| |
| |
| |
De Reizen van den Antwerpenaar Pieter Van den Broecke naar 't Koninkrijk Kongo (1607-1612)
Reeds langen tijd vóór Stanley's stoutmoedigen tocht doorheen het duistere Afrika was Kongo door Vlamingen en Hollanders bezocht geworden. Inderdaad, we bezitten talrijke oude schriften en teksten die ons leeren hoe 't oude Koninkrijk Kongo er uit zag. Op 't einde der 16de en in 't begin der 17de eeuwen verscheen menig gedrukt ‘journael’ van zeevaarders en landvorschers, die onze voorouders kennis gaven van wat de schrijvers op hunne verre tochten ontmoet en beleefd hadden.
Onder die ‘avonturenzoekers’ van de 17de eeuw vermelden we vooral den Antwerpenaar Pieter van den Broecke, in 1585 geboren als vierde telg in een gezin van dertien kinderen. Zijn vader, eveneens Pieter genaamd, was in 1580 te Antwerpen in 't huwelijk getreden met Maiken de Morimont ‘jnde minnenbroers karck.’ Doch heel kort na de geboorte van Pieter week de familie naar Holland uit en na verder een tijd te Hamburg verbleven te hebben, is ze weldra te Amsterdam gevestigd. In deze stad trad Pieter van den Broecke junior op jeugdigen leeftijd in dienst van den koopman Bartholomeus Moor. Gedurende het jaar 1605 reeds trekt hij voor de eerste maal mee op zee en wel naar Cabo Verde, ‘om Huyden te handelen.’
Hij had een opleiding gekregen als handelsagent om voor Nederlandsche kooplieden dienst te doen in verre gewesten en was verscheidene talen machtig. Van 1607 tot 1612 maakt hij drie reizen naar Angola en Kongo, voor Jacob Niquet, eerst als ‘ondercommis’ en vervolgens als ‘oppercommis.’ De ‘commis’ stond in dienst van een koopman en had als taak voor dezes rekening handel te drijven met de inboorlingen van vreemde landen. Het zijn vooral
| |
| |
deze reizen naar Angola en Kongo welke ons belang inboezemen, hoewel Pieter van den Broecke het meest roem geoogst heeft met zijn latere tochten naar Oost-Indië. Daar was hij heengetogen van 1613 tot 1629 in dienst van de Oost-Indische Compagnie, als opper-koopman. Hij streed er tegen de Engelschen en Javanen en de Compagnie had veel te danken aan zijn dapperheid en onversaagdheid. In 1630 keerde hij naar Holland weer, maar ging eenige jaren later naar Oost-Indië terug. Hij leidde 't beleg van Malakka, maar stierf vóór de inneming dier stad in 1640.
Pieter van den Broecke was niet alleen een onversaagd reiziger, een dapper soldaat en een goed diplomaat, maar hij was ook handig in het voeren der pen en wat hij ondervonden heeft en tegengekomen is op zijn langdurige en avontuurlijke tochten beschrijft hij op een eenvoudige ongekunstelde manier in zijn journalen. Een groot gedeelte daarvan werden gedrukt en de herhaalde herdrukken bewijzen dat Pieter van den Broecke gaarne gelezen werd door zijn tijdgenooten.
Het handschrift van Pieter van den Broecke's journalen bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden. We zijn in de gelegenheid geweest het te raadplegen en we hebben kunnen vaststellen dat het merkelijk verschilt met de gedrukte uitgaven. Het gaat hier niet om een vergelijkende studie tusschen het geschreven en gedrukt journaal, maar wel om een bespreking van hetgeen Pieter van den Broecke aan onze voorouders in boek te lezen gaf over Kongo. Toch willen we een paar woorden wijden aan dit handschrift. Het is zeer goed bewaard gebleven en het geschrift is heel duidelijk en gelijkvormig. Voor wat den tekst betreft, valt het onmiddellijk op dat deze uitgebreider is dan de gedrukte. Deze laatste is meer een uittreksel van het manuscript, dat een veel omstandiger beschrijving geeft van de afgelegde reizen. Van den anderen kant echter komen er in den gedrukten tekst bijzonderheden voor, welke we niet vinden in het geschreven journaal. Verder ontdekken we enkele tegenstrijdigheden bij een nauwkeurige vergelijking van handschrift en gedrukt boek. Een volledige studie zou misschien wel van belang zijn, daar ze ons wellicht zou kunnen op het spoor brengen van hetgeen schrijver genoopt heeft zijn handschrift bij den druk te wijzigen. Heeft Pieter van den Broecke aanwijzingen gekregen in een of anderen
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
| |
| |
zin, ofwel heeft iemand anders den geschreven tekst herzien? Een nauwkeurige studie op dit gebied zou misschien veel aan 't licht kunnen brengen. Voorloopig bespreken we hier enkel het gedrukte boek, dat aan de Vlamingen en Hollanders der 17de eeuw het toenmalige Kongo leerde kennen zooals een landgenoot het beweerde gezien te hebben.
't Is in het jaar 1634 dat Pieter van den Broecke's journalen voor het eerst gedrukt worden en de titel - die een heele bladzijde beslaat - luidt als volgt:
‘Korte / Historiael / ende / Journaelsche Aenteyckeninghe / Van al 't gheen merck-waerdigh voorgevallen is, / in de langhduerighe Reysen, soo nae Cabo Verde, Angola, &. / als insonderheydt van Oost-Indien; beneffens de beschrijvingh en af-beeldingh van verscheyden Steden, op de Custe van Indien, Persien, Arabien, en aen 't Roode / Mèyr: Aldereerst (van wegen de Gheoctroyeerde Oost-Indische / Compagnie) besocht, en opghedaen, / Door / Pieter van den Broecke. Ghedruct tot Haerlem, by Hans Passchiers van Westbusch, Boeckdrucker op de Marckt, / by de Vleys-hal, in den beslaghen Bybel Anno MDCXXXIV.’
De Gentsche Universiteit bezit een exemplaar van deze uitgave, waarvan we hier een beschrijving geven. De tweede bladzijde vertoont een portret van den schrijver, geschilderd door Frans Hals en gegraveerd door Matham. Het portret draagt de kenspreuk van Pieter van den Broecke: ‘Een uur betaelt het al’, alsook het volgend onderschrift:
‘Dit is die vanden Broeck, die Parssen deed' verwondren,
Doen eerst den Batavier op 't Roode meyr quam dondren.
Die bij den Arabier en Indus was te Land.
De eerst, voor 't Hollants volck den handel heeft geplant.’
De volgende bladzijde geeft de opdracht door Pieter van den Broecke aan de ‘Bewinthebberen’ der Oost-Indische Compagnie, waarin hij zich verontschuldigt om zijn armoedige schrijverstalenten: ‘een gheschrifte niet met eenighe çierlijckheydt van woorden opghepronct, (gelijck sulckx niet te verwachten is van een Persoon die het best van sijn leven in de woeste zee heeft versleten).’
Daarop volgt een ‘Aen den Leser,’ in verzen, onderteekend ‘C.V.K., Arbeyd om Rust,’ waarin nog eens wordt bekend
| |
| |
gemaakt dat er in het boek geen geleerde stijl te vinden is, maar wel waarheid, beschreven door een persoon die noch voor storm noch vijanden schrikte en nooit zijn reizen staakte voordat zijn doel bereikt was. Komt dan nog een ‘Loffdicht, ter eeren den kloekmoedigen en veelbesogten Heer, de Heer Commandeur, P.v.B.,’ dat enkele bladzijden beslaat en onderteekend is ‘Arbeyd om Rust.’ Het is een levensschets van Pieter van den Broecke, waarin de nadruk gelegd wordt op zijn moed en dapperheid. In die opsomming van avonturen zien we hoe hij bijdroeg tot Hollands roem en rijkdom en hoe hij streed tegen de vijanden van 't vaderland.
Daarop volgt het eigenlijke verhaal van Pieter van den Broecke's reizen. Eerst gaat het over zijn tocht naar Cabo Verde en dan volgen de drie reizen naar Angola en Kongo. Daarna komt - 't aanzienlijkste deel van het boek - de beschrijving van zijn vaart naar Oost-Indië. Doch we houden ons hier enkel bezig met zijn tochten naar Angola en Kongo.
| |
Eerste reis
Volght nu mijn eerste Voyagie van Amstelredam voor Onder-Commis naar Angola en de Riviere van Congo, met 't Schip Neptunus. Schipper Adriaen Jansz.’
Het vertrek heeft plaats op 26 November 1607 en na de Cabo de Loop Gonsalo bezocht te hebben komt het schip op 22 April in Lowango aan, zonder eerst naar Brazilië overgestoken te zijn, hetgeen vóór die reis altijd gedaan werd. In Lowango werden olifantstanden aan de zwarten gekocht, doch weldra moest Pieter van den Broecke op last van den ‘Opper-Commis’ naar 't binnenland vertrekken met een geschenk voor den koning, van wien men een toelating wilde bekomen om in ‘Majomba’ te mogen handelen. De toestemming werd spoedig gegeven.
Daarna wordt Pieter naar de rivier van Kongo gezonden, waar hij den ‘Generaal van Berchem’ ontmoet. Deze laatste zond van den Broecke in ‘commissie’ naar Bansa de Songeo, bij den Kongoleeschen graaf Don Miguel, om oorlof te bekomen tot den terugkeer. Hier gaat het verhaal: ‘By den Grave ghekomen zijnde, die ontrent seven mijlen de Riviere opwaerts sijn residentie
| |
| |
hieldt, liet my door sijn kinderen groote eere bewijsen, tot des anderen daeghs, wanneer ick voor hem compareerde: Was een seer oudt man, van over de hondert en thien jaeren, ende blindt. Gaen aldaer meest op sijn Portugies, met mantels, en Paternosters in de handt. De voorsz. Heere onderhoudt goede Orde ende Wetten in sijn Landt. Daer staen wel vier oft vijf Kercken, daer in alle daghe van Portugiesche Papen Misse ghedaen werdt. Zijn oock twee of drie Schoolen, daer de kinderen (als in Portugael) van Papen onderwesen werden: Is goedt-aerdigh volck, kloeck ten Oorlogh, en subtijl in haer affairen. De Vrouwen doen hier mede meest al het werk, ploeghen, zaeyen en maeyen het landt, soo dat mede ghenoechsaem van de mans in dwanck ghehouden werden.’
Na drie dagen wordt de licentie tot vertrekken bekomen en Pieter gaat naar Lowango terug, vanwaar hij dan verder naar Guinea reist om te handelen. Vandaar wordt de terugtocht ondernomen naar 't Vaderland.
| |
Tweede reis
‘Volght nu mijn tweede Voyagie, voor Opper-Commis, met het Jacht Mauritius, naer Angola.’
Het vertrek geschiedt uit Texel op 16 September 1609 en de aankomst gebeurt den 30 Januari 1610. Pieter vertelt dat hij de eerste was die daar een nieuw handelscentrum stichtte en op welke manier hij - thans Opper-Commis - zich van zijn taak kwijt: ‘Den 8 Februari, hebbe ick de eerste van de Nederlandtsche natie aen 't Landt, (niet teghenstaende een onghesonde plaetse is) een Comptoir ghestabileert, daer te vooren niemandt, als 't scheep, heeft durven handelen, 't welck ick verstae tsedert dien tijdt, altijdt gheobserveert te zijn.
Ick despecheerde 't Jach na Congo, en andere handel-plaetsen, om te negotieren, en bleef selfs in persoon met een Bootsman in de Stadt, daer wel de meeste Olifants-tanden vallen.’
Het is gedurende dezen tocht dat zijn bootsman - waarvan hooger spraak - namelijk de bekende Willem Barentsz, die vroeger met Heemskerk een reis naar 't Noorden had ondernomen, overleden is. Dit vinden we aldus beschreven: ‘Den 9. Novemb.
| |
| |
sturff mijn dienaar Willem Barentsz. bootsman, die niet aen landt mocht begraven, seyden, gheen reghen op het landt soude komen, om datter een blanck mensch begraven lagh, moest hem van de Portugiese slaven (niet teghenstaende groote giften presenteerde) naer zee laten draghen; soo dat doen alleen was.’
Pieter van den Broecke geeft ons menigvuldige staaltjes van hetgeen hij gezien heeft en tegengekomen is gedurende die reis. Hij toont ons de inlanders van dien tijd met hunne gewoonten en gebruiken. Laten we hem even aan 't woord: ‘Ende alsoo my dickmaels op strandt ginck vermaecken, sagh ick daer een Zeehondt, natuyrlijck als landt honden (uytghesondert dat kort van beenen was) van de Zee opgheworpen, de Visschers lieten hem daer soo langhe liggen, datter de wormen uytkroopen, ende brachten hem doen aen den Koninck voor een present, dieder groote feeste mede hieldt: sondt my een achter-bout, dat soo vreeselijk stonck, datter schier qualijck van wierdt, gaf een vierendeel elle lakens, om secretelijck wech te brengen.’
Den negenden April 1611, na een afscheid van den Koning dat zeer vereerend was voor van den Broecke, wordt de terugtocht naar Holland ondernomen. Ziehier hoe het einde van die tweede reis beschreven wordt: ‘De Koninck, die noyt te vooren (tsedert sijn Regeringhe) boven een steenworp van 't Hoff was geweest, quam selfs in persoon, met alle sijnen Adel my in 't huys besoecken, en versocht, dat doch wederom komen soude met eenighe fraeyichydt. Ginghen den selven dagh noch onder seyl, en arriveerden (Godt danck) den 27. Iulij, mettet Iacht Mauritius, gheladen met 65000. pondt Olifants-tanden, pertye Koper, en voorts vol roodt hout (dat tot een monster mede brocht) voor Amsterdam, alwaer de Heeren Majores willekom was; die my op staende-voet weder naer Angola aennamen.’
Vermelden we dat in een der herdrukken van het boek - namelijk dezen van 1648, waarvan zich een exemplaar bevindt in de Stadsbibliotheek te Antwerpen - een ‘inwerp’ gelascht is in die tweede reis, onder titel: ‘Beschrijvinge van 't Coninckrijck Congo’, die echter niet van Pieter van den Broecke's hand is. Toch is het wel van belang een en ander te vernemen nopens het aldus beschreven Kongo. Zoo lezen we na een overzicht der grenzen: ‘Dit Koninghrijck, behalven datter noch eenighe Eylande- | |
| |
kens in de Reviere Zaire heeft, die hem cijnsbaer zijn, wort verdeelt in ses vermaerde Landtschappen, als Bamba, Songo, Sunda, Pango, Batta, ende Bemba.’
Daarop volgt de ligging der verschillende gewesten en een beschrijving van klimaat, stroomen en dieren. Nu wordt er gesproken over de ‘provintie’ Bamba. We halen het volgende aan: ‘'t Heeft oock veel Wildernissen ende Revieren; ende daer in veel Olyphanten, die (haren halven ouderdom groeyende) seer groot zijn, ende leven gemeynlijck wel 50 jaren; welckers grootheyt oock bekent kan worden uyt de Tanden die somwijlen wel 200 pont weghen; Hare ooren zijn weynich kleynder als eenen Turksen Schilt, ende somwijlen wel 6 voeten lanck, Ovaelsghewijse, met welcke, als oock met de steert, zy de vliegen van haer lijf jagen, ende dooden: De Ouden hebben wel vermist gheweest, die meynden, dat de Olyphanten de kny-schijven niet buygen en conden, ende om te slapen tegen de Boomen leunen mosten, waer door de vanghst licht viel; want men sietse oock op de Boomen klauteren, om bladeren af te plucken, ende seer lage bucken, om uyt kleyne waterkens te drincken.’
Even pittige beschrijvingen volgen over de zebra, het serpent, enz. Dan komt de opsomming der gewassen en vruchten en der ondergrondsche produkten. We halen het volgende aan over ‘den boom Ensanda, die Lijnwaer draeght.’: ‘Aen de Reviere Loanda groeyt een wonderbaerlijcken Boom, Ensanda ghenoemt, die altijts groen is, ende wondere deughden over sich heeft. Zijne Tacken wassen hoogh op, ende neder dalende wortelense wederom inde Aerde, ende vermenighvuldigt daer door seer; op de eerste Schorsse deses Booms, groyt een seker ghedaente van Lijnen. 't welcke gesuyvert sijnde, dient om voor 't slechte volck kleedinge te maecken.’
Ook nopens de inboorlingen vernemen we een en ander: ‘D'Inwoonderen deses Lants zijn swart, alhoewel sommighe Vrouwen een weynich geelachtig sijn. Hebben meest swart ofte rost hayr: Sijn van middelbare gestalte; haer Oogh-appelen sijn swart ende zee-groen; hebben dicke lippen doch niet soo seer als andere Mooren, ende oock so leelijck van aenghesicht niet als andere Swarte.
Die van Bamba zijn soo sterck, datse eenen Slave midden deur
| |
| |
hacken souden, oock wel een Osse met eenen slagh het hooft af houwen.
De Huysen zijn over al seer laegh ende engh; niet door gebreck van Steen, Hout of Kalck, maer door gebreck van wetenschap, want daer noch Timmerman of Metselaer en is; maer elck is zijn eygen.’
Verder volgen nog enkele bijzonderheden over de gebruiken en de levenswijze van het volk. Daarna komt nog een beschrijving over den oorlog: bijeenbrengen van soldaten, manier van vechten, enz. En om te eindigen krijgen we dan een uiteenzetting over den tijd waarop het christen geloof in die landen is ingevoerd.
| |
Derde reis
‘Volght nu mijn derde Voyagie, voor Opper-Commis, met het schip de Son, Schipper Jan Jansz. Backer, naer Angola.’
Het schip vertrekt uit Texel op 30 October 1611. Onderweg worden de zeevaarders aangevallen door een vrijbuiter ‘ontrent het Kasteel van Sancte Crous, aen het Eylandt Teneriffa,’ doch ze weten gelukkig te ontkomen. Op 23 Februari stappen ze te Lowango aan wal en van daar uit zendt Pieter van den Broecke het schip met den onderkoopman Jacob Seghersz. naar Kongo. Later gaat hij er insgelijks heen om ‘de comptoiren te visiteren.’ Doch daartoe moet hij een list gebruiken. Immers de koning die het gebied bewoont hetwelk tusschen Kongo en Lowango ligt, is in twist met den vorst van dit laatste gebied en Pieter van den Broecke moet zich als een Portugees doen doorgaan om over het grondgebied van den vijandigen koning te kunnen geraken. Doch zijn opzet slaagt uitstekend. Wanneer Pieter zijn zaken in Kongo heeft volbracht, keert hij naar Lowango terug en scheept op 21 Mei in naar 't Vaderland, hetwelk hij bereikt op 17 September.
Volgt nu de ‘Beschrijvinghe van 't Koninckrijck Lowango’, waarin hij allerlei belangrijke wetenswaardigheden verhaalt omtrent de bewoners van dit rijk en dit veelal op een aangename en schilderachtige manier. Na de ligging van Lowango bepaald te hebben, beschrijft hij de hofhouding van den koning en geeft een overzicht van de heerschende toestanden. Laten we hem even aan 't woord: ‘Yeder een mach hier soo veel vrouwen houden, als
| |
| |
voeden kan, die seer in dwang gehouden worden, moeten de mans (als op de heele kust van Afrika) de kost winnen, saeyen, maeyen, en ploeghen 't landt al met Houweelen, dat swaren arbeydt is. Ondertusschen gaen de mans lanterfanten, en op de zijde ligghen, ghelijck de kloecke Vrouwen in Spaignen; soo langhe de Man wat eet, moeten de Vrouwen al staende op passen, en haer met het overschot (daer alleen mede nae de keucken gaen) te vreden houden.
Eten veel vis, en Vleys van alderhande ghedierten, dat ten naesten-by stinckt eer het eten willen, jae sommighe laten de maeyen daer eerst uyt loopen: voorts alderhande goede fruyten.’
Schrijver geeft de volgende bemerking over den vorst: ‘Als den Koninck drinckt, mach niemandt sien, ofte is een doodt mensch; daer wordt eerst een kloek gheluyt, dan valt yder-een op sijn aensicht, soo haest hy dan ghedroncken heeft, worter weder gheluyt, rysen soo wederom op. In mijnen tijdt is 't ghebeurt, dat des Koninckx susters kindt, die naer hem succederen soude, ongheveer neghen jaren oudt, van hem seer bemindt, onverhoeds aen sijn kleeren in 't drincken gheraecte, ende op keeck, brocht 't kindt datelijck omhals, streeck het bloet aen sijn duyvelary. Van my ghevraeght zijnde, waerom sulcken wreedtheydt aen 't onnoosele kindt van sijn suster bedreef? gaf ten antwoord, dat hy anders selfs soude moeten sterven. Waer aen te sien is, de verblintheyt van dese ongeloovige heydensche menschen.’
Over den rijkdom van het Rijk laat Pieter zich als volgt uit: ‘Haeren rijekdom bestaet meest in Slaeven en Slaevinnen, swart, wel besneden ende gheproportioneert van lichaem, goed-aerdigh, onse Natie meer als de Portugiesen toegedaen.’
Verder worden de blanken gewaarschuwd tegen de betrekkingen met de negervrouwen: ‘Men moet sich hier wel wachten van by vrouwen te converseren, om datter van thien qualijck een sonder groote siecte ofte doot van geraect, 't is, dat haer natuyre (die seer luxurieus is) met d'onse niet over een komt, als (daer zijnde) bevonden hebbe, dat soo wanneer yemandt van onse Natie by vrouwen verkeert hadde, sieck wierdt; en in gevalle hem dede laten, den derden often vierden dach doot was, ofte selden op quam.’
| |
| |
De auteur eindigt met een overzicht te geven van de grondstoffen en andere produkten, die de streek oplevert.
Aldus eindigt het verhaal van Pieter van den Broecke's reizen naar Kongo en Angola. We herhalen nogmaals dat deze reizen slechts het begin zijn van Pieter's loopbaan en dat deze held vooral roem heeft verworven met zijn tochten naar Oost-Indië. Doch voor ons Vlamingen is vooral zijn bedrijvigheid in Kongo van belang en over deze reizen werd heel weinig geschreven, terwijl er tal van boeken gewijd zijn aan Pieter's lotgevallen in 't Oosten. Voor de geschiedenis onzer kolonie zijn Pieter van den Broecke's journalen van groote waarde. Ze zijn 't oorspronkelijk werk van een Vlaming en schenken ons belangrijke gegevens over het oude Kongo, waarvan we toch nog betrekkelijk weinig afweten.
A. DELANGHE
Gediplomeerde der Koloniale Hoogeschool
|
|