De Vlaamsche Gids. Jaargang 26(1937-1938)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] [Twee gedichten] Lied van de Meridianen Wij zijn de meridianen, gespannen van noord tot zuid, bespeeld door de zon, de maan en de sterren met wonder geluid. Wij ruischen op alle winden, nu klagend, dan weer zoet; in elke snaar is te vinden wat uw harten trillen doet. Soms murmelen wij voor ons eigen een dieper, onhoorbaar lied, slechts wie zijn bloed heeft doen zwijgen, begrijpt ons zuiver bedied. Dan zijn wij door niemand ontboden, geen menschenhand slaat ons aan, wij spelen het lied van de dooden, die slapend de tonen verstaan. Nimmer zal worden vervangen een snikkende snaar onzer luit; ontbreekt één mond onze zangen, het lied is voor allen uit. Ook voor die ons bespelen of voor wie te luisteren stond en in zijn eigen kele een menschlijker echo vond. Wij zijn de meridianen, elk uur zingt u ons lied; vergeet na lach of tranen ons huiverend zwijgen niet. (Atl. Oceaan) [pagina 45] [p. 45] Land Moe vermoede kimmelijn, droom gerijpt tot wezen, beeld, dat uit ons bloed gerezen, weet dat wij twee handen zijn. Zijt gij zoom van 't paradijs, waar de palmen wuiven, reikt uw lauwer naderschuiven ons voor eeuwig de oude peis? Drempel vóór de schoonste poort, laatste van de groene treden, zaagt gij hoe wij hunkrend schreden; land, mirakel van het woord! Land, wij zijn éénzelfde vleesch, eigen lied en eigen zwijgen, eigen slaap en eigen hijgen, eigen hoop en eigen vrees. Buig de boomen van uw grond naar de twijgen dezer handen, laat één zon ons hoofd verbranden, zoen uw leden met mijn mond, doe den zwoelen avondgloed uw gewaden traag ontgorden, land, dat nacht en vrouw zal worden, hoe vertroebelt gij mijn bloed... (Golf van Mexico). KAREL JONCKHEERE. Vorige Volgende