De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 565]
| |
Italiaansche Literatuur
| |
[pagina 566]
| |
ontstaan van het fascisme. Armando Zamboni, schrijver van ‘La vita comanda’, heeft ons reeds een heele reeks werken geschonken. Zijn dichtbundelsGa naar voetnoot(3) werden gunstig onthaald; voor een paar jaren gaf hij novellen uit, vol intense poëzie, die hem dicht bij Paul Arène of onze landgenooten Louis Delattre en Arthur Cantillon plaatsen. Wat mij betreft, Torneo senza bandoGa naar voetnoot(4) bevalt mij meer dan zijn jongste roman; toch is dit laatste boek, uit verscheidene standpunten beschouwd, heel interessant. Luciano is een kwajongen, die net zooals de Witte, het nestenrooven aangenamer vindt dan het schoolgaan; hij leeft met zijn moeder, een weduwe, die dapper in haar herbergje werkt. Alhoewel de jongen haar vaak leed aandoet, houdt hij heel veel van haar: in dit gevoel ligt de kiem van zijn toekomende verlossing. De omstandigheden van zijn leven worden langzamerhand droevig; overal treft tegenspoed hem, maar hij put in het onheil zelf de macht tot den strijd, tot de overwinning. Zijn moeder wordt erg ziek en men zendt Luciano naar de kostschool, waar hij weldra een der eerste plaatsen verovert. Daar komt de bekoring hem aanlokken; maar Italië's optreden in den wereldoorlog verschaft hem de mogelijkheid aan dit gevaar te ontsnappen. Een der eersten laat hij zich inlijven met zijn vroegere vrienden. Hij gedraagt zich als een held en wordt officier. Daarna beleeft hij eens te meer een troebele periode: te Bologna, bij het verlaten van het gasthuis waar hij verzorgd was geworden, ontmoet hij een danseres die hij vroeger had gekend: hij heeft sedert lang zijn verloofde vergeten en leeft samen met Vivienne: beiden slijten dagen vol zwaar sensualisme. Weldra is Vivienne zwanger; voortaan is Luciano aan haar voor immer verbonden. Na Caporetto vertrekt hij nochtans om weer zijn plaats in de rangen in te nemen. Van den Piave wordt hij teruggeroepen, daar Vivienne in haar verlossing sterft; hijzelf wordt gedurende het laatste gevecht zwaar gewond. Alsdan keert hij terug tot het geloof dat hij verloochend had, tot de liefde voor Stella. Hij komt tot een beter bewustzijn van zijn moreelen plicht en zoo vinden wij hem aangesloten bij zijn vroegere schoolmakkers en eenige oud-strijders om het fascisme te doen zegevieren in zijn geboortestad; hij slaagt erin en vindt aldus zijn geluk. De verwikkeling van La vita comanda op zichzelf is dus niet van overgroot belang: ze rust op één enkel al te bekend zedelijk principe: de rechtvaardige overwint, ten slotte, elke moeilijkheid, elken tegenspoed en wordt eindelijk beloond. | |
[pagina 567]
| |
De personages worden ons fijn afgeteekend. Luciano, het fascistische hoofd, heeft gebreken; meer dan eens toont de schrijver ons zijn zwakke menschelijkheid in strijd met zijn geweten; maar immer blijft de held, dank zij zijn taaien wil, ongeschonden op zedelijk gebied. Tegenover hem plaatst Zamboni een sprekend voorbeeld van arrivisme: Verretti, die er toe geraakt aan den oorlog geen deel te nemen, de laagste hartstochten van zijn landgenooten gedurende dezen storm exploiteert en dien we, ten laatste, aan het hoofd van de kommunistische ‘Casa del Lavoro’ terugvinden. Beide typen zijn heel zuiver afgeschilderd; hun komen en gaan, laten en doen zijn heel natuurlijk. Misschien heeft de auteur zijn heldin, Stella, te volmaakt opgevat: ze heeft alle hoedanigheden zonder het minste gebrek. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat een vrouw, zoo droef door het leed getroffen, aan alle reacties zou kunnen ontsnappen; we zouden haar wat menschelijker vinden indien ze soms meer verzet had aangeteekend tegen haar lot. Maar het boek heeft voor ons een heel ander belang: het biedt ons, volgens een fascistische opvatting, natuurlijk, een tafereel uit het Italiaansche leven gedurende de jaren 1920-1925; het getuigt dat de omwenteling wel dit karakter van hardnekkigheid had dat men haar toekende; het zegt zonder weifelen dat de methodes, die door beide partijen in eere werden gesteld, niet al te menschelijk waren. We vertalen hieruit een passage: ‘De bloem der jongelieden werd geslachtofferd in dagelijksche gevechten, in verraad, uit persoonlijken haat ontstaan. Maar uit het bloed der slachtoffers verhief zich steeds, meer en meer betooverend, de fascistische gedachte, welke voortaan aanhangers vond in alle dorpen van Italië. Intusschen verzamelde Mussolini de eerste vruchten van zijn werkzaamheid: hij besloot de Fasci in Partito Nazionale Fascista te veranderen. De strijd werd ook hardnekkiger. De jongelingen, op hun geloof rustende en naar hun Duce gericht, zagen alle hindernis systematisch in duigen vallen, zoodat ze weldra de bovenhand kregen op de massa's, die hen waarlijk vreesden, 'n Twintigtal met knuppels gewapend waren voldoende om een heel plein subversieven uiteen te jagen. Ze traden voortaan overal binnen, de taaisten verjagend en het meest zoekend naar de “koppen”, die, daar ze begrepen wat er gaande was, alles hadden aangelegd om het best op de vlucht te geraken. De “cooperative di consumo”, de danslokalen, de theaters waren dikwijls “oefenpleinen” voor de zwarthemden. Wanneer men het lawaai van hun auto's hoorde, werden de aanwezigen door angst bevangen: roode zakdoeken en bloemen verdwenen, velen schoven weg, anderen deden of ze onschuldig waren, slechts enkele stoutmoedigen durfden weerstand bieden. En dan kwam er een felle rammeling, die steeds middel vond overtuiging in te boezemen | |
[pagina 568]
| |
en overhaalde niet langer te dwalen. En dan liepen de fascisten verder... en vonden ze weerspannigheid, dan aarzelden ze ook niet de revolvers te voorschijn te halen, ware gevechten beginnende, soms met bloedstortingen...’ Het gansche boek is zoo doorstroomd door gezonde openhartigheid: we weten hoe de Italiaansche burgerij zich al spoedig bij het fascisme aanschakelde, niettegenstaande haar liberalen geest. We voelen de diepe teleurstelling die de Italiaansche oud-strijders beving, toen ze gewaar werden dat hun lijden, hun streven tot heel weinig zou dienen; we begrijpen hoe ze vol geestdrift naar de fascistische legioenen toestroomden, niettegenstaande het onmenschelijke van dezer handelwijze. Elders schemert ware poëzie over het leven van de personages: er ligt misschien gemakkelijke romantiek in sommige opvatttingen over liefde, ouderwetsch sentimentalisme (zijn de Crepuscolari dan toch niet heelemaal vergeten in de jongere generaties?) in sommige gevoelsuitdrukkingen. Maar hier en daar vinden we den dichter terug, zooals in de passage waar Zamboni ons de eerste ontmoeting van Luciano met Stella vertelt. Kortom, indien het boek op literair gebied niet als een vooraanstaand meesterstuk kan doorgaan, brengt het ons toch heel interessante gegevens over de huidige Italiaansche toestanden; het verklaart ons duidelijk zekere kenteekens van de Italianen uit het Noorden en biedt ons soms ware poëzie. Is het werk dus niet hoogst belangwekkend?
ROBERT VAN NUFFEL. |
|