De Vlaamsche Gids. Jaargang 26
(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
I.Boven uw hoofd gaan bloemen open,
Boven uw handen warmt het licht,
't Leven komt over uw graf gekropen...
Vader, ik denk aan uw aangezicht.
Vader, ik zoek naar uw verre oogen.
Onder deze aarde weet ik ze blind.
In iedere bloem, op uw dood ontloken,
is 't of ik iets van uw blikken vind.
| |
II.En toch leef ik met u
en voel uw doode handen,
verdoolde vogels op mijn schouders stranden.
En toch voel ik uw blik
gebonden aan mijn pijn,
en de ongesproken woorden
die onze schakel zijn.
Zoo treedt ge uit uw verleden,
zoo treedt ge uit uwen dood
en leidt, onzichtbre schim,
mezelve naar mijn dood.
| |
[pagina 80]
| |
III.Uw schaduw zal ik in mij dragen
totdat ik zelf in haar zal overgaan,
tot vreemde handen mij naar de aarde dragen
en zelf, als schaduw, naast mijn kind zal staan.
Dan zal uw leven nog eens breken
in 't zwijgen van mijn eigen bloed...
en aan mijn laatste grens vergleden,
verlaat uw schaduw mij voor goed.
| |
[pagina 81]
| |
GrootmoederI.Gij, die de moeder van mijn vader waart
en in uw oude, kalme dagen
uw een'gen zoon zaagt henengaan,
ik heb uw lijden nooit verstaan.
Ik zag alleen in u maar ‘grootje,’
dat soms eens lacht en haast niet weent,
een oudje op haar eendre plaats gezeten
en 'k heb u zóó als wassen beeld gemeend.
Toen hebt gij teeder eens mijn hand genomen:
‘Hoelang nu, is mijn jongen dood?
't Is of ik hem in u zie leven,
in ùwe stem zijn stemme hoor!’
Dan heb ik eerst uw leed begrepen
en in mijn eigen moeder-zijn
ons nader tot elkaar geweten:
mijn vader mocht ùw jongen zijn.
| |
[pagina 82]
| |
II.Grootmoeder,
wat wordt gij klein;
grootmoeder, wat wordt gij oud;
gij, die bijna een eeuw
in 't vouwen van uw handen houdt;
gij, die uw smalle hoofd
laat neigen naar den grond,
alsof gij aan uw moede voeten
het einddoel van uw dagen vondt.
Gij, die zoo dikwijls in uw schoot
de kiem van nieuwe leven sloot,
zoovele harten uit uw hart zaagt groeien
en zooveel oogen weer hebt toegedaan.
Gij, die bijna een eeuw
uw stappen op dezelfde steenen smeedt
en iedren morgen 't nieuwe licht
met nieuw-gekomen weeën meet,
hoe kunt gij nog die zachte woorden vinden,
die ons, met meer vertrouwen,
aan het leven willen binden?
| |
[pagina 83]
| |
III.Nu is de dood uw trouwste vriend.
Hij zit te wachten naast uw zetel.
Zijn handen bogen reeds uw hoofd.
Hij heeft u 't weerzien van uw kroost beloofd.
Gij voelt u stil in hem vergroeien,
terwijl uw hart nog de aarde zoekt.
Ik weet, dat gij, naar mij gekeerd,
uw jongen in mijn blik vereert.
En in het nemen van uw handen,
uw kleine handen, die mijn oorsprong zijn,
voel ik den dood, voel ik het leven
in pijnlijk scheiden aan elkander kleven.
JULIA TULKENS. |
|