De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 547]
| |
Het zomert in VlaanderenGa naar voetnoot(1)Ik weet niet, Geachte Toehoorders, of de titel dezer spreekbeurt ‘Het zomert in Vlaanderen!’ wel juist gekozen werd, en of de vlag de lading dekken zal. Wanneer men bedenkt dat in den Zomer de vruchten niet rijp zijn, maar slechts groeiend en rijpend onder den kus der zon en den beet van den wind - dat de Zomer slechts is een belofte, een broeitijd, soms zwoel, soms stormig, soms gevaarlijk - dan, en pas dan alleen kan men zeggen en getuigen dat het zomert in Vlaanderen. Het inhalen van den oogst en het eten van de rijpe vrucht is niet voor vandaag. Alleen het beschermen van den oogst en het helpen gedijen van de vrucht zijn actueel. Dit is zeker, dat, voor ons, Vlamingen, de Winter voorbij is en ook de Lentestormen. Maar genoeg litteratuur. Deze vergadering is een congres en deze spreekbeurt is een mededeeling, geen redevoering. Wezen wij sober en zakelijk; daarom dit papiertje. Een der doelstellingen van het Willems-Fonds is den Vlaming de mogelijkheid te bezorgen in en door zijn taal de hoogste trappen van beschaving en cultuur te bereiken. De verfransching van Vlaanderen begint niet in 1830, maar wel in 1214, na den slag bij Bouvines. Eeuwenlange, vreemde, hoofdzakelijk Fransche overheersching heeft haar diepe sporen gelaten in den geest en in het gemoed van ons volk. En in tegenstelling met wat men vaak verkondigt, heeft in 1830 het vervlaamschingsproces pas kunnen een aanvang nemen, weze het dan zeer schuchter en in zeer moeilijke voorwaarden. Dat vervlaamschingsproces is onvermijdelijk lang en vaak pijnlijk. Wij schrijven nu 1937 en dit proces is lang niet ten einde. Wij weten hoe, vooral sedert den oorlog, vele wetten op het gebied van het onderwijs, het bestuur, het gerecht | |
[pagina 548]
| |
en het leger het Vlaamsch rechtsherstel in de hand hebben gewerkt. Wij gelooven in die taalwetgeving, want wij zien er de duidelijke vruchten van. Die vruchten groeien traag en de toestand, zooals hij nu is, bevredigt ons lang nog niet. Aan den grijzen staatsman, die ons op heftigen toon vroeg wat wij dan ten slotte nog meer wilden, antwoordden wij, dat wij inderdaad nog lijden onder datgene wat men pleegt te noemen ‘het minderwaardigheidscomplex’. Hoe meer wij tot bewustheid komen, des te pijnlijker werkt dat gevoel van minderwaardigheid, vooral bij de cultuur-Vlamingen. Les intellectuels, voilà le danger! heeft men gezegd, maar zij zijn tevens de redders van de hoogere waarden van een volk. De gelijkheid in rechte bestaat gedeeltelijk, de gelijkheid in feite is lang nog niet bereikt. Wij willen die gelijkheid bespoedigen, want wij zijn angstig om datgene wat zou kunnen verwekt worden door het ongeduld der meest vooruitstrevenden onder ons. Men spotte niet om dat ‘minderwaardigheidscomplex’. Geeft het dan geen gevoel van minderwaardigheid, wanneer men vaststelt dat meer dan een eeuw na de onafhankelijkheidsverklaring van België, het gemeenschappelijk vaderland van Vlamingen en Walen, waar het vrije gebruik der talen door de grondwet beschermd wordt, geen enkel regeeringsontwerp, zoo ik mij niet vergis, in onze taal opgesteld werd, dan wanneer de Blijde Intrede van Brabant, eeuwen geleden, zoo zegt graaf de Lichtervelde, toch reeds bevestigd had dat de patentbrieven en oorkonden, door den Raad van Brabant verzonden, zouden ontworpen worden (de Fransche tekst zegt: conçues) in de taal der streek waartoe zij bestemd waren? Geeft het geen minderwaardigheidsgevoel te moeten vaststellen dat wanneer men ons, Vlamingen, van imperialisme gaat beschuldigen, van 1830 tot 1937 in de Minister- of Kabinetsraden van dit land steeds uitsluitend de Fransche taal weerklonken heeft? Geeft het dan geen minderwaardigheidsgevoel te moeten vaststellen dat het Hooger Bestuur van dit land overwegend franschtalig is - dat het leger in zijn leiding en zijn officierenkorps bijna uitsluitend franschtalig is - dat wij geen Vlaamsche aristocratie bezitten - dat de hoogere standen in onze steden en de kasteelheeren op den buiten het Fransch als moedertaal blijven gebruiken - dat de | |
[pagina 549]
| |
magistratuur, door de wet gedwongen, houterig Nederlandsch spreekt, maar Fransch denkt en voelt - dat onze diplomatieke en consulaire diensten hoofdzakelijk door Vlaamschonkundigen bezet worden, zoodat de Vlaming die in het buitenland leeft of reist, geen behoorlijk tehuis in de Belgische consulaten en gezantschappen vindt - dat handel en industrie in Vlaanderen nog grootendeels in het Fransch boekhouden en in het Fransch briefwisselen - dat de hoofdstad van dit land in haar hoogere lagen uitsluitend Fransch is - dat het Limburgsch kolenbekken den greep der Fransche financie en meteen den knel van den Franschen geest gevoelt - dat de Vlaamsche zee nog overwegend Fransch is in den Zomer en Vlaamsch slechts in den Winter, wanneer het stormt - dat de 9/10 der gasthoven en restauratiezalen in Vlaanderen u Fransche spijskaarten en Fransche bediening bieden - dat de uithangborden van winkels en herbergen en openbare gelegenheden in de Vlaamsche centra overwegend Franschtalig zijn - dat in België één Vlaamsche opera bestaat en vier Franschtalige, waarvan een gelegen en gevoed door de zoogezegde hoofdstad van Vlaanderen: het Gent der Artevelden - dat het grootste gedeelte onzer Hoogere Raden, Commissies, officieele, officieuse of parastatale inrichtingen in hun besprekingen uitsluitend het Fransch als voertaal gebruiken, waarbij dan de Vlaming, zelfs de cultuur-Vlaming liefst toeluistert, zich verontschuldigt, zwijgt en verbitterd en geklopt huiswaarts keert - dat in de Commissie voor Monumenten en Landschappen, b.v., naar Kabinetsoverste Kuypers getuigt, de Vlaamsche kunstaangelegenheden in het Fransch besproken worden - dat het Paleis voor Schoone Kunsten te Brussel het Vlaamsch behandelt ongeveer op denzelfden voet als het Chineesch - en, last not least, dat in de hoofdstad van dit vrije land de Vlaming oneindig veel moeite heeft om aan zijn kinderen een Vlaamsche opvoeding en een Vlaamsch onderwijs te bezorgen? En dan zou men niet mogen spreken van een minderwaardigheidscomplex, dan zou men niet mogen gewagen van een getergd gevoel en een steeds bloedende wonde in het diepste van ons nationale wezen, en van een krenking onzer nationale fierheid, die zoovelen reeds tot desperado's heeft gemaakt. Dan zou men zich verwonderen over het feit dat wij niet meer te vinden zijn voorde oplossing: ‘in Vlaanderen Vlaamsch’ | |
[pagina 550]
| |
maar wel voor deze: ‘Vlaanderen Vlaamsch’, en dat wij ons niet meer tevreden stellen met ambtenaren, officieren, magistraten, professoren, die kunstmatig Nederlandsch brabbelen, maar dat wij aan de hoogere leidposten in Vlaanderen en te Brussel menschen willen, gegroeid uit ons volk en vergroeid met dat volk. Men spotte niet met ons desideratum en onzen eisch: Vlaamschvoelenden aan de leiding in Vlaanderen te hebben, want het is dáár juist en dáár vooral dat het op aankomt. Ik weet het wel, er zijn veel grieven die aan ons zelf te wijten zijn en die wij zelf moeten wegruimen, maar de wetgeving en het staatsapparaat moeten het voorbeeld geven. En hoezeer wij ook de vrijheid van het individu eerbiedigen, wij kunnen niet langer dulden dat om wille van enkele rasvreemden de opgang van een volk naar hoogere cultuur en beschaving zou gestremd worden. Wij willen en wij eischen niet alleen een Vlaamsche élite, maar een Vlaamsche aristocratie in Vlaanderen. Wij willen opruimen met de openbare machtsbekleeding der Franschtalige minderheden in Vlaanderen; zij staan onzen opgang letterlijk in den weg. Individueel heeft elk het recht die taal te gebruiken die 't hem belieft, maar met dezen verstande dat de leiding in Vlaanderen aan ras-Vlamingen toevertrouwd moet worden en niet aan lieden die onze taal steeds als een ‘idiome vaseux’ blijven behandelen en alléén in Vlaanderen het verre verleden ophemelen, juist omdat het 't verleden is. Men besluite hier niet uit dat wij de Fransche taal of de Fransche cultuur vijandig gezind zijn. Wij zijn ontvankelijk voor elke cultuur, op voorwaarde dat zij a priori een gezond-Vlaamschen bodem vinde. Wij weten welk waardevol instrument van beschaving en expansie de Fransche taal is en blijven zal, en wij zijn niet zoo dom, zoo bekrompen en zoo dwaas om ons dat instrument te laten ontfutselen. Bij de bespreking der jongste begrooting van Openbaar Onderwijs in den Senaat, heb ik onzen goeden vriend, Minister Julius Hoste - God geve dat hij nog lang Minister blijve - verzocht het noodige te doen om de kennis van het Fransch in onze officieele onderwijsgestichten degelijker te maken: 1o) omdat onze aardrijkskundige ligging dit vereischt, 2o) omdat wij de oneerlijke mededinging van sommige vrije onderwijsinrichtingen willen te keer gaan. Maar wij willen eens en vooral dit verderfelijk postulaat uit den weg ruimen dat de Fran- | |
[pagina 551]
| |
sche taal het cement van de Belgische eenheid zou zijn en dat de Franschtalige minderheden in Vlaanderen de dragers en de bezorgers van dit cement zouden wezen. Dat is een monsterachtige ketterij; en als België slechts kan voortbestaan in die voorwaarden, dan mogen ze voor mijn part dat België zelf opruimen. Maar België gaat niet dood omdat Vlaanderen zijn rechten krijgt, want België staat nu sterker dan ooit, nationaal en internationaal gezien. België groeit en bloeit samen met Vlaanderen, en in dat België bekleedt Vlaanderen, trots alles, van dag tot dag een ruimere plaats. Economisch zijn wij, Vlamingen, reeds de sterksten in dit land. De nijverheid verplaatst zich meer en meer naar het Noorden - het onderwijs, de democratie en de vruchtbaarheid der Vlaamsche moeders doen de rest. Wij zijn niet meer ‘arm Vlaanderen’; daar heeft de democratie grootendeels voor gezorgd. De machtigen gaven aalmoezen destijds, de democratie schonk een sociale wetgeving aan ons volk. En trots alle wantoestanden groeien de Rijks-gedachte en de aanhankelijkheid aan het Vorstenhuis samen met het Vlaamsche bewustzijn. Moest het referendum in dit land ingevoerd worden en zou men de vraag stellen of men al dan niet België kapot wil maken, dan zou trots alles over heel Vlaanderen de kreet ‘Leve België’ weerklinken, maar dan meteen met dezen grondtoon: ‘Leve zulk België, waar Vlaanderen in ademen en zich ontwikkelen kan.’ En dat is nu, Geachte Toehoorders, het groot problema van dit oogenblik. Hoe zullen wij het voortbestaan van België en den opbloei van Vlaanderen best verzekeren? Het kan niet geloochend worden dat de oplossing van dit vraagstuk onvermijdelijk beïnvloed worden zal door de politieke en filosofische wereldbeschouwing van den onderzoeker zelf. Zoo ik als Vlaming zou verkiezen een land te bewonen eentalig in feite en eentalig in al zijn uitingen, dan beteekent dit nog geenszins dat ik het in het leven roepen van zulken Staat goedkeuren zou, zoo dit voor gevolg moest hebben dat mijn vrijzinnig of democratisch gevoel in het gedrang moesten komen. Inderdaad, wat is de toestand? De neiging tot staatshervorming op cultureel en zelfs op bestuurlijk en politiek gebied bestaat in hoofdzaak bij de katholieke Vlamingen, zij wezen aangesloten | |
[pagina 552]
| |
bij de Katholieke Vlaamsche Volkspartij, bij het V.N.V., bij Verdinaso, of andere dergelijke groepeeringen. Voor hen is de droom van zelfstandigheid of autonomie bekoorlijk en gevaarloos. Een federaal statuut zou hun onloochenbare meerderheid in Vlaamsch België tot een voor hen verleidelijke machtspositie bestendigen. Omgekeerd is de reactie bij de vrijzinnigen, zij wezen liberaal, socialist of communist. Komt daarbij nog dat het streven naar autonomie of zelfstandigheid bij de meest dynamisch aangelegde Roomsch-katholieke Vlamingen een onmiskenbaren inslag van verzuchting naar totalitaire staatsinrichting of minstens corporatisme naar den geest van Quadragesimo-Anno vertoont. De meest onpartijdige en objectieve beoordeelaar van toestanden, feiten en doelstellingen zal moeten toegeven dat onder zulke omstandigheden een zekere vrees der vrijzinnige democratische Flaminganten gewettigd en gegrond is; want men vergete toch niet dat in de schaal der waarden die ons dierbaar zijn, de verdediging der vrijheid van geweten, der parlementaire inrichtingen en der democratie even hoog staan als ons Vlaamsch ideaal. Ik achtte het noodzakelijk in alle eerlijkheid en in alle oprechtheid deze verklaring af te leggen, omdat de geesteshouding, hierdoor vooropgezet, voor wat ons betreft alle verdere bespreking en beslissing beïnvloeden zal. Het komt er ten slotte op aan de cultuurwaarde van het Vlaamsche volk te verhoogen en daarenboven de volledige gelijkberechtiging van Vlamingen, Brusselaars en Walen te verwezenlijken. Ik geloof dat deze doelstellingen kunnen bereikt worden in het kader der Belgische wetgeving en dat de tijd hier ook een groote heelmeester zal zijn. Politieke scheiding van Vlaanderen en Wallonië dient absoluut vermeden en bevochten. België is door de geschiedenis geworden een eenheidsstaat, een economische, een politieke, een diplomatische noodzakelijkheid. België is een natie geworden. En wij moeten toegeven dat ondanks onze Vlaamsche miseries, wij ons op velerlei gebied veel meer aangetrokken gevoelen door onze Waalsche landsbroeders, dan door onze Noordnederlandsche taalverwanten. Er is een Belgische geest gegroeid in gemeenschappelijk wel en wee; er is | |
[pagina 553]
| |
een Belgisch gemoed geboren, er zijn Belgische zeden en gewoonten, er is een economische ineenstrengeling, er is een geografische ligging, en er is Brussel, verfranschte hoofdstad in Vlaamsch Brabant. Het feit Brussel alléén verbiedt de scheiding. En er zijn onze parlementaire en democratische instellingen. Alles komt er bij ons op neer, ons zelf burgers van eersten rang te gevoelen, in dit, ons eigen land. Het feit der ethnische dualiteit van België en het principe der evenwaardigheid der rassen die het gemeenschappelijk vaderland bewonen diene als grondslag der politieke en cultureele structuur van dit land - al 't andere is uit den booze, moet op mislukking, vernedering, verdrukking en verkrachting uitloopen. En daarom een nog scherpere administratieve vervlaamschingswetgeving met sancties en onder controol. Wij willen niet langer door vertalingen geregeerd en bestuurd worden. De bestuurlijke kaders moeten absoluut vervlaamscht worden, vooral aan de toppen. Hoogstens een goed honderdtal hoogere functionnarissen zullen bijgevolg tweetalig moeten zijn of worden en een honderdtal hoogere officieren. Als de Walen er dat niet voor over hebben, dan is hun vaderlandsliefde platonisch. Trouwens, de eentaligheid der volksgemeenschappen in België is een Waalsche uitvinding, niet een Vlaamsche, want wij zouden ons misschien de tweetaligheid hebben laten welgevallen. Maar nu zij eenmaal door de Walen opgeëischt wordt, kunnen wij geen duimbreed op dat gebied toegeven. Wij moeten deze doelstellingen nastreven langs wegen van geleidelijkheid. Het rijpen der vruchten vraagt zijn tijd. Voorloopig dus geen grondwetsherziening, al behoort deze tot de mogelijkheden van een niet te ver verwijderde toekomst. Onze eerste doelstellingen zijn, naast de vervlaamsching van het bestuursapparaat, het doorvoeren van cultureele autonomie te beginnen met het Ministerie van Openbaar Onderwijs, vooral in de afdeeling Kunst en Wetenschap. De techniek dezer doorvoering is niet zeer ingewikkeld en moet niemand afschrikken; zij eischt slechts goeden wil en vastberadenheid. Ziedaar het offer te brengen op het altaar der nationale eenheid. Later komt dan de deconcentratie der centrale bestuurlijke | |
[pagina 554]
| |
diensten en de hervorming van het provinciaal bestuursapparaat - zoodat b.v. de visschers van Oostende en Blankenberge door Vlaamsche deskundigen, die in hun onmiddellijke nabijheid wonen, en de Waalsche boschontginners uit de Ardennen door dáár gevestigde landgenooten zullen bestuurd en beheerd worden. Wat in Zwitserland mogelijk is, behoort niet tot de onmogelijkheid in België. Wat ik voor doel had in deze reeds al te lange en toch noodgedwongen schematische uiteenzetting, is den geest belichten die ons, vrijzinnige Vlamingen, bezielt. Wij willen ons Vlaamsch-zijn een vasten grondslag geven, zonder daarom sociale, economische, politieke of filosofische dierbare waarden te offeren. Een ultramontaansch of een Hitleriaansch Vlaamsch Vlaanderen schrikt ons evenzeer af als een franskiljonsch België. Er zijn waarden die vergroeid zijn met het diepste van ons gemoed. Gelijkwaardig onder hen zijn onze vrijzinnigheid, onze volksgezondheid en onze Vlaamschgezindheid. Wij zullen ze weten te verdedigen en te handhaven! Het zomert in Vlaanderen, ook voor ons! Want in den Kroonraad van dit land zetelt een der besten der onzen. De Eerste-Minister, al is hij Waal, begrijpt onze verzuchtingen. En niemand minder dan de Eerste Burger van dit land, onze geliefde Vorst zelf, heeft voor hooge doelstelling van zijn zware koninklijke taak, de zelfstandigheid van België op het internationaal terrein te vrijwaren en meteen de gelijkwaardige cultuurontplooiing der volken die dit land bewonen, gelijkberechtigd te verzekeren. Wij hebben een Vlaamsche Hoogeschool, die jaarlijks cultuur-Vlamingen over het land uitgulpt; wij hebben een begin van Vlaamsche wetgeving. Het jong Vlaamsch gemoed bruist van geestdrift en liefde tot land en volk, de Vlaamsche wil, de Vlaamsche nationale fierheid zijn onvernietigbaar geworden. Talrijke genootschappen en instellingen leiden de Vlaamsche cultuur en de Vlaamsche economie in Vlaamsche wegen. Flandria fara da se! Vlaanderen helpe zich zelf! Ook ons oude Willems-Fonds herleeft in den stralenden krans van zijn jeugdafdeelingen. De Vlaamsche macht is niet meer te fnuiken, zij zal haar rechten volledig weten te heroveren. En zij, | |
[pagina 555]
| |
die zich er tegen verzetten, zullen doodeenvoudig uitgeschakeld worden in Vlaanderen. Onze taak is klaar aangeduid; wij zullen ze volbrengen door hen, die onze gekozenen zijn in de Openbare Machten, te volbrengen elk van ons in de vrije uitoefening van ons burgerschap, als de waardige opvolgers van deze voorvaderen, wier lijfspreuk was: ‘Klauwaart en Geus’, geleid door het motief: Een schooner, beter, rijker, volledig gaaf Vlaanderen in een sterker België!
ARTHUR VANDERPOORTEN. |
|