| |
| |
| |
J.M. Barrie 1860-1937
Sir James Barrie, de pas gestorven Engelsche romanschrijver en dramaturg, zal dezer dagen veel worden besproken, ten gunste en ten ongunste: het gunstige zal doorgaans van de ouderen komen, het ongunstige van de jongeren, zooals meer gebeurt wanneer een groot en zeer suksesvol schrijver sterft. Terzelfdertijd staat men nog, chronologisch, te dicht bij hem én is reeds van hem eenigszins verwijderd, en het is daarom wel moeielijk, zich een juist oordeel te vormen, te meer omdat de auteur door velen voor altijd zal geliefd worden wegens sommige werken, daar waar anderen het sentimenteele, het verouderd conformistische, het kunstmatige, het bewust optimistische in dezelfde werken zullen laken, en kregelig worden wanneer zij denken hoe Barrie én boekenmarkt én schouwburg zoodanig heeft overmeesterd.
Het is een interessant geval, waar een buitenstaander die de zaken van nabij volgt misschien meer onpartijdigheid zal kunnen toonen. Het feit, dat het groote publiek een schrijver lief heeft, stemt de vooruitstrevenden, en zelfs hen die zich bewust zijn van de roeping van literatuur, argwanig. Men moet echter onderzoeken waarom die liefde, en of ze niet werd ingegeven door de dankbaarheid tegenover iemand, die de gevoelens en verzuchtingen van een volk weet te vertolken.
Ik denk van ja. Er is vooreerst de loopbaan zelf van dezen jongen uit het volk van het Schotsch nijverheidsstadje Kirriemuir (het ‘Thrums’ uit de Barrie-romans), met het gestadige, hardnekkige werk, het studeeren aan de universiteit, het duistere begin als journalist in Schotland en dan te Londen, de weinig suksesvolle eerste literaire proeven, en dan stilaan de bijval, groeiend, geweldig, de uiterlijke eerbewijzen als de titel van Sir in '13, het Order of Merit in '22, - en het fortuin (men spreekt van 300:000 pond) dat Barrie thans nalaat.
Er is het teruggetrokken leven van den schrijver, met nu en dan een bijzonder fijne publieke toespraak, of een groote première, en de stille daden van goedheid die het publiek van hem toch leerde kennen.
| |
| |
Er is echter vooral het literaire werk. Dat de roman en novellen van Barrie thans minder gelezen worden is m.i. eerder te wijten aan het feit dat zijn tooneelstukken hooger staan dan aan hun eigenlijke waarde. Het Schotsche leven (Auld Light Idylls, A Window in Thrums, Sentimental Tommy, Tommy and Grizel, enz.) of het Londensche (Better Dead enz.) beschrijft hij er in op een bijzonder aangename, realistische wijze, vol leuken humor, met een innige verteedering die enkel bij poozen wat te zoet wordt. Het gaat hoofdzakelijk over liefdesgeschiedenissen en familieverhoudingen, en nu en dan wordt men gewaar hoe de schrijver uit eigen ervaringen zijn poëtische gestalten schiep. Een monument aan zijn moeder is Margaret Ogilvy, en dit werk van '94 heeft reeds oneindig veel van het mooiste in de beste tooneelstukken van den schrijver. Die roerende Margaret Ogilvy, die treurt om den dood van haar oudsten zoon, verkwijnt van verdriet zoodat de dokter vreest voor het ergste: zij moet zich in het onvermijdelijke schikken en absoluut vroolijk zijn, lachen! En het jongetje, die Barrie is, hoort het, concentreert al zijn wil opdat moeder toch lachen zou, haalt de dwaaste streken uit. Wanneer zij dan toch lacht met zijn onverwachte koddigheid, teekent hij het op met een schreefje: zegevierend toont hij den dokter vijf schreefjes. De moeder verneemt zulks, lacht: zesde schreefje! De moeder wordt beter, geneest stilaan, helpt gestadig den jongen die maar zoo-zoo studeert, moedigt hem aan, tegenover de familie, wanneer hij schrijver wil worden, weet van zijn eerste liefde en lijdt er onder.
Daar is een van de voornaamste aspecten van Barrie's werk: de gevoelsverhoudingen tusschen ouders en kinderen. Niet op een revolutionaire wijze, zooals bij Shaw, evenmin als in de huwelijksverhoudingen: een huwelijk waar een storm is opgegaan zal bij Barrie altijd tot sereen inzicht en beter begrijpen komen. En het is een feit dat het Engelsch publiek van traditie houdt, gehecht is aan familiegeest, kinderen bemint, en dieren, en bloemen, op een voor ons soms overdreven manier. Wie echter die gehechtheid en die liefde vertolken kan, op een voor de zoogenaamd droge Engelschen noodzakelijke humoristische wijze en op een voor de zoogenaamd gevoellooze Engelschen even noodzakelijke gevoelvolle, zelfs sentimenteele wijze - met de oude formule van een lach en een traan - zal altijd bij het Engelsche volk gehoor vinden. Het komt er op aan, het goed te doen, meesterlijk te doen, zooals Barrie.
Op het gebied van het proza heeft Barrie tevens een ander groot aspect van zijn tooneelwerk aangekondigd: de fantasie. Want deze schrijver, die zoo dikwijls blijk gaf van groote scherpzinnigheid in het waarnemen van het dagelijksche leven, kon aan dat uitsluitend waarnemen ontsnappen met zijn bekoorlijke fantasie.
| |
| |
Hier wezen vooral de romans betreffende Peter Pan vermeld, waarvan de eerste, The Little White Rird, van 1892, even verrukkelijk is als De Kleine Johannes I, en het stuk Peter Pan twaalf jaar voorafging.
Men zou kunnen een gemis aan diepte aan zulke fantasie verwijten. Dat is trouwens het geval met den toch veel hoogeren Midzomernachtsdroom van Shakespeare, Shakespeare, die echter veel dieper gaat in Storm. En Barrie ook zal, proportioneel, dieper gaan.
Of hij echter daardoor aan het leven zelf, met zijn harde werkelijkheid, wilde ontsnappen, blijft mij een vraag. Enkele van zijn stukken zijn geweldig tragisch in hun realisme, en toch gaf hij die. Een ding is zeker: het gewone publiek wenscht aan het gewone, alledaagsche leven te ontsnappen, en Barrie zal precies opschotelen wat het wenscht. Met opzet? Ik geloof het niet. Want de droomerige, fantastische, Keltische geest van Barrie viert hier hoogtij, en chronologisch gesproken is tevens het feit van belang dat realisme en naturalisme een noodzakelijke reactie moesten brengen.
Men kan dat ontsnappen goedkeuren of niet. Men kan zelfs spreken van een gemis aan moed en mannelijkheid, of ook van een gemis aan dieper inzicht in het wonderbaar schoone van het dagelijksch bestaan. Dit is, dunkt me, niet het geval bij Barrie. Maar zelfs over het algemeen beschouwd zou zulks niet uitsluiten dat een literair werk moet aanvaard worden zooals het is, met de levensbeschouwing van den schrijver, en niet met die van elken individueelen lezer. Het komt er enkel op aan, dat die levensbeschouwing vertolkt zij op een artistieke wijze. Barrie's groote titel is precies die fantasie. Wil men die zoo mooie arabeske niet aanvaarden en de rechte lijn verkiezen? Wil men aan de ficties van Barrie niet gelooven? Dan is men lezer, enkel, en niet criticus.
Barrie is stellig een groot dramaturg. Daar waar, bij de hernieuwing van de Engelsche tooneelliteratuur thans sedert bijna vijftig jaar zooveel proefnemingen werden genomen op het gebied van techniek en van inhoud, zal Barrie als de leider blijven van de aan de traditie verknochte dramaturgen: hij geeft een drama met mooien, regelmatigen bouw, waarin toestanden worden voorbereid, waarin een conflict van levende menschen - geen spreekbuizen - wordt aangebracht en opgelost door de acties en reacties van die levende menschen. Niet altijd is hij even gelukkig, maar uit de meeste van zijn stukken blijkt een tooneelvaardigheid die verbluft, en een buitengewoon talent voor het scheppen van types.
Men zou echter verkeerd gaan met hem enkel als traditionalist te beschouwen. Hij spreekt wel, in zijn voorwoord tot Peter Pan, van een nooit gedrukten eersteling Ibsen's Ghost waar hij met
| |
| |
Ibsen den draak stak (en dat schijnt veel verder te gaan dan in Shaw's Philanderer waar enkel de overdreven, snob-achtige vereering van den meester wordt bespot), - maar toch is de invloed van Ibsen hier en daar merkbaar, bv. in Old Friends. Daarentegen zal hij de welbekende Oscar Wilde epigrammen die het Engelsch tooneel nog soms onmisbaar schijnen op een vermakelijke wijze hekelen in The Admirable Crighton. En hij zal de sedert Shaw en Granville-Barker aangenomen nieuwigheid van zeer lange tooneelaanduidingen nog overdrijven. Die aanduidingen geven, naast de gansche atmosfeer, de geschiedenis van de personages, ofwel allerlei overwegingen; leuke onderbrekingen van den schrijver zelf komen in den tekst van het dialoog. Dat de stukken van Barrie als lectuur aangenaam zijn als vlotte romans, is wel gedeeltelijk daaraan te danken.
Met die technische vaardigheid, - de vaardigheid die van een tooneelstuk als een gecompliceerd, scherp en fijn, maar ook mechanisch klokwerk maakt, en die, na Scribe en Sardou, in Engeland vooral Pinéro als protagonist had - zal Barrie echter medehelpen aan de hernieuwing van het Engelsche drama.
Want in een tijd waar, sedert Ibsen, familieverhoudingen van zulk belang zijn en steeds een dieper studie waard, zal Barrie, in zijn realistische stukken, zijn eigen studie geven. In een tijd waar, vooral in de jongste jaren, het anecdotisch realistische en ook de doorgaans somber naakte werkelijkheid worden vermeden, zal Barrie, in zijn fantastische stukken, een zeer frissche, jeugdige formule vinden voor het ontsnappen aan het alledaagsche of het sublimeeren van dat alledaagsche tot iets van meer algemeen menschelijke waarde.
Laten wij even enkele van die stukken beschouwen.
Er is, onder de realistische, Alice Sit-by-the-Fire. Alice, veertig jaar oud, heeft lang in Indië vertoefd met haar gemaal kolonel Roberts. Hun twee oudste kinderen, de zeventienjarige Amy en de dertienjarige Cosmo, verwachten hen thans terug in Engeland. De zoo lang verhoopte ontmoeting is voor de ouders een armzalige teleurstelling: zij vinden een onafhankelijk bakvischje die niet door ouders wenscht bedwongen te worden, en een Cosmo die bang is voor een sentimenteelen vader die hem kussen zou, en het eindigt op een scene, waar die arme jongen slaag krijgt. Een vriend, Stephen Rollo, komt op bezoek; Alice is uiterst lief tegenover hem, waaruit Amy, die onlangs verschillende tooneelstukken heeft gezien, direct besluit dat Rollo de minnaar is van haar moeder. En ze gaat naar Rollo's kamer om uitleg te vragen en de zaak te doen eindigen. Eindelijk wordt Amy verloofd met een aan de ouders onbekenden jongen man. Alice ziet stilaan in, dat haar jeugd voorbij is; zij zal voortaan, als oudwordende dame, bij het
| |
| |
vuur zitten. Het conflict is eigenlijk tragisch, maar de atmosfeer van het stuk is mild humoristisch en zacht weemoedig. Dat is dan Barrie's behandeling: men denke aan al de stukken over de verhouding kinderen-ouders, van Shaw's Je Kunt 't Nooit Weten af, om overtuigd te worden dat precies deze eigenaardige atmosfeer de bekoring uitmaakt van het stuk.
Een ander realistisch stuk: What Every Woman Knows behandelt de verhouding tusschen man en echtgenoote. Weer een thema dat, sedert Ibsen's Nora en Shaw's Candida, menigmaal werd behandeld. Nora komt tot opstand in haar ‘poppenhuis’, Candida doet inzien wat de eigenlijke rol is van de vrouw in het huishouden. De heldin hier, Maggie, gehuwd met John die aan haar familie alles te danken heeft, helpt hem met een mooie bescheidenheid in zijn loopbaan als kamerlid die het ver zal brengen. Zij schrijft zijn redevoeringen. John, door het sukses verblind, verliest het hoofd, hij meent een Lady Tenderden te beminnen, verzaakt de hulp van Maggie, - en zijn rede is beneden alle peil. Zij doet hem inzien hoe verkeerd hij was met zijn gewaande liefde voor de Lady, en wat hij aan haar zelf te danken heeft. ‘Elke man die het ver gebracht heeft, houdt er van te gelooven dat hij het allemaal zelf heeft gedaan en de vrouw glimlacht en laat het daarbij. Het is onze eenige grap. Elke vrouw weet dat.’ Die milde goedheid, dit teeder vrouwelijke, dit zacht luimige is weer allerbekoorlijkst.
Dit is wel de gewone manier in Barrie's realistische stukken. Soms zeemzoet zelfs, zooals in Quality Street. Maar soms ook, in doorgaans minder bekende werken, treft een andere toon. Een meer rechtstreeks satirische, zooals in de gisping van sukses in The Will en The Twelve-Pound Look, of een sombere, zooals in Half-an-Hour, een bijzonder sterk, intens-tragisch stuk, wegens de bondigheid vooral: alles gebeurt in een half uur, Lady Lilian zal vluchten met haar minnaar, deze sterft onverwacht, en zij komt terug tot den nietswetenden echtgenoot en de dagelijksche mondaine verplichtingen.
Niet altijd is Barrie zoo bondig. Het zoo mooie stuk De Medaljes van de Oude Vrouw is wat lang. Wat het heel zeker doet inslaan is het aangrijpende korte derde bedrijf, waar niet gesproken wordt, en dat als scenische knapheid tot het beste behoort van de hedendaagsche dramaturgie.
De fantasie van Barrie vierde vrijen teugel in het terecht beroemde Peter Pan, het populairste stuk in Engeland, met de zoo aantrekkelijke, kinderlijke wereld van feeën en zeeschuimers, met jongensachtige heldendaden en meisjes-moederlijkheid, met den weemoed van het vergankelijke van de jeugdjaren, en vooral met de zoo lieve figuur van den pijpenden Peter Pan, den kleinen
| |
| |
jongen die niet groot wil worden: ‘Ik ben jeugd, ik ben vreugde, ik ben een kleine vogel die uit het ei is gebroken.’ Het hoogtepunt van het stuk is waar Peter Pan het publiek zelf toespreekt wanneer de kleine fee Tink aan het sterven is: ‘Ze zegt - ze zegt dat ze zou kunnen genezen indien de kinderen aan feeën gelooven... Gelooft ge aan feeën? Zegt snel, dat gij gelooft. Indien gij gelooft, klapt in uw handen!’ Wie maar eens het stuk zag, vergeet nooit meer de geestdriftige toejuichingen dan, en de schitterende oogen van het kinderpubliek.
Dit stuk heeft zijn realistische proloog en epiloog, met een tooneel in een slaapkamer voor kinderen. En daar ook is het meesterlijke van Barrie: in al zijn fantastische stukken is een eenheid van werkelijkheid en fantasie. Aldus The Admirable Crighton, een gaaf meesterstuk met zijn satire tegen sociale ongelijkheid en zijn volmaakte karakteriseering, of dat zoo mooie Mary Rose, met de Keltische geheimzinnigheid van het bovennatuurlijke. Dit prachtig spel van droom en verlangen dramatiseert de geschiedenis van een meisje die, evenals Marie in Yeats' The Land of Heart's Desire, gelokt wordt buiten het leven van dag-bij-dag. Zij voelt zich steeds ziekelijk aangetrokken door het kleine eiland waar zij vroeger als kind leefde: ze verdween er eens, werd dertig dagen later op dezelfde plaats teruggevonden zonder dat ze zich iets herinnerde. Thans staat zij op trouwen, de ouders vertellen dit bevreemdende familiegeheim aan den verloofde, die er geen acht op slaat. Zij huwt, heeft een kindje. Sterker en sterker wordt haar verlangen, en eindelijk vergezelt haar man haar naar het eiland. Zij verdwijnt, spoorloos, en komt dan terug, vijfentwintig jaar later, even jong als toen zij verdween. Zij vraagt haar kindje terug. De opgegroeide zoon kan de plaats van het kind niet innemen.
Dieper dan in Peter Pan, met die zoo aantrekkelijke Keltische bekoring die wij bij Yeats zoo bewonderen, hebben wij hier een symbool van de eeuwige jeugd van de natuur, de natuur waarvan de geheimen slechts door enkele uitverkorenen kunnen worden meegeleefd.
Een verlangen ook is de grond van A Kiss for Cinderella, dat me wat zeemzoet en lang schijnt. Maar een fantastisch stuk met wijsgeerigen ondergrond, Dear Brutus, behoort weer tot het beste van Barrie.
Barrie, die in Peter Pan vermakelijk sommige Shakespeare woorden gebruikt, geeft in Dear Brutus een bewijs van het welbekende gezegde in Julius Caesar, dat wijzelf, soms, ons lot kunnen bepalen, en dat de schuld aan ons ligt indien wij dat niet doen en ondergeschikten blijven:
| |
| |
Men at some time are masters of their fater:
The fault, dear Brutus, is not in our stars,
But in ourselves, that we are underlings.
Lob, een personage, soort van Puck, in een woud dat doet denken aan het woud bij Athene in Midzomernachtsdroom, weet te bewerken dat verschillende menschen inzien hoe ze de keus hebben in hun levensrichting, - en toch tot het oude, vroegere terug zullen keeren. Hier hebben wij het meesterstuk van het sedert Barrie zoo dikwijls beoefende droomenspel, waar werkelijkheid en droom in elkander smelten en de fantasie een wijsgeerigen ondergrond heeft.
Dit jaar nog gaf Barrie, na lang zwijgen (sedert het niet geëindigde, zoo vreemde en stevige Shall we Join the Ladies) een Bijbelsch stuk over de jeugd van Koning David: The Boy David. Het was geen sukses, en de schrijver voelde dat diep.
En nu is hij verdwenen. Hij rust in een kerkhofje in Schotland, naast zijn moeder ‘Mary Ogilvy’. Zijn liefde voor kinderen en dieren en bloemen is uitgebloeid, zijn geheime smart om het leven gestild, zijn Puck-achtige glimlach verglad, zijn fantasie bevredigd in het door Peter Pan aangevoelde: ‘to die will be an awfully big adventure.’
Wat men ook zegge, zijn rol en invloed zijn groot. In de reactie tegen eenvoudig realisme en naturalisme op het tooneel bracht hij, met een meesterlijke vaardigheid, de fantasie vermengd met werkelijkheid van diepere beteekenis, vooral in het droomenspel, en een meer literair, mooier geschreven drama dan het vroegere, zoodat hij, de zoogenaamde traditionalist, met Yeats en den steeds verbluffenden Shaw de groote nieuwe richting in het Engelsche tooneel aanduidde: het verlouteren van de werkelijkheid tot iets meer representatiefs dan het alledaagsche en anecdotische, in soms werkelijk poëtische stukken van hooger literair gehalte.
Op een onmiddellijke wijze beïnvloedde hij meer dramaturgen dan op het eerste zicht zou worden vermoed. In Noel Coward's The Young Idea vind ik zijn greep en die van Shaw, Lord Dunsany's If... is de tegenvoeter van Dear Brutus. Stukken van de groote jongeren herinneren aan de zijne: John Van Druten's The Distaff Side aan Alice Sit-by-the-Fire, Ben Levy's Evergreen aan Rosalind, Monckton Hoffe's Mrs. Moonlight aan Mary Rose. Het geval van A.A. Milne is treffend: meer realistisch en minder fantastisch dan Barrie is Milne ontegensprekelijk zijn volgeling. Gestadig varieert hij op het thema van het goede ontknoopen van een soms jarenlang huiselijk conflict. Success zou daarbij eenvoudig niet ontstaan zijn zonder What Every Woman Knows, en de
| |
| |
gastheer uit The Dover Road niet zonder Lob uit Dear Brutus. Ik heb daarbij altijd vermoed dat Maeterlinck's L'Oiseau Bleu iets te danken heeft aan Peter Pan.
***
Barrie is dood. Peter Pan, eeuwig jeugdig, fantastisch en lief, leeft voort, gevleugelde knaap die de elven kent en doorheen het gewone bestaan, onachtzaam en blij, voortschalmeit tot aan de sterren.
FRANZ DE BACKER.
|
|