| |
| |
| |
De Vlaamsche Opera op een Keerpunt
Elk Vlaming zal het er wel met ons over eens zijn, dat de Koninklijke Vlaamsche Opera te Antwerpen een voorname rol te spelen heeft in het cultureele leven van ons land en van ons volk. Mag die rol ook, in den loop der jaren, eenigszins gewijzigd zijn om zich bij nieuwe toestanden aan te passen, toch zal haar belang steeds even groot blijven als op het allereerste uur, zoolang het kunstgenre ‘opera’ zich in de gunst van het volk zal mogen verheugen. En wij zijn persoonlijk de meening toegedaan dat zulks nog geruimen tijd het geval zal zijn, of ten minste kan zijn, indien onze hedendaagsche toondichters weer met de opera leeren omgaan. Zooals een Paul Bekker het zoo juist uitdrukt in zijn ‘Wandlungen der Oper’ (Zürich, 1934): Zij moeten, vóór alles, weer leeren zingen!
Ook in dit opzicht (het stimuleeren der nationale productie) heeft de éénige Vlaamsche Opera van het land een taak te vervullen die niet mag onderschat worden. Te meer, daar zij feitelijk alléén staat tegenover vier zangtooneelen die de Fransche taal bezigen, nl. een te Brussel, een te Gent, een te Luik en een te Verviers. Zonder dan nog te gewagen van de veel te talrijke voorstellingen in de Fransche taal, door samengeraapte gezelschappen, te Antwerpen en in sommige steden van het Walenland ingericht... Ook al kwam het ons ter oore dat de promotors van een Vlaamsch opera-gezelschap te Gent nog lang den moed niet opgeven om hun schoonen droom eindelijk in werkelijkheid te zien overgaan, zal het toch waarschijnlijk nog geruimen tijd duren vooraleer een tweede instelling de zware verantwoordelijkheden van de Antwerpsche Opera zal komen deelen.
Om ons nu terdege rekenschap te geven van de bovenbedoelde cultureele taak welke op de Vlaamsche Opera rust, is het zeker niet van belang ontbloot even na te gaan hoe die er eigenlijk in de kiem uitzag en wat zij, in den loop der jaren, is geworden. Met andere woorden: welk was het eigenlijke doel dat de stichters dezer instelling nastreefden? In hoeverre kon dit bereikt worden en hoe staan wij daar thans tegenover?
Aanvankelijk heette de instelling ‘Het Nederlandsch Lyrisch Tooneel’, en in die benaming lag een heel programma besloten.
| |
| |
Wij verwijzen hier naar den droom van den herwekker onzer Vlaamsche toonkunst, Meester Peter Benoit, die er toe komen wilde voor de Vlamingen een oorspronkelijke tooneeluiting te scheppen, het ‘Lyrisch Drama’. Wie verder over het wezen van deze tooneelsoort wenscht ingelicht te zijn, willen wij verwijzen naar het beteekenisvolle werk dat Arthur Cornette sr. aan dit onderwerp wijdde (‘De Aesthetiek van het Lyrisch Drama’, Antwerpen 1895).
Het lag dus in de bedoeling voornamelijk Lyrische Drama's op te voeren, 'tzij uit den vreemde, 'tzij uit het eigen land. (Behalve in Vlaanderen, heeft dit genre ook in Frankrijk en in Duitschland aanhangers gekend. Men denke maar o.m. aan ‘L'Arlésienne’, van Bizet, ‘Egmont’ van Beethoven, ‘Midzomernachtsdroom’ van Mendelssohn, ‘Struensee’ van Meyerbeer. Benoit betrachtte echter een ‘ideale’ doseering tusschen woord en gebaar. Volgens dr. Balet, in zijn ‘Verbürgerlichung der deutschen Kunst im XVIIIen. Jahrh.’, Straatsburg, 1936, vond dit genre zijn oorsprong in het nastreven der natuurlijkheid, een kwaliteit die echter met een muziekdrama nooit iets gemeens kan hebben, vermits de samenvoeging van tooneel en muziek op een initiale conventie van reusachtigen en niet te overbruggen omvang berust!).
Naast de Lyrische Drama's zouden echter ook opera's worden opgevoerd in het ‘Nederlandsch Lyrisch Tooneel’. Zoo werden er o.m. Weber's ‘Vrijschutter’ en Mozart's ‘Don Juan’ voor het voetlicht gebracht.
Toen later het Lyrisch Drama onvruchtbaar bleek en stilaan van het repertorium verdween, werd zijn plaats volledig door de Opera ingenomen, zoodat een nieuwe benaming voor de instelling zich opdrong: zij werd dan de ‘Koninklijke Vlaamsche Opera’.
Bij de samenstelling van het repertorium werd echter de voorkeur gegeven aan Germaansche werken, en wel om twee kapitale redenen: Vooreerst lag dit in de lijn van Peter Benoit's nationalistische kunststrekkingen. Men gedenke het repertorium van het door hem gedirigeerde Muziek-Festival en heel zijn muziekonderricht, dat gebaseerd was op onze verwantschap met de andere Germaansche volkeren.
Een tweede, meer practische reden voor deze voorkeur voor het Germaansche werk vinden wij in het bestaan van een Fransche Opera te Antwerpen. De Vlaamsche Opera werd, door zekere middens, alleen geduld voor zoover zij niet op het eigen terrein der Fransche Opera (de Latijnsche voortbrengst) kwam grasduinen... De meest elementaire begrippen van een degelijke theaterexploitatie kwamen deze schikking trouwens in de hand werken.
| |
| |
In dezen staat van zaken is echter sedertdien een grondige verandering gekomen. De Fransche Schouwburg bestaat niet meer, en de tweede door ons opgegeven reden vervalt dus volkomen.
Wat de eerste betreft, die is lang niet meer zoo acuut gesteld als in Benoit's tijd. De theorie van het nationalisme in de kunst behoort tot het verleden. De studie der kunstgeschiedenis leert ons dat de nationaliteit van een kunstwerk enkel één factor is onder nog vele andere (zooals, bijvoorbeeld, de personaliteit van den schepper, zijn sociaal milieu, zijn tijd), en dat het vooral in ons zoo vermengd westelijk Europa niet opgaat op dit element den klemtoon te leggen... De nationale karakteristieken van elke bepaalde kunstsoort zijn natuurlijk niet uit te schakelen en mogen niet worden over het hoofd gezien. Zij vertoonen echter slechts één aspect van het gestelde probleem.
Daarbij komt het feit dat de Vlaamsche Beweging, waarmee én Peter Benoit én zijn leerstelsel (dus ook de doelstelling van de Vlaamsche Opera) zoo héél veel gemeens hadden, stilaan haar finale bekroning, haar uiteindelijke zegepraal begint te naderen. De verkregen resultaten, hoe men er ook over denken moge, beveiligen op een nagenoeg voldoende wijze onzen nationalen aard en laten ons toe vrijelijk en zonder al te groot gevaar voor vervreemding, onzen artistieken horizont te verruimen.
Als gevolg daarvan is het o.i. absoluut te aanvaarden dat de Vlaamsche Opera het internationale opera-repertorium opvoert, naar het voorbeeld der groote buitenlandsche zangtooneelen... evenwel met een even groote bezorgdheid voor het nationaal werk als dit in den vreemde het geval is!
In dit opzicht schiet de Vlaamsche Opera op dit oogenblik wel eenigszins te kort, al dient dadelijk te worden opgemerkt dat de Vlaamsche operaproductie, na een eerste periode van grooten bloei, momenteel een inzinking kent, in eenklank trouwens met alle andere landen ter wereld.
De Vlaamsche Opera heeft echter zooveel aan de Vlaamsche toondichters te danken, ook in louter financieel opzicht (denkt aan de zegevierende reeksen van ‘Herbergprinses’ en ‘Quinten Massys’!), dat zij een der voornaamste redenen voor haar bestaan moet blijven wettigen door zooveel mogelijk nationaal werk op te voeren. En wanneer de hedendaagsche productie niet toereikend is, dan kan men gevoeglijk enkele opgravingen van belang wagen, die zeker evenveel bijval zouden kennen als buitenlandsch werk. Wij denken hierbij aan zeer verdienstelijke opera's zooals de (herziene) ‘Uilenspiegel’ van Jan Blockx, ‘Zeevolk’ van Paul Gilson, ‘Shylock’ van Flor Alpaerts, de werken van August De
| |
| |
Boeck, e.a., die op onverklaarbare wijze van het repertorium verdwenen zijn...
***
Wanneer wij het breed internationaal karakter van het repertorium aanvaarden, dan meenen wij echter meteen ernstig te moeten waarschuwen tegen ondegelijk werk, van waar het ook moge komen.
Nadat gedurende enkele ongelukkige jaren werkelijk misbruik werd gemaakt van de operette, die slechts haar aanwezigheid op het programma kon wettigen door de karigheid der subsidieering en door financieele tegenslagen, beleven wij thans een misbruik van het Latijnsche ‘verisme’.
Hiertegen dient beslist, uit naam van den goeden smaak en als een zedelijke verdediging van ons Vlaamsche volk, te worden gereageerd. De gunstige financieele toestand der instelling maakt een dergelijke actie op het huidig oogenblik mogelijk.
Wij willen zelfs zoo breed zijn toe te geven dat het verisme op het repertorium van een Opera, volledigheidshalve, mag aanwezig zijn. Wij geven dit toe, omdat wij weten dat inzake Kunst de persoonlijke smaak, zelfs van een élite, voor allerhande wijzigingen vatbaar is en dat wellicht morgen kan schoon gevonden worden wat wij vandaag verguizen, voor duizend-en-één redenen, die het ons te ver voeren zou hier op te rakelen.
Maar toch zou er een einde moeten gesteld worden aan de overdaad van ongetwijfeld in elk opzicht minderwaardige werken als ‘Madame Butterfly’, ‘La Vie de Bohême’ en andere ‘Cavalleria's’!
Het verisme kan o.i. op zijn allerbest vertegenwoordigd worden door hoogstens één werk van elke nationale variante. Indien deze keuze dan handig wordt gedaan, en goed verdeeld over enkele speeljaren, kan ook in commercieel opzicht het maximum aan rendement worden bereikt, zonder dat de artistieke faam der instelling er al te erg onder zou lijden.
Naast haar traditie van Vlaamsche, Germaansche kunstinstelling, heeft de Vlaamsche Opera echter, in den loop der jaren, ook een zekere reputatie verworven als brandpunt der nieuwe, goede muziek. Creatie's van Wagnerwerk, Russische, Scandinavische, Duitsche, Fransche, Italiaansche zgn. ‘avant-garde’ werken zijn daar om deze bewering te staven. (Wij memoreeren enkel, uit het hoofd: ‘Parsifal’, ‘De Gouden Haan’, ‘Stepan’, ‘De Doode Stad’, ‘Pelléas en Mélisande’, ‘De Droom’, ‘Johnny spielt auf’, Respighi's ‘Verzonken Klok’, ‘Zwaargewicht’, ‘Het Nusch-Nuschi’, enz.).
| |
| |
Ook deze faam dient opgehouden te worden, al vereischt zij een doorzicht en een opofferingsgeest die boven het normale loopen, maar waarvan de beteekenis ook dadelijk boven het gewone uitslaat. Ook in dit opzicht dient gewaakt te worden!
Het moet echter erkend dat de instelling in de laatste jaren erg geleden heeft onder een dubbele crisis: een moreele en een economische, waarvan zij thans slechts langzaam en voorzichtig opstaat, en die ook haar artistieke, haar cultureele beteekenis leelijk had aangetast.
Het komt er thans op aan, deze heropstanding op zuivere banen te houden; haar de beteekenis te geven van een volledige wedergeboorte, in dienst van ons volk, in dienst van de Vlaamsche cultuur. Een opdracht, waarvan de Vlaamsche Opera, helaas, al te zeer was afgeweken...
Deze cultureele zending werd nochtans door de stichters en hun onmiddellijke opvolgers terdege begrepen: Vooreerst door een Keurvels, met directe medewerking of in de ontzaglijke schaduw van Meester Peter Benoit zelf; vervolgens door Jef Judels of Henry Fontaine. Zij hebben allen vóór alles een cultureel doel nagestreefd, vaak ten koste van gansch hun hebben en houden, en hun ideëele gedragslijn is altijd klaar te erkennen voor al wie zich de moeite wil geven ernaar te zoeken.
Dan kwamen Alpaerts en Steurbaut, bezield met de meest hoogstaande idealen en strijdend tegen een lichte inzinking, welke het gevolg was van moeilijk te ontwijken sleur en slenter, onder de leiding van een zéér oud man. Hun zuiveringswerk, dat ons allicht vele verdere onheilen zou hebben bespaard, werd echter gedwarsboomd door allerhande persoonlijke belangen... eerste teekenen van het smeulende gevaar, dat toen nog met wortel en tak kon worden uitgeroeid!
De fakkel van den cultureelen arbeid werd echter overgenomen door andere begaafde strijders: wij bedoelen Jef Judels en Laurens Swolfs. Zij vermochten het zelfs den naam van onze Vlaamsche Opera op slag ver buiten onze landsgrenzen bekend te maken, door enkele flink doordachte en prachtig geslaagde pogingen in de richting der ‘avant-garde’.
Maar na deze opflakkering kwam, langzaam maar zeker, het diepe verval. De persoonlijke ambities triomfeerden, ten koste der onbegrepen taak. De Vlaamsche Opera werd, naar de wenschen van sommigen, een ‘zaak’ en als dusdanig ook commercieel behandeld.
Zonderling genoeg, werd de financieele zijde der instelling, door een dergelijke behandeling, van langsom slechter. De economische crisis trad in en hielp een handje mee. Men zocht zijn
| |
| |
toevlucht in het engageeren van buitenlandsche ‘gasten’, die in vreemde talen optraden. Men trachtte bij de massa in het gevlei te komen, niet door degelijk en waardig werk op te voeren, maar door den publieken smaak te streelen en door het doen en laten der Fransche provincie-theaters na te apen... Zagen wij in zekere kranten niet met fierheid vermelden dat onze Vlaamsche Opera haar ‘gasten’ deelde met Bordeaux of Lyon, en dat men daarginds met ontzag sprak over hetgeen de Vlaamsche Opera ééns geweest was?
Nog werd, in de mate van het mogelijke, de cultureele strekking van de instelling gevrijwaard door een verantwoordelijk eersten dirigent, die bleef borg staan voor een minimum aan behoorlijk werk... tot ook hier de breuk kwam, en de Vlaamsche Opera slechts als bij mirakel aan den ondergang ontsnapte.
Aan de gevolgen dezer zware inzinking laboreert zij thans nog. Door het spel der administratie bleef het bestuur nog voor enkelen tijd in handen van onkundige mercanti, verstoken van eenig verantwoordelijkheidsgevoel. En toen moest weer worden opgebouwd, op onzeker en glibberig terrein, te midden van vaak hinderende overblijfsels van ouden roem.
Men moest beginnen met eerst het peil der opvoeringen zelve weer behoorlijk te maken, zonder zich door cultureele bekommernissen sterker te laten binden dan absoluut onontbeerlijk was. Het vertrouwen van het publiek moest teruggewonnen worden, en ook dit ging, helaas, nog gepaard met het koelen van oude persoonlijke veeten.
Het opbouwend werk werd daarbij eer belemmerd dan geholpen door allerhande factoren, zooals het verdwijnen van den Franschen Schouwburg (waardoor de smakelooze ‘gala's’ van maatschappijen naar de Vlaamsche Opera kwamen overgewaaid), door het ontstaan van ‘Vrienden en Beschermers’ der Opera, bezield met onverdenkbare bedoelingen, maar zonder het noodige cultureele doorzicht, en door een voortwoekeren der polyglotte gastvoorstellingen.
***
Stilaan komt in dit alles thans eenige verbetering, maar toch blijft de cultureele werking nog altijd op het tweede plan.
Een zeer voorname reden hiervoor meenen wij te ontdekken in de afwezigheid van een artistiek leider. Nog steeds blijft de commercieele bekommernis op den voorgrond staan, gewettigd als zij was door ongunstige financieele omstandigheden.
Nu wijst alles op verbetering, ook in deze. De subsidieering werd verhoogd en al is zij nog ver van voldoende en zeker niet
| |
| |
gelijk aan hetgeen in het buitenland wordt gedaan (of zelfs maar voor den Muntschouwburg te Brussel, waarvan de Vlaamsche Opera toch de Vlaamsche tegenhanger heet te zijn), toch heeft de huidige directie het klaargespeeld de twee eindjes behoorlijk aan elkaar te knoopen. Financieel staat de instelling weer vlot. Het is dus mogelijk opnieuw naar de cultureele roeping om te zien.
Toch zou het onrechtvaardig zijn geen gewag te maken van enkele reeds verkregen resultaten. Zoo werd alvast opnieuw een sterke basis gelegd voor degelijke opvoeringen: het orkest kan (mits een kleine wijziging in de doseering, ten voordeele der strijkinstrumenten) gerust de vergelijking met vreemde operainstellingen aan, en de invoering van een regelmatig dagkoor zorgt voor een stijlvolle en aandachtige ondersteuning der solisten. Ook het ballet kan elkeen doorgaans bevrediging schenken en het netelige vraagstuk der opera-regie werd op de eenig mogelijke wijze aangevat: bij gebrek aan degelijke krachten in het eigen land, werd beroep gedaan op een begaafd buitenlandsch regisseur.
Daarbij mag het echter niet blijven. Het is vooreerst noodzakelijk een artistiek leider aan te stellen, die de noodige waarborgen biedt voor de degelijke doorvoering der cultureele taak welke op onze éénige Vlaamsche Opera rust.
Vervolgens moet ten minste één Vlaamsch regisseur gevormd worden, onder leiding van den huidigen, bekwamen vreemden titularis. En tenslotte moet de zangerstroep weer op het vroegere peil gebracht worden, door de vervanging van enkele afgedane elementen.
Het argument dat er een tekort zou zijn aan Vlaamsche zangers houdt geen steek, wanneer men bedenkt dat het grootste deel der gevierde eerste plan-artisten van den Franschen Muntschouwburg volbloed Vlamingen zijn, die zich in de laatste jaren in de Vlaamsche Opera hebben aangeboden en er werden... geweigerd of weggezonden.
Ook willen wij hier terloops wijzen op het erbarmelijke Nederlandsch dat doorgaans in onze Vlaamsche Opera gezongen wordt, en dat veel nadeel berokkent aan de faam, niet alleen van de instelling, maar van heel de Vlaamsche Opera-kunst, ja zelfs van ons zoet-vloeiend Nederlandsch als zangtaai!
De schuld hiervan ligt o.i. voor een ruim deel aan het onvoldoende onderricht. Goede zangleeraars zijn zeer zeldzaam, dat weet iedereen. De leerkrachten van het Vlaamsch Conservatorium leveren slechts een gering gedeelte van het kunstpersoneel der Vlaamsche Opera (een andere onbegrijpelijke toestand), en de meeste Vlaamsche zangers vergenoegen zich met enkele maanden onderricht, om zoo gauw mogelijk ‘om den broode’ te gaan
| |
| |
‘werken’. Doorgaans geven zij zich niet de moeite hun vak grondig te leeren, en worden daarin aangemoedigd door de uitsluitend commercieele bekommernis van zekere directeurs!
Een dergelijk feit kan de ergste gevolgen hebben (en heeft die ook reeds) voor onze Vlaamsche zangschool in het algemeen, en de degelijke onderwijsinstellingen zouden daarom op de resolute medewerking der Opera-directie moeten kunnen rekenen.
Nogmaals: een plichtbewuste leiding kan aan een groot deel van al deze tekortkomingen op slag een einde maken, en aldus het tastbaar bewijs leveren van haar goede, verstandige bedoelingen.
Het mag ons tevens voorkomen (wij geven deze opvatting voor wat zij waard is en nemen haar voor onze eigen, persoonlijke rekening) dat een meer intense samenwerking tusschen de twee scheppingen van Benoit's artistiek en paedagogisch vernuft, de Vlaamsche Opera en het Vlaamsch Muziek-Conservatorium, hier veel goeds zou kunnen tot stand brengen.
Dient het Conservatorium niet de kweekschool te zijn van precies al de krachten die de bestaansmogelijkheid uitmaken van de Opera?... Zangers, musici, regisseurs, dirigenten, tot componisten toe, alles moest, in Benoit's merkwaardig plan, den weg van het Conservatorium naar de Opera volgen, zelfs het publiek... Helaas, het kwam nooit tot een volledige, nochtans zoo logische en betrouwenswaardige uitvoering.
Mits een soepele, intelligente samenwerking kunnen in het Conservatorium al de op de Opera opgemerkte fouten in de kiem worden verbeterd, en al de noodzakelijke krachten kunnen daar worden opgeleid.
De uitwerking van dit denkbeeld, en haar aanpassing aan de mogelijkheden van het huidig oogenblik, vergt natuurlijk een diepgaande studie, die ver buiten het bestek van dit artikel reikt. Het zou echter wel de moeite loonen er op in te gaan.
Wij hebben het hier, in afwachting, reeds vermeld, om naast de kwaal ook reeds één mogelijke, grondige remedie aan te duiden.
AUGUST CORBET.
|
|