| |
| |
| |
Duitsche Kroniek
Hans Juengst. - Das Giständnis. - S. Fischer Verlag 1936. - 167 S. RM. 2.-, 2.80 oder 3.80.
Hedwig Rhode. - Das dunkle Herz. - Ibid. - 188 S. - Ibid.
Deze beide werken, die den toegevoegden titel ‘Erzählung’ dragen, bewegen zich op psychologisch terrein.
De vertelling van Hans Jüngst speelt in een houthakkersdal van een middelduitsch gebergte. Erna, de meid van een van de hoeven, knoopt in den loop van den herfst hartstochtelijke liefdesbetrekkingen aan met den houthakker Konrad Nottebrock, nadat zij zich het seizoen te voren even onbeperkt heeft gegeven aan diens werkmakker Paul Heitbreder. De twee mannen nemen het echter niet zwaarder op dan het is, al was ieder van de drie echt in zijn gevoelen: de mensch heeft zijn gedachten en de natuur heeft haar onverzettelijken wil. Anders staan zij tegenover den loslippigen marskramer Volrath Bexten die, vóór hun komst nog, er eens in geslaagd was Erna te verlokken. Op een kermis in de naburige stad komt het tot een ruzie, waarbij Paul Heitbreter Bexten bedreigt, wat door iedereen wordt gehoord, doch waarbij Konrad, die Bexten naderhand alleen ontmoet, dezen half willens half toevallig in den stroom gooit zonder dat er een mensch omtrent komt.
Dit is meer dan de zenuwen van Konrad dragen kunnen. Na dagen van verschrikkelijke ellende trekt hij met Erna naar de stad, waar beiden met hard werken pogen een hernieuwd geluk op te bouwen. Doch wanneer zij vernemen dat Paul Heitbreder als verdacht van moord werd gearresteerd, begint pas voor goed de eindelooze kruisweg. Zij zien maar al te klaar in dat alleen Konrad's bekentenis den werkmakker redden kan, en Erna roept hem dan ook herhaaldelijk op tot een menschelijk en heldhaftig gebaar, maar Konrad heeft vroeger te ellendig en te vereenzaamd geleefd om los te laten wat hij misschien nog in handen heeft: hij stelt uit en hoopt telkens het onmogelijke, tot Heitbreder goed en wel veroordeeld is en hun samenzijn een hel is geworden.
Erna, die de stuwende kracht blijft in het heele gebeuren,
| |
| |
bereikt slechts haar doel nadat zij gepoogd heeft den dood te vinden in denzelfden stroom. Doch nu staat Konrad's besluit ook vast: hij zal zijn werkmakker verlossen, en Erna, die nog vóór zijn aangifte wettelijk zijn vrouw wordt, zal met het kind dat moet geboren worden in het verre dorpje bij Konrad's moeder op hem wachten.
Dit verhaal van Hans Jüngst is ontroerend van zuivere menschelijkheid, zonder preutschheid, maar ook zonder opzettelijk gezochte ruwheid, rustig en bezonken in de uitbeelding van de menschelijke passie, beheerscht en kalm.
Hetzelfde kan men niet zeggen van ‘Das dunkle Herz’. Het donkere hart is de hoogmoedige en eigengerechtigde domineesdochter Malvine, die in de diepten van haar onderbewustzijn haar zonnige zuster Elsbeth de liefde benijdt van haar vader en het geluk dat zij vindt in haar verhouding tot den boer Wehrich. Deze, even somber als Malvine, wordt slechts tot Elsbeth gestuwd door den drang om al dit zonnige te vernietigen. Malvine verbreekt de relatie tusschen Wehrich en Elsbeth, niet voor deze laatste zwanger is geworden, en gebruikt al haar invloed om Wehrich, die in werkelijkheid brandend verliefd is op haar, te dwingen tot een huwelijk met een andere vrouw; hij doet het, doch de vrouw sterft reeds in den huwelijksnacht onder weinig geruststellende omstandigheden.
In de stad, waarheen zij is getrokken voor de bevalling, geeft Elsbeth zich over aan het volledigste geluk om het kind. De dominee zendt er zijn dochter Malvine heen met de opdracht het nieuwgeborene in een gesticht onder te brengen. Niet zoo gauw ziet Malvine het kind, dat veel meer naar haar verhangen blijkt dan naar zijn moeder, of zij wordt zich bewust van haar hunkering naar Wehrich en van haar verlangen dit kind van hem te bezitten. Bij afwezigheid van haar zuster - zij is naar haar vader toegereisd om hem te vragen het kind te mogen meebrengen - geraakt zij zoo verward dat zij de kleine verstikt in de wieg. Zij bezwijkt naderhand onder verschrikkelijke koortsaanvallen, die weken aanhouden, tot bij haar herstel blijkt dat haar stem, juist datgene waarmee zij een onweerstaanbare macht op anderen uitoefende, al haar klank en charme verloren heeft. Nu zij zoover is gekomen dat zij zich nagenoeg aan Wehrich aanbiedt, is hij door deze verandering zoo getroffen dat zijn heele liefde omslaat tot haat. Malvine wordt voor het gerecht ontoerekenbaar verklaard en vrijgesproken; zij weet aan de haar toegevoegde bewaking te ontsnappen en komt bij invallenden nacht aan op haar dorp. Zij voert Elsbeth naar Wehrich, nu zij meent ingezien te hebben dat zij op elkander
| |
| |
aangewezen zijn, en Wehrich, bij het zicht van de verwoeste Elsbeth, begrijpt dat hij haar steeds aldus heeft gewenscht.
In den loop van den nacht komt de politie Malvine halen; na nog heel wat belevenissen besluit zij vrijwillig het gesticht voor geesteskranken in te gaan, nadat voor den lezer de verzoening met vader en zuster in uitzicht werd gesteld.
Zoo ontdaan van alle buitenissigheden en paraphrases lijkt dit verhaal knap opgebouwd en waarschijnlijkheidsgetrouw uitgewerkt. Hoe anders is de indruk bij het lezen van het boek! De figuren en toestanden zijn zoo aangedikt, dat wij herhaaldelijk den indruk krijgen ons te bewegen in een wereld van geesteszieken, om niet te zeggen gekken. Deze menschen wenschen hier telkens wat de andere niet wil, en wanneer de tweede het wel wil, wil de eerste het niet meer. En de toestanden, hoe zijn zij keer op keer gezocht en gewrongen! Malvine is, achter de haag, aanwezig bij de verwekking van het kind door Wehrich, die zich door Elsbeth heeft laten overhalen ‘als afscheid’. Bij den dood van het kind en de zeven weken ijlkoorts van Malvine zetten noch dominee noch Elsbeth een voet in de stad, - maar Wehrich laat al dien tijd zijn hoeve draaien en past de zieke op als een verpleegster, regelt daarbij met schrander doorzicht alles met dokter en advokaat, zoodat de vrijspraak volgen moet. Deze dokter en deze advokaat, met Malvine op weg naar het gesticht voor geesteszieken, zitten gezelligjes aan een hotelterras te praten, en ontdekken slechts na anderhalf uur dat de patiënte hun ontsnapt is, - voor Malvine de tijd om haar taak te gaan vervullen. Een langere opsomming is nutteloos, doch wij moeten vooreerst nog de aandacht vestigen op den stijl, die, bij het zoeken naar vergelijkingen, herhaaldelijk in het bespottelijke vervalt.
Dit alles neemt nochtans niet weg dat er, zooals gezegd, compositie en gang zitten in het verhaal en beweeglijkheid in de taal.
Het gaat hier bij deze blijkbaar nog jonge schrijfster om het veroveren van een beter evenwicht, dat haar werk aanzienlijk in waarde zou doen stijgen.
| |
Grete Garzarolli. - Zerbrochene Posaunen. - Ernst Rohwohlt Verlag 1935. - 307 S. - RM. 4.50 oder 5.50.
Na ‘Filmkomparsin Maria Weidmann’, een verhaal dat in de filmwereld speelt, verschijnt dit flinke tweede werk, waarvoor de stof geput werd uit een heel ander gebied. De titel is een toespeling op Joh. 5/25, Mark. 13/37, doch de bazuinen, waaruit op het laatste oordeel het lied van de algemeene verbroedering moet schallen, zijn gebarsten. Het boek toont ons den machtigen
| |
| |
groei van een groot-burgerlijke familie van Centraal-Europa (Weenen) van de jaren 1890 tot haar ondergang in 1918, die in de eerste plaats veroorzaakt wordt door het feit dat de al te heterogene elementen niet tot een eenheid kunnen omgevormd worden, - zooals de groote Donaumonarchie, in wier kader zich alles afspeelt, op dit oogenblik bezwijkt bij gebrek aan inwendige harmonie. Het noodlot van het Oostenrijk-Hongaarsch keizerrijk dus, weerspiegeld in een van zijn representatieve families.
Uitgangspunten zijn het eenige kind van een gezien geslacht van keizerlijke houtvesters, wiens voorzaten in den loop der eeuwen trekkend en reizend uit Noord-Duitschland waren gekomen, en een uit het Oosten ingeweken Jood, Samuel Blumstengl, die zich bij de eerste kennismaking laat doopen als Georg, niet uit overtuiging (naderhand verlangt hij bij testament verascht te worden zonder begrafenisplechtigheid), doch zooals hij in zijn leven alles heeft gedaan: om zich de machten van deze wereld te associeeren, - hier om te kunnen trouwen met de vurig begeerde Maria Hermanek. Dit huwelijk werd nochtans een ellende; slechts korten tijd had hij noodig om zich uit te woeden aan zijn vrouw, en dan joeg zijn wild temperament en zijn fabelachtige werkkracht hem rusteloos op de baan, waar hij tusschen zijn talrijke ondernemingen van den meest uiteenloopenden aard door den tijd en de gelegenheid vond om vele vrouwen te nemen en een lange reeks van kinderen te verwekken. Bij zijn plotselingen dood in een sneltrein blijkt de 65-jarige, die met niets begon, een onmetelijk fortuin na te laten, zij het ook voor het grootste deel vervrozen in tal van onontwarbare zaken.
Deze nalatenschap wordt opgenomen door den advokaat Helmuth Riemann, een heldhaftig-avontuurlijke natuur, die tegen den zin in van Blumstengl en diens dochter Elisabeth was gehuwd, en den neef Hans Blumstengl, een echte werkslaaf, die lijdt onder het gevoel van geestelijke en lichamelijke minderwaardigheid (alle Blumstengls bezitten trouwens alleen de gebreken, geen de kwaliteiten van den voorzaat). Deze twee houden, samen met het fortuin, de heele werkelijke en aangetrouwde familie recht, een troep van parvenu's, arme edellieden en avonturiers, die met breeden zwier parasiteeren op de gewrochten van den stamvader en op de inspanningen van de twee leden.
Doch het heele stel stort ineen: door geestelijken ondergang, door dood, door zelfmoord, door den oorlog eindelijk wordt alles weggevaagd. De overeenkomst met het lot van de Donaumonarchie, wier geschiedenis er doorheen is geweven, is duidelijk.
Het heele boek is opgevat als geschreven door Hans Blumstengl, dus wel door een centraal gesitueerden persoon. Hij doet
| |
| |
dit niet objectief, maar eenigszins fragmentarisch van den terugslag uit dien alle gebeurtenissen op hem hebben, zoodat deze sociaal-burgerlijke roman uit den laatsten tijd van de Donaumonarchie eerder expressionistisch aandoet.
Deze manier van schrijven is niet zonder nadeelen. Het kost soms heel wat moeite om de gebeurtenissen te doorzien die het uitgangspunt vormen van zijn psychische reacties, - en evenveel moeite kost het soms om de bruggen te slaan waar dit verwaarloosd werd. Zooals wij reeds deden opmerken, is het werk, uit den specialen aard van de kunst zelf, soms als een snelle reeks van voorbijflitsende beelden, waartusschen wij zelf het verband moeten leggen.
Toch zou het niet mogen gezegd worden dat het leven dat ons uit deze bladzijden tegenkomt minder duidelijk en meesleepend is dan dit bij een gewonen realistischen roman het geval zou zijn. Ook bij Grete Garzarolli echter zal een meer gedisciplineerd kunstvermogen haar werk aan grootheid van allure doen winnen.
| |
Hans Heuer. - Verrat im Busch. - Das Bergland Buch 1936. - 317 S. - RM. 3.80 oder 4.80.
Hans Heuer blijkt zich hoofdzakelijk de voormalige Duitsche koloniën als plaats van handeling voor zijn avonturenverhalen uitgekozen te hebben. ‘Malumba’, zijn eerste werk, speelt in voormalig Duitsch Oost-Afrika. Met het tweede wendt hij zich tot het Westen.
Peter Kroll, een Duitscher, en Jack Owen, een Australiër, die geen dag meer zien door de moeilijke omstandigheden waarin zij leven in Zuid-Afrika, trekken naar Zuid-West-Afrika en vinden er diamant. Op hun terugweg naar Kaapstad wordt Kroll, die steeds de flinkste en volhardendste is geweest, door koorts overvallen, wat, gevoegd bij het volstrekt gebrek aan water, de onmogelijkheid beteekent om verder te gaan. Owen is vol verlangen om zijn kameraad mee te sleuren, maar hij ziet dat dit uitgesloten is, laat hem voor dood liggen en trekt alleen op. In Kaapstad zet hij zijn fortuin in geld om, doch voor hij naar Sidney kan terugkeeren valt hij in de macht van een smokkelaarsbende die hem tot aansluiting dwingt. Kroll is echter toch nog op de been gekomen en, eens genezen, leeft hij nog slechts voor de enkele gedachte: het verraad van den kameraad met diens dood te wreken. Dit past slecht in het plan van den smokkelaarsleider die, ter bescherming van Owen, Kroll op een schip laat sleepen met opdracht hem ter evenaarshoogte te verdrinken; deze weet zich meester te maken van het gezag op het schip, keert terug naar Kaapstad en speelt de
| |
| |
bende in handen van het gerecht. Intusschen is Owen gevlucht naar Sidney, door Kroll, die hem nu dubbel beschuldigt, onmiddellijk achtervolgd, zoodat hij stante pede per vliegtuig vertrekt naar Kanton. De machine moet landen in de woestijnen van Noord-Australië, waar Owen ligt te sterven zooals eens zijn kameraad op den dood wachtte. Na enkele dagen komt Kroll zijn - vermeenden - doodsvijand op het spoor, reist hem achterna naar Kanton, vindt hem in het brandende zand. En in plaats van zijn revolver te nemen en het lang-verhoopte schot te lossen, neemt hij de flesch en geeft hem zelf te drinken...
Dit is het hoofdzakelijke. De liefdesgeschiedenis lieten wij achterwege, deels ten onrechte, want Kroll's Samaritaansche barmhartigheid spruit gedeeltelijk uit de ontdekking dat Owen de broeder is van de vrouw die hij liefheeft.
Er zijn in dit boek slechts twee figuren met sympathie geteekend: de Duitscher Kroll, goedmoedig, trouwhartig, doch beslist en ontembaar waar het moet; de Australische Ellen Frank, die alle kwaliteiten van een mooie vrouwenfiguur bezit en die dan ook dra Kroll's hart gewonnen heeft. Het is waar dat zij heelemaal aardt naar haar moeder, die een Duitsche was, terwijl haar broer Jack Owen den vader vertegenwoordigt.
De voortreffelijkheid van deze twee figuren is niet toevallig. Ter verzekering van zijn meerder succes bij zijn Duitsche lezers heeft de schrijver nog een en ander ingelascht:
‘Gij Duitschers zijt te bescheiden, mijn jongen... veel te bescheiden! Gij zijt tevreden met datgene wat de anderen u overlaten en zegt nog thank you daarvoor!’
‘Dat hangt er heelemaal van af. kapitein! Dikwijls kunnen wij ook verduiveld onbescheiden zijn. Dan schreeuwen de anderen echter moord en brand, en meenen dat het hun om het leven gaat. En wij willen er niets meer mee dan dit wat zij zelf hebben: de lucht om te ademen en het recht op datgene wat ons toebehoort!’ (p. 230/31).
Die woorden slaan wel is waar terug op persoonlijke aangelegenheden, doch wij kennen te goed sommige politieke redevoeringen om ons niet af te vragen of de schrijver misschien onbewust plagiaat pleegt... Wij vinden nog enkele van deze passages, en wij komen geleidelijk tot de vraag: Is er hier misschien nog iets anders bedoeld dan een spannend boek van avontuur? Is Peter Kroll het strijdende Duitschland, Jack Owen de karakterlooze, onbesliste Engelschman die zijn vrienden in den steek laat en zich door anderen laat misbruiken?... Dan zou de smokkelaarsbende, collectie van brute beesten die de wereld met opium willen overstroomen (‘In Duitschland zou men de heele bende alleen om hun
| |
| |
gezichten levenslang in verzekerde bewaring brengen!’ P. 155) Sowjet-Rusland zijn... En de edelmoedige Kroll speelt, na een reeks van ongelooflijke heldendaden, dit zoodje in de handen van de machten van orde en rechtvaardigheid... Kroll verzoent zich met Owen en trouwt met zijn zuster... Werkelijk, daar schijnt politieke lijn in te komen...
Maar het is te dwaas, in het boek van Hans Heuer een smakelooze parodie te willen zien. Wij nemen het als zuiver avontuur, soms iets geforceerd, en dan is het een aardig aaneengesponnen verhaal. Het andere beschouwen wij als ontboezeming uit onbeheerschte oogenblikken. Dit zal voor den auteur het voordeeligste zijn.
Tot slot moeten wij noteeren dat een groot deel van de werken, hier en in de aflevering 4 besproken, door jongere auteurs werden geschreven. Röttger is van 1877, von Godin van 1882, Rainalter van 1892. De anderen zijn jongeren en aan hun eerste of tweede boek toe. Verder is het opvallend, wat een ruim deel van de hedendaagsche Duitsche literatuur wordt gewijd aan het boerenleven of aan gebeurtenissen die er contact mede houden. Het avonturenverhaal van Heuer daargelaten, is er slechts één van de hier besproken werken dat er heelemaal los van staat: ‘Zerbrochene Posaunen’; daarbij kunnen wij bij ‘Das dunkle Herz’ en ‘Erk Alburger’ den samenhang als niet essentieel beschouwen: voor zeven boeken van de elf is boer en bodem een noodzakelijke bestaansvoorwaarde.
Beide opmerkingen zijn, ons inziens, karakteristiek voor den tijd en de omstandigheden.
Dr. RUDOLF ROELS.
|
|