de eerste punten van onderzoek is, waarom de Duitsche classiek slechts verscheen in de XVIIIe eeuw, wanneer de andere literaturen al lang over dit hoogtepunt heen waren. Niet omdat de vooropstellingen niet aanwezig waren bleef de classiek in Duitschland uit, betoogt Walzel, maar omdat Luther aan mystiek en nieuw-platonisme den pas had afgesneden. Slechts wanneer het Piëtisme zich baan breekt (wat een heropleving is van de oude mystiek) en het Protestantisme weer nader komt tot de katholieke
| |
| |
geestesgesteldheid, zal de Duitsche classiek geboren worden, maar een classiek aan dewelke de eenvoud van het Protestantisme zal bijblijven. Zij heeft zich altijd blijven richten naar Winkelmanns verkeerde interpretatie van de Oudheid: ‘edle Einfalt und stille Grösse’; zij heeft haar stof gezocht in conflicten van het geweten, niet in den strijd met de passies; zij is heelemaal gegroeid uit het burgerlijke, na den opbloei van de burgerij; de Duitscher vond om zich heen niet die geweldige voorbeelden die Engelschen, Franschen, Spanjaarden wél hadden gevonden. Om al deze redenen doet de Duitsche classiek kleurloos aan tegenover de andere. Waarom zij juist op dit oogenblik is verschenen, en of zij er ook zou geweest zijn zonder Lessing en Goethe, is een vraag die niet volgens plausibele gegevens kan beantwoord worden.
Of de classiek werkelijk de grootste tijd is? Voor de Oudheid schijnt dit wel zoo. Ook in Engeland, Spanje werd al het vorige overtroffen door het oeuvre van Shakespeare, Cervantes, Lope de Vega, Calderon. Maar had Duitschland, in den tijd der Hohenstaufen b.v., reeds geen figuren die de vergelijking bleven doorstaan? En werd de classieke periode in al die landen naderhand niet meer in de schaduw gesteld? Voor Duitschland weigert Walzel hier een beslist antwoord op; vorderingen op afzonderlijke gebieden zijn er zeker geweest, maar bij al de waardeering voelt men dat de auteur niet geneigd is, na de hoogclassiek nog een tweede toppunt te herkennen.
In een klaar uitgesproken en sterk gemotiveerd oordeel laat hij Gottsched recht wedervaren als zijnde, niettegenstaande het vonnis van Lessing, de man die als uitgangspunt van de vroeg-classieke periode blijft gelden. Bij al het verschil tusschen Gottsched en de Zwitsers Bodmer en Breitinger blijft de vaststelling bestaan dat ook deze laatsten de dichtkunst als een product van het verstand beschouwden, al wenschten zij aan het wonderbare een plaats in te ruimen en al trad Gottsched allicht schoolmeesterachtiger op; hij en de Zwitsers kleefden echter geen tegengestelde meeningen aan. Waar in de oogen van de Zwitsers het epos meer was dan het drama, begroetten zij in Klopstock de belichaming van hun streven. Hoe nu juist in den Verlichtingstijd de Messias kon geschreven worden komt in een eigenaardig licht te staan, wanneer Walzel er op wijst hoe deze ‘gevoelsmensen’ of deze ‘gevoelsdichter’, zooals men Klopstock pleegt te noemen, herhaaldelijk het woord ‘denken’ of synoniemen daarvan gebruikt; Klopstock vertoont daarbij het karakteristieke verschijnsel, eigen aan het Piëtisme, zijn gevoelens door beredeneering hoog op te voeren.
In de lyriek heerscht reeds vóór Klopstock, bij Brockes en Günther, bij Haller en Hagedorn, de tegenstelling die tot op de
| |
| |
grootste hoogte van de classiek zal blijven bestaan, tusschen Klopstock en Wieland, tusschen Schiller en Goethe: het sentimenteele met zijn streven naar het oneindige dat boven alle zinnen uitgaat, en de van zinnevreugde vervulde weerspiegeling van het leven.
Merkwaardig is ook het onderzoek naar den stand van treur- en blijspel, om te komen tot de beteekenis van Lessing; de beschrijving van Sturm und Drang met zijn eisch van het ongebonden uitleven van het persoonlijk gevoel en zijn streven naar persoonlijke uitdrukking, de aanvankelijke poging om zich los te rukken van de Oudheid zooals die in de XIXe eeuw zal doorgevoerd worden, het eerst vertegenwoordigd door Hamann. Gerstenberg, naderhand door Herder, die zich later tot serener hoogten opwerkt. Verder wordt de invloed geschetst van Herder bij de bewerking van Goethe's Götz, die zonder deze tusschenkomst nooit zijn huidige gedaante zou verkregen hebben. Ook het religieuse zoeken komt in deze jaren meer naar voren, niet alleen bij de jongeren, maar ook bij gevestigde figuren als Lessing, die in 1779 zijn Nathan schrijft.
De waarde van Schiller wordt door Walzel hoog aangeslagen, wat wij uit een paar details laten blijken: bij zijn eerste optreden reeds is het duidelijk dat hij van formaat is om alles in de schaduw te stellen wat het Duitsche drama tot dan toe heeft voortgebracht, en in 1793, bij zijn eindelijke vriendschap met Goethe, kwam hij net op tijd om dezes dreigend verval als kunstenaar tegen te gaan.
De algemeene inleidende schets bij de XIXe en XXe eeuw, uitloopend op het expressionisme en gevolgd door een nieuwe, sterke vergeestelijking, is weer een van die meesterlijke stukken van den auteur.
De Duitsche classiek heeft de literatuur losgemaakt van de buitenlandsche voorbeelden; dit heeft de romantiek in nog sterkere mate voortgezet, tot zij in het behartigen van het eigen volksche het buitenland zelf een voorbeeld is geworden. Dat de Duitsche literatuur naderhand terug op buitenlandsche, m.i. Fransche modellen is gevallen, is een oppervlakkig en onjuist oordeel; wel integendeel heeft de Fransche literatuur voor een grondig onderzoeker in de XIXe eeuw fel onder Duitschen invloed gestaan.
Aan de hand van Wilamowitz wordt een treffende parallel uitgewerkt tusschen het hellenisme en den Duitschen na-classieken tijd. ‘Griechisches Denken und Schaffen unter makedonischer, deutsches unter preussischer Flagge: ist das nicht eine der stärksten Verwandschaften zwischen Hellenismus und deutscher nach-klassischer Zeit?’ ‘Ginds zoowel als hier zet cultuur - zooals men tegenwoordig het onderscheid maakt - zich om in beschaving. Classiek Grieksch wezen is niet alleen echter en oorspronkelijker, minder afgeleid dan het hellenistische, het bezit
| |
| |
ook meer echte cultuur, terwijl in het hellenisme deze cultuur zich tot beschaving veruiterlijkt.’ Het is belangwekkend de bewijzen bij deze vaststelling te lezen.
Maar wij kunnen niet blijven doorgaan met het aanstippen van interessante passages: wij zeiden reeds dat het heele reuzenwerk u aangrijpt door de sterke persoonlijkheid van zijn schepper.
De uitvoering is, zooals die van het heele Handbuch, met overvloedig illustratiemateriaal en naam- en zaakregister.
| |
Priv. - Doz. Dr. Hilma Borelius (Lund): Die nordischen Literaturen. - 5 Hefte, 170 S.
Het moet wel ondankbaar zijn, zijn werk te stellen naast de geniale interpretaties van een Walzel; na de lectuur van zijn Deutsche Literatur lijkt ons Die nordischen Literaturen vaal en zielloos. Maar ook zonder deze vergelijking, wanneer wij het werk van Borelius alleen toetsen aan de principes welke werden vooropgesteld bij het ontwerpen van het Handbuch, moeten wij vaststellen dat zij niet in haar opdracht is geslaagd, of liever, dat zij niet gepoogd heeft, die opdracht te vervullen.
Dat de literatuur van Zweden, Denemarken en Noorwegen hier samen behandeld werden, heeft geen enkele reden van bestaan, wanneer wij vaststellen hoe dit gebeurde: een doodgewone opeenvolging, zonder één ernstige poging om een proces van onderlinge beïnvloeding te schetsen. Van dien aard is de heele tekortkoming van het werk: geen ontleding van den terugslag van vreemde literaturen, geen studie van den invloed van wijsgeerige en sociale stroomingen, geen parallelen, zij het in positieven of in antithetischen zin, tusschen de verschillende kunstuitingen, nauwelijks een aanstippen van wat sommige schrijvers voor elkaar zijn geweest, kortom, niets van wat dit Handbuch heeft willen geven en wat de meeste medewerkers inderdaad ook gegeven hebben. Vonden wij er dan nog de noodzakelijke data, de systematische opgave van de werken en van hun inhoud, de beknopte, maar volledige biographieën, dan kon het werk ons ten minste in dien zin dienstig zijn; maar hier hield men zich wel aan den geest van het geheel, zoodat wij nu in Die nordischen Literaturen een half-slachtig werk bezitten, dat ons op geen enkel gebied iets geeft waarover wij ons kunnen verheugen. De schets sluit met de schrijvers die reeds einde XIXe eeuw waren opgetreden, - Sigrid Undset is hier een van de sporadische uitzonderingen - zoodat er afgezien werd van een behandeling van de productie der laatste decennia.
Dr. RUDOLF ROELS.
(Wordt voortgezet).
|
|