De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |
Muziekopleiding in VlaanderenHet is pas sedert het einde der XVIIIe eeuw dat met muziekopleiding op groote schaal een aanvang werd gemaakt, en het mag ons met trots vervullen dat ons land sedert dit tijdstip gelijken tred heeft weten te houden met de meest vooraanstaande cultuurstaten van het Europeesche vasteland. Nauwelijks enkele jaren na de stichting van het type der instelling voor muziekopleiding dat algemeen ‘Conservatorium’ wordt genoemd (dit gebeurde te Parijs, in 1795, door de versmelting van het in 1793 gestichte ‘Institut national de musique’ met de zang- en voordrachtschool van de Opera), zien wij inderdaad in 1813 te Brussel een ‘Ecole Publique de Vocalisation’ oprichten (zie Ed. Mailly: ‘Les Origines du Conservatoire Royal de Musique de Bruxelles’, 1879), die in 1826 tot ‘Ecole Royale de Musique’ wordt verheven, door het Nederlandsch bestuur. Dat de verdere uitbouw tot een volledig Conservatorium niet sneller dan in 1831 kon gebeuren, hoeven wij op rekening te schuiven van de inmiddels uitgebroken politieke moeilijkheden, maar toch kunnen wij lezen in een verslag van het College van Brussel aan den Regentsraad (10 Maart 1826) dat de toenmalige ‘Ecole Royale de Musique’ bedoeld was als een instelling ‘à l'instar du conservatoire de Paris, mais sur une échelle appropriée à nos besoins.’ Door sommigen wordt die navolging van Parijs afgekeurd of als minderwaardig aangezien. Wanneer wij echter de kwestie bekijken in den tijdsgeest van toen, is die navolging eer een blijk van een juisten en gedurfden kijk op de zaken. Inderdaad werd het Conservatorium van Parijs het uitgangspunt van alle groote muziekscholen in Europa, en was het het voorbeeld waarnaar alle zich richtten. Zoo geschiedde o.m. te Bologna (1804), te Milaan (1807), te Praag (1808), te Weenen (1816). Daarbij kwamen zich Luik (1826) en Gent (1835) voegen, wat pleit voor de intensiteit van het muziekleven in ons land, in die jaren... En later zal zelfs het Conservatorium van Leipzig, door niemand minder dan Mendelssohn gesticht in 1843, trots zekere aanvullingen en verbeteringen, toch nog op het voorbeeld van Parijs terugwijzen; terwijl ook het Conservatorium van München (1824) tot ditzelfde type behoort. Niettegenstaande de | |
[pagina 512]
| |
herinrichting van deze laatste instelling, in 1867 door von Bülow, zijn de grondtrekken ervan tot op den huidigen dag nog duidelijk te herkennen en vormt München, in dit opzicht, nog altijd een uitzondering in het Duitsche muziekonderricht. Een uitzondering waarvan de groote waarde door een ieder wordt erkend! Trouwens, ook in ons land werd het Parijsche systeeem in den loop der jaren verbeterd en heraangepast. Zoo lezen wij in het Jaarverslag van het Conservatorium van Brussel 1877 (blz. 155), dat F.A. Gevaert ‘l'esprit un peu étroit qui présida à la fondation du conservatoire-type, celui de Paris’ bevecht, in zooverre het daar in de bedoeling lag krachten voor de republikeinsche muziekkapellen en staatsschouwburgen te kweeken... Maar de schoonste, en voor zijn tijd zeker meest gedurfde, verbetering en aanpassing van het Conservatorium-systeem heeft zeker Meester Peter Benoit doorgevoerd, in zijn ‘Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen’ (1867), later bevorderd tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium (1898). Vooreerst al doordat hij zijn school inrichtte op nationalen grondslag, hetgeen - in zijn tijd beschouwd - zeker een verbetering beteekende, vermits wij er nagenoeg heel onze hedendaagsche Vlaamsche muziekbeweging aan verschuldigd zijn. Het was inderdaad noodzakelijk, eerst aan de Vlamingen een stambewustzijn bij te brengen, alvorens hun kunst op een ruimer plan te kunnen situeeren. Dit zou het werk worden eener volgende generatie. En vervolgens dient aan Benoit de niet te onderschatten verdienste te worden toegekend, dat hij zijn muzikaal-paedagogische bekommernis tot heel zijn volk uitstrekte. En ook dàt was, in zijn tijd, een vernieuwing! Benoit's belangstelling voor het muziekonderricht in de volksscholen is bekend uit zijn ‘Opvoedingsleer der Nationale Toonkunde’. Zij behoorde tot den tijdsgeest en wijst terug op de opvattingen van den grooten paedagoog Pestalozzi. Maar blijkbaar vond Benoit dit middel niet probaat genoeg voor de heropwekking van den ingesluimerden muzikalen zin zijner achterlijke Vlamingen. Ook zijn muziekschool, en later zijn Conservatorium, moesten dienen om ‘het publiek te vormen.’ Het hoeft geen betoog dat deze opvatting op een initiale fout berustte: een degelijk Conservatorium-onderwijs staat de algemeene opleiding in den weg, en vice-versa. Dat is een probleem waarvan de goede oplossing vandaag zelfs nog niet gevonden is, daar zij ingrijpende wijzigingen zou meebrengen in heel de organisatie van het onderwijs en dat nu zelfs de tijden daartoe nog niet rijp zijn... | |
[pagina 513]
| |
Gezien in het licht van Benoit's grootsch opgevat plan, vervat in zijn talrijke geschriften (o.m. in ‘Over schijn en blijk in onze Nationale Muziekbeweging’, ‘Onze Muzikale Eenheid’ en in het ‘Eenheidsplan’ dat berust onder de nagelaten briefwisseling tusschen Benoit en Julius Sabbe, thans in bezit van het Letterkundig Museum te Antwerpen), is de idee echter te gelijk gewaagd en verleidelijk; tot een integrale uitvoering ervan is het echter nooit mogen komen, zoodat wij heel dit ‘plan’ gerust kunnen rekenen tot een typisch Vlaamsche uiting van deze ideeën-zwangere XIXe eeuw, die veel méér nog gedacht heeft dan gedààn! In elk geval was Benoit's poging beslist nieuw en vernieuwend voor haar tijd, en kunnen wij het betreuren dat de Engelsche muziek-paedagoog John Hullah, toen hij in 1880 zulk een vernietigend oordeel uitsprak over het muziekonderwijs op het vasteland (in een desbetreffend omstandig verslag aan den Britschen minister van binnenlandsche zaken), niet meer aandacht heeft gewijd aan het opvoedend werk van onzen eersten grooten Vlaamschen muziekpaedagoog Peter Benoit!
***
Nog een verbetering van belang, door Benoit aan het Conservatorium-systeem toegevoegd, was de onderverdeeling in drie afdeelingen: School - Conservatorium - Hoogeschool. Zeer waarschijnlijk leerde hij deze schikking in Duitschland kennen, waar von Bülow haar (in 1867) te München had ingevoerd. Wij weten ook (door onze persoonlijke opzoekingen in de nagelaten nota's van Benoit's rechterarm inzake muziekopleiding: Edward Keurvels) dat Benoit zich bij voorkeur van Duitsche voorbeelden inspireerde. Bij ons was een dergelijke indeeling echter gloednieuw en werd zij sedertdien in de andere Staatsconservatoria eveneens ingevoerd. Het komt ons echter voor dat Benoit met zijn ‘hoogeschool-afdeeling’ niet goed wist waarheen, alhoewel hier dadelijk dient aan toegevoegd dat hij, helaas, niet lang genoeg meer leven mocht om zijn inzichten in daden uit te werken. Hij stierf inderdaad amper drie jaar nadat zijn Muziekschool tot Conservatorium verheven was. Maar toch komt het ons voor dat hij, naar den geest van zijn tijd, den nadruk veeleer wilde leggen op de middelbare afdeeling, zooals trouwens toen ook het Athenaeum in het brandpunt stond der algemeene belangstelling, veel meer dan de Universiteit. Nochtans bewijst deze indeeling, dat Benoit op de hoogte bleef van alle vernieuwingen op muziek-paedagogisch gebied in | |
[pagina 514]
| |
het buitenland, en dat hij de aan zijn hoede toevertrouwde instelling volgens de nieuwste methodes wilde leiden. Net zooals hij met zijn ‘eenheidsplan’ zijn tijd vooruit was geloopen, of beter: de mogelijkheden van zijn tijd tot de uiterste theoretische konsekwenties had opgedreven. Na zijn heengaan bleef men echter veel te lang bij de pakken zitten. Hetgeen bij voorbeeld in Duitschland gebeurde, onder leiding van den musicoloog Kretschmar en als reactie op de misprijzende uitlatingen van John Hullah, waardoor dit land zijn plaats heroverde aan de spits van het muziekonderwijs op het Europeesche vasteland, vond hier slechts een flauwen weerklank. Pas na den wereldoorlog werden er weer enkele flinke stappen voorwaarts afgelegd, o.m. door de unificatie van het muziekonderwijs in gansch het land, met behoud nochtans (voor zoover zulks maar immers mogelijk bleek) van het aparte karakter en van de traditie van elk der vier staatsconservatoria. Voor wat ons éénig Vlaamsch Muziekconservatorium betreft, is het voornamelijk te danken aan het aanpassingswerk van den huidigen bestuurder, den heer Flor Alpaerts, dat de achterstand weer werd ingehaald. Tot nogtoe werd het meest vooruitstrevende Duitsche systeem, dat der Muziekhoogescholen, boven en los van de Conservatoria (zooals te Keulen en te Berlijn), nog niet ingevoerd. Wel werd ernaar gestreefd het peil van München weer te bereiken. Inderdaad ligt dit voorbeeld meer in de lijn der traditie (zooals wij hierboven aanduidden) en vereischt het minder ingrijpende wijzigingen. Het wordt trouwens ook in Duitschland lang niet als het slechtste aangezien. Integendeel! Wij hopen eerstdaags, en op een voor dit doel beter geschikte plaats, die heraanpassing van ons Vlaamsch muziekonderricht nader te bespreken. Wij zullen ons dus hier, in het kader van dit zeer algemeen gesteld artikel, bepalen bij het opsommen van enkele kenmerkende eigenschappen ervan: de Hoogeschoolafdeeling werd practisch verwezenlijkt, door het in werking stellen der zgn. Virtuositeitsklassen (in Duitschland noemt men dat, al even verkeerd, ‘Meisterklassen’). Evenals te München, werd hierbij het contact tusschen middelbaar en hooger muziekonderwijs ongeschonden bewaard. - Verder werd de stijlstudie op den voorgrond van het muziekonderricht geplaatst, door een degelijke oriëntatie van den leergang in de muziekgeschiedenis en door de toevoeging van een cursus in de algemeene kunstgeschiedenis, een standpunt dat op dit oogenblik door de degelijkste en meest vooruitstrevende instellingen voor muziekonderricht wordt gedeeld. Daardoor werd meteen heel het onderwijs op een breeder wetenschappelijk plan getild. | |
[pagina 515]
| |
Deze, onder nog vele andere, verbeteringen dragen er toe bij om het uitzonderlijk belang van ons éénig Vlaamsch Muziekconservatorium te belichten, te midden der sedert enkele jaren zoo talrijk opgerichte gemeentelijke muziekscholen en -academiën, waarvoor het Staatsconservatorium het lichtende voorbeeld en de uiteindelijke betrachting moet zijn.
***
Van hun kant helpen deze gemeentelijke muziekscholen het braak liggende terrein beploegen en trieeren zij de beschikbare elementen voor het Conservatorium en de Hoogeschool, terwijl zij anderzijds uiterst nuttig werk verrichten bij de vorming van het publiek. In die voorname taak worden zij voorbeeldig geholpen door de nieuwe middelen, door de techniek ten dienste van het muziekonderricht gesteld: wij bedoelen in de eeiste plaats de radio. In ons land werd, zooals overal elders, begrepen dat het muziekonderricht, meer dan welke andere tak der volksopleiding ook, gericht is op het oor, en dat bijgevolg de auditieve methode hier met de grootste kans op succes kan worden toegepastGa naar voetnoot(1). De schoolradio heeft, in dit opzicht, niet hoog genoeg te schatten diensten bewezen. In die richting dient echter te worden voortgewerkt, ook voor wat de directe voortbrengst van didactisch materiaal betreft. Inderdaad is ons muziekonderwijs nog altijd aangewezen op buitenlandsche gramofoonplaten, zoowel voor het gebruik in de klassen als vóór de microfoon. Zoo komt het, dat onze Vlaamsche toondichters nooit met groote orkestwerken aan de beurt komen, die toch de kern uitmaken van hun scheppingswerk, in de afgeloopen eeuw en in het begin der huidige. Wij beschikken slechts over een paar (minder geslaagde) opnamen van Benoit; niets van Tinel, niets van Waelput, niets van Mortelmans, niets van Blockx, niets van Gilson, niets van De Boeck, niets van Alpaerts, niets van Van Hoof... om maar liever niet van de jongeren te spreken. Het is bedroevend! | |
[pagina 516]
| |
Een beetje goede wil en een betrekkelijk kleine subsidie van hoogerhand zouden hier voorzeker een oplossing kunnen brengen, die ook het Waalsche gedeelte van het land (met opnamen van Lekeu, Jongen, Rasse, Dupuis, e.a.) zou tevreden stellen. Het gaat om de bekendheid van onze eigen meesters bij eigen volk... en tevens om hun verspreiding, op doelmatige en moderne wijze, in den vreemde. Een degelijke opname met didactische bedoelingen zou immers, aan gunstige voorwaarden, kunnen te koop gesteld worden voor buitenlandsche onderwijsinstellingen. En waarom dergelijke platen niet in den handel gebracht?... Mogelijk werd de verleende subsidie aldus, ten minste gedeeltelijk, teruggewonnenGa naar voetnoot(1). Van de visueele methode, door middel van film-opnamen, die in sommige groote landen wordt aangewend (o.a. in de Columbia University, in de Vereenigde Staten, waar met behulp van cinematografische opnamen een leergang in dirigeeren wordt gegeven!), willen wij hier niet gewagen. Wij beseffen dat daartoe, momenteel althans, de middelen ontbreken. Dat is wellicht voor later. Wij willen dit beknopt overzicht echter besluiten met het formuleeren van nog een laatsten wensch die, moest ook hij in vervulling gaan, als een vollediging van de muziekopleiding in ons land zou kunnen gelden, daar het hier een tak betreft die vooral in het buitenland tot uiting kwam en in den door ons aangeprezen zin werd opgelost: wij bedoelen de toevoeging, aan onze Conservatoria, van speciale afdeelingen tot vorming van muziekleeraars, al was het voorloopig maar alleen om de candidaten voor de plaats van muziekleeraar bij het lager- en middelbaar onderwijs op een degelijke en systematische wijze op te leiden. Wij weten dat ook dààraan thans, op de bevoegde plaats, gedacht wordt. Wij durven dan ook hopen dat de toe te passen solutie van aard zal zijn om de twee taalgemeenschappen van ons land volledig voldoening te schenken.
AUGUST CORBET. |
|