De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Sergèj Nikolàjevietsj Vinogràdskiej
| |
[pagina 307]
| |
eenigen tijd was hij bestuurder van het Instituut (1902-05); hij was ook opsteller aan het blad van het Instituut, het ‘Archief van biologische Wetenschappen’, van zijn gronding af (1892) tot 1905. Mijn particuliere relaties met Vinogradskiej - ik was zijn dichtste medewerker gedurende verscheidene jaren - brengen natuurlijkerwijze voor mij de verplichting mede, in deze dagen mijn persoonlijke herinneringen over hem mede te deelen, de veelzijdige persoonlijkheid van den geleerde te kenschetsen en de beteekenis aan te toonen van zijn merkwaardige werkzaamheden voor de wetenschap. Deze taak aanvattende, ondervind ik tamelijk groote moeilijkheden, die daaruit spruiten, dat het hier over een wetenschappelijken werker gaat die, ondanks zijn eerbiedwaardigen ouderdom, zich in het bloeitijdperk van zijn talent bevindt en geen oogenblik zijn scheppend werk onderbreekt. Op dit oogenblik is Vinogradskiej zeer productief werkzaam in het door hem geschapen agrobacteriologisch laboratorium van het Institut Pasteur, in het kleine stadje Brie-Comte-Robert bij Parijs, terwijl hij de algemeene aandacht trekt door de originaliteit en den durf van zijn scheppende denkbeelden. Derhalve dient al hetgeen hier volgen zal alleen beschouwd te worden als een vluchtig overzicht van Vinogradskiej's werken die tot dusver gepubliceerd werden. Vooreerst een en ander uit de biografie van VinogradskiejGa naar voetnoot(1), die trouwens zeer weinig bekend is; maar gezien het leven van den geleerde onafscheidbaar is van zijn creatieven arbeid, zullen we parallel met de eigenlijke biografische gegevens de wetenschappelijke opzoekingen van Vinogradskiej bespreken, m.a.w. de eerste weerkaatsen op het achterplan van den wetenschappelijken arbeid van den geleerde. S.N. Vinogradskiej werd geboren te Kiéjef den 1n September 1856 uit een welstellende familie. Zijn vader, Nikolàj Konstantînovietsj, afkomstig uit Bessarabië, was jurist, bekleedde in den beginne in Kiéjef een staatsambt en werd daarna bestuurder van de eerstgestichte banken in Kiéjef, de Krediet- en Hypotheek-(private Handels- en Agraar-)bank. Zijn moeder, Natàlja Viktórovna, geboren Skoropàdskaja, was afkomstig uit de provincie Tsjernigobskaja. Het gezin omvatte drie broeders en een zuster. De oudste broeder, Aljeksàndr Nikolàjevietsj, jurist zooals zijn vader, werd later een beroemd musicus in Kiéjef. Op hem volgde naar den ouderdom Sergèj Nikolàjevietsj, dan zijn zuster Maria, en ten slotte zijn jongste broeder Nikolàj, een zeer veel belovend, maar vroeg gestorven jongen (hij stierf in zijn 14e jaar). De kinderjaren vervlogen in het ouderlijke huis in Oud-Kiéjef. Bij de woning was een groote tuin die met steile terrassen afliep | |
[pagina 308]
| |
naar Podolië; in de verte, over diepe oevers en den kam van den Sjtsjekaviki-heuvel, zag men den Dnjepr. Alle jeugdherinneringen waren verbonden aan dit huis en dezen tuin, waarvan vandaag geen spoor meer overblijft... In 1866 trad Vinogradskiej als 10-jarige jongen in de 2e klasse van het 2e Kiéjefsche gymnasium, samen met zijn oudsten broeder, en ging met hem van jaar in jaar over met eerelijst en boek. Toen hij de 7e klasse geëindigd had (toentertijd de laatste) verliet de oudste broer het gymnasium en trad in de universiteit, faculteit der rechten, terwijl Sergej nog een jaar bleef om zijn studies voort te zetten in de aanvullende 8e klasse, die juist was ingevoerd door de Tolstoj-reform, zooveel te meer daar hij nog te jong was om toegelaten te worden tot de universiteit. Het volgende jaar eindigde hij het gymnasium met de gouden medaille (1873) en ging, naar het voorbeeld van zijn vader en broeder, over naar de fakulteit der rechten aan de Kiéjefsche universiteit. Hij hield het er echter niet lang uit en trad na een maand in de natuurwetenschappelijke afdeeling van de fakulteit der fysika en wiskunde. Aan de universiteit van Kiéjef bracht hij groote twee jaar door, bezocht met tamelijke stiptheid de lessen en legde op correcte wijze de te doorstane proeven af. De voorwaarden van den universitairen arbeid waren nochtans weinig aantrekkelijk. Het ging er lusteloos en slaperig toe. De cursus aan de natuurwetenschappelijke afdeeling werd door 3 à 5 toehoorders gevolgd. Het practisch werk was slecht geleid, voor de analytische scheikunde bleef het nauwelijks in leven en voor zekere onderwerpen was het geheel onbestaande. En het is nochtans geweten dat het niet de cursus is, maar alleen het practische werk, dat in de jonge hoofden het levendige licht der belangstelling voor de wetenschappen gemeenlijk opwekt. In een dergelijke ongunstige atmosfeer werd geen geestdrift voor de wetenschap geboren, maar alleen vermoeidheid, verveling en volledige onttoovering. Het ging zoover dat, in het derde jaar, Vinogradskiej alle belangstelling verloor, ophield de universiteit te bezoeken en ten slotte besloot, ondanks het aandringen van thuis, ze te verlaten. Hij voelde zich aangetrokken door de muziek, waarvoor zijn belangstelling met de jaren niet verminderd, maar integendeel voortdurend crescendo gegroeid was. Onder den invloed van dezen zielstoestand dient Vinogradskiej een aanvraag in om toegelaten te worden tot het Peterburgsch Conservatorium en treedt in de fortepiano-klasse van Prof. Ljesjetietskiej. Over zijn verblijf in het Conservatorium heeft hij levendige en tamelijk klare indrukken bewaard, maar toch zag hij weldra in dat het leven van een musicus niet voor hem was en dat het hem niet zou mogelijk zijn | |
[pagina 309]
| |
te leven ‘alleen van artistieke emoties, zonder hersenarbeid’. Weldra verliet Ljesjetietskiej Rusland om zijn werkzaamheden over te dragen naar Weenen, waar hij onder meer den beroemden Paderewski als leerling heeft gehad. Het weggaan van Ljesjetietskiej vergemakkelijkte en vervlugde het reeds lang rijpende besluit om het Conservatorium te verlaten. Vinogradskiej zag duidelijk in dat hij een missing begaan had met de wetenschap op te geven voor de kunst. Opnieuw ontstond in hem het verlangen terug te keeren naar de universiteit, niet echter voor het formalistische werk, maar voor den waarachtigen, verdiependen arbeid waarin men gansch zijn ziel kan leggen. Van het bijna driejarig verblijf aan de Kiéjefsche universiteit was geen belangrijk spoor overgebleven, alles moest weer van voren aan aangepakt worden. Vooral deed zich het gemis gevoelen aan een scheikundige voorbereiding. En Vinogradskiej besluit over te gaan van het derde jaar aan de Kiéjefsche universiteit naar het tweede aan de Peterburgsche, afdeeling natuurkunde, om in de analytische scheikunde te werken onder leiding van Prof. Mensjoetkien (November 1877). Het professorenkorps aan de Peterburgsche universiteit was toentertijd uitzonderlijk. Met groeienden ijver begon Vinogradskiej de lessen te volgen van Mendeléjef, Mensjoetkien, Boetlerof, Inostrantsef, Beketof, Famientsyn, Kessler, Wagner e.a., terwijl hij al de practische werken deed. In dien tijd mocht men reeds in het derde jaar een specialiteit kiezen. Vinogradskiej koos de plantenfysiologie, waartoe hij zich in het bizonder aangetrokken gevoelde, en begon te arbeiden in het laboratorium van den zachten en in hoog aanzien zijnden Andréj Sergejevietsj Famientsyn. In October 1879, een jaar vóór het ontvangen van het einddiploma der universiteit, trad Vinogradskiej in het huwelijk met Zinaida Aljeksandrovna Tichotskaja, die nu nog in gezondheid leeft. Uit dit huwelijk werden hun vier dochters geboren. In 1881 verkreeg Vinogradskiej zijn diploma en den wetenschappelijken graad van candidaat; op voorstel van Famientsyn werd hij aan de universiteit verbonden ter voorbereiding van het professoraat, en gaf hij zich geestdriftig over in het bizonder aan de microbiologie en gedeeltelijk aan de mycologie. Met het oog op de beste systematisatie van onze verdere uiteenzetting zullen we de wetenschappelijke activiteit van Vinogradskiej verdeelen over een serie etappen, overeenkomstig de plaatsen waar hij zich aan deze of gene opzoekingen gewijd heeft. Aldus verkrijgen we in chronologische volgorde: 1. - Eerste Peterburgsche periode - omvattende de werkzaamheden van den beginnenden geleerde in het laboratorium | |
[pagina 310]
| |
voor plantenfysiologie van de Peterburgsche universiteit (1878-1884). 2. - Straatsburgsche periode - omvattende zijn studie van de zwavel- en ijzerbacteriën in het botanisch laboratorium van de universiteit van Straatsburg (1885-1888). 3. - Zürichsche periode - omvattende zijn studie over de nitrificatie in het agronomisch laboratorium van het Zürichsche polytechnicum en in het hygiënisch laboratorium van de universiteit (1888-1890). 4. - Tweede Peterburgsche periode - omvattende zijn studie over de vastlegging van de stikstof der lucht, in het Instituut voor proefondervindelijke geneeskunde in St Petersburg (1891-1912). Stricto sensu zou men als einde dezer periode niet 1912 moeten nemen, wanneer Vinogradskiej officieel ontslag nam, maar 1906, wanneer hij factisch zoo goed als ophield met zijn wetenschappelijk werk. De lange 19-jarige onderbreking tusschen dezen datum en het jaar 1923 mag niet medegerekend worden als een periode van gespannen wetenschappelijken arbeid. 5. - De laatste periode, gaande van 1923 tot vandaag, en omvattende zijn werkzaamheden in Brie-Comte-Robert over den opbouw van een directe methode van microbiologische bodemanalysis. Laten we aanvangen met de eerste Peterburgsche periode. Vinogradskiej begon met zich met grooten ijver en geestdrift bezig te houden in het laboratorium van plantenfysiologie van de universiteit van St Petersburg, met theoretische en proefondervindelijke opzoekingen in het domein der microbiologie. Parallel daarmede bestudeerde hij de mycologie en was vol geestdrift voor het werk van de Bary, Boronien, Brefeld; alsmede van de oudere auteurs, Tulasne e.a. Een groote belangstelling genoot te dien tijde de juist geboren ‘Duitsche bacteriologie’ (Ferd. Cohn, Rob. Koch). Alles samen gaf deze vroege periode aan Vinogradskiej een goede literatuur-oriëntatie, schonk hem een stevige basis en bepaalde bij voorbaat de richting van geheel zijn verdere wetenschappelijke activiteit. Zijn eerste werk werd hem ingegeven door de geniale theorieën van Pasteur, die op den jongen geleerde een onvermijdelijken indruk maakten. Vinogradskiej maakte grondig kennis met de klassieke werken van Pasteur - met zijn ‘Etudes sur la bière’, ‘Etudes sur le vin’, ‘Etudes sur le vinaigre’ - en begon zijn proefnemingen te herdoen, terwijl hij bij eenige er van bleef stilstaan met de bedoeling ze te volledigen met nauwkeuriger botanisch-morfologische gegevens. | |
[pagina 311]
| |
Vinogradskiej wilde op zulk een pleomorf organisme als Mycoderma vini den invloed opsporen der uitwendige voorwaarden op de eigenaardigheden van zijn vorm en het karakter van zijn groei. De kultuur van deze kleine zwam gebeurde, uitgaande van één cel, in kleine apparaten verbonden met een microscopische kamer. De inrichting der proefnemingen liet een zeer langdurige kultuur toe met verwijdering van de afgewerkte vloeistof, toevoeging van versche, doorlating van gassen enz. De voedende vloeistoffen, van een juist bepaalde samenstelling, verschilden onderling alleen door één samenstellend bestanddeel. In één serie proefnemingen wisselden de organische stoffen af, in een andere de anorganische. De uitslagen leidden tot eenige gewichtige gevolgtrekkingen, o.m. tot deze, dat magnesium absoluut onmisbaar bleek voor de voeding van het mycoderma, terwijl de afwezigheid van calcium niet nadeelig scheen te zijn. In het geheel werd een omvangrijk experimenteel materiaal verzameld, dat echter niet gansch gepubliceerd werd, maar in dagboeken bleef. De zaak beperkte zich tot een inleidende mededeeling, gedaan den 15n December 1883 aan de Vereeniging van Natuuronderzoekers (afdeeling plantkunde) bij de universiteit van St Petersburg. Een korte mededeeling werd gedrukt in de ‘Werken’ der Vereeniging. In den herfst van 1884 doorstond Vinogradskiej het examen voor magister in de wetenschap. Ten gevolge van een zware ziekte van zijn vrouw, moest hij weldra St Petersburg voor een tijd verlaten en verhuizen naar Jalta. Daar bouwde hij aan zijn woning een klein laboratorium en zette zijn werk voort, dat nu hoofdzakelijk ging over de morfologie der cel, naar de toen nieuwe gegevens van Strasburger. Het was klaarblijkelijk dat de arbeid in de voorwaarden en in de inrichting der Russische universiteiten geen volle bevrediging aan Vinogradskiej kon geven. Bij elken stap stootte men op hinderpalen, het werk vlotte geenszins met de snelheid die wenschelijk zou geweest zijn. Dit alles bracht er Vinogradskiej toe een lange buitenlandsche reis te ondernemen met het doel grondig te werken in de beste voorwaarden van de Europeesche laboratoria. Zijn keus viel op het botanisch laboratorium van de universiteit van Straatsburg. Aan het hoofd er van stond toentertijd de Bary, waarvan de wetenschappelijke denkbeelden dicht stonden bij Vinogradskiej. In November 1885 vertrok Vinogradskiej naar Straatsburg en werkte er drie jaar, van 1885 tot 1888. Het eerste thema van zijn werkzaamheden uit de Straatsburgsche periode was het nazien van de gegevens van Zopf over het pleomorfisme van de gzn. ‘hoogere bacteriën’. De vraag over de standvastigheid der soorten bij de bacteriën wekte in dien tijd | |
[pagina 312]
| |
groote belangstelling en gaf aanleiding tot warme discussies. Het was een echt oorlogsthema. Ferd. Cohn en zijn school spraken zich geestdriftig uit voor de monomorfistische gedachte, terwijl Zopf een overtuigd verdediger was van de pleomorfistische. Laatstgenoemde bevestigde zijn zienswijze met de voorbeelden van Cladothrix dichotoma, Beggiatoa alba en Begg. roseopersicina, alsmede Crenothrix polyspora. ‘De Bary geloofde niet in Zopf, zegt Vinogradskiej, en verheugde er zich klaarblijkelijk erg in, toen het ging blijken dat mijn waarnemingen Zopf tegenspraken. Bij Cladothrix dichotoma vertoonde zich in stede van een chaotische veranderlijkheid, een gewisse eenvoudige en duurzame ontwikkelingscyclus. Andere Zopfiaansche soorten bleven eveneens samengestelde (Sammelspecies).’ Deze vaststellingen, gedaan op preparaten die gefixeerd waren in een opgehangen droppel of onder een glaasje, waren ongemeen saai en lastig. Dikwijls viel de belangstelling en was Vinogradskiej gelukkig zich te verpoozen met waar- en proefnemingen over de fysiologie van de Beggiatoa: de invloed van zwavelwaterstof, het vullen der cellen met korrels zwavel, het vlugge verdwijnen van deze zwavel, enz. Al deze verschijnselen vormden een groot vraagstuk en interesseerden buitengewoon de Bary. ‘Bijna iederen keer als ik ze aan de Bary demonstreerde, herhaalde hij: Donnerwetter! Wozu brauchen die so viel Schwefel? - Er verliepen vier semesters, - schrijft Vinogradskiej, - en de zin dezer verschijnselen bleef duister, wat me tamelijk verstoorde. Er was geen analogie, geen idee die hen kon belichten. Totdat deze idee kwam, zooals het niet zelden gebeurt, volledig toevallig en onverwacht, buiten de werkuren, op straat en als het ware door iemand opgestoken. Al de gedane vaststellingen werden dan vlug verstaanbaar, het werk was weldra klaar en zag na enkele maanden het licht.’ (1887). Hoe onvast de opvattingen waren die te dien tijde in de wetenschap heerschten omtrent den oorsprong van het zwavelwaterstofzuur en zijn rol in den kringloop van de zwavel in de natuur, moge reeds alleen daaruit blijken, dat in 1864 een gezaghebbend geleerde als de beroemde Duitsche chemicus Lothar Meyer, bij het onderzoek van een zwavelbron in Duitschland, de meening uitte dat het zwavelwaterstofzuur zich zou vormen onder den invloed van zwavelbacteriën. Vinogradskiej heeft me verteld dat, toen hij in de tachtiger jaren een zwavelwaterstofbron in het Zuiden van Duitschland bezocht, de geneesheer, bestuurder van de kuurinrichting, die hem bij het bezoek begeleidde, hem fier wees op een rijke laag van zwavelbacteriën op den bodem der bron. De dokter vertelde hem dat de administratie zorgvuldig deze laag bewaarde, daar ze haar beschouwde als de voortbrengster der zwavelwaterstof. Hij vermoedde niet dat in werkelijkheid deze bacteriën | |
[pagina 313]
| |
precies de zwavelwaterstof vernietigden, door ze te oxydeeren tot zwavelzuur. De laatste maanden van 1887 werden door een onverwacht ongeluk vergald. Toen Vinogradskiej in den herfst terugkwam naar Straatsburg, bleek dat de Bary aangetast was door kanker aan de onderkaak; zijn gelaat was verminkt door de onderstane operatie. Gedurende een zekeren tijd bleef hij nog naar het laboratorium komen, hield zich kloek, keek in den microscoop, maar er was geen twijfel mogelijk, hij was een geëindigd man. Korten tijd nadien werd hij ten grave gedragen. Met den dood van de Bary verloor Straatsburg voor Vinogradskiej zijn aantrekkingskracht als wetenschappelijk centrum. Er bleef de begonnen opzoekingen te beëindigen, o.m. het werk over de ijzerbacteriën, dat verschijnt in 1888. Onder de soorten, die Zopf tot basis gediend hadden voor zijn pleomorfistische denkbeelden, bevond zich een ijzerbacterie, de Crenothrix polyspora. Bij het zoeken naar deze soort, met de bedoeling de geschiedenis van haar ontwikkeling te bestudeeren, kwam Vinogradskiej tot het totaal onderzoek van de ijzerbacteriën en tegelijkertijd van hun fysiologie. In hetzelfde jaar eindigde Vinogradskiej zijn zeer omstandig werk over de morfologie der zwavelbacteriën, dat hij in een afzonderlijke uitgave publiceerde te Leipzig in 1888. Volgens de bekentenissen van Vinogradskiej zelf, heeft deze arbeid hem de grootste inspanning gevraagd en vergde hij een maximum van krachten. Bij de uitvoering er van toonde zich hier bizonder klaar een typische karaktertrek van Vinogradskiej: koppige volharding in het nastreven van het bepaalde doel. Met het eindigen van dit werk was de Straatsburgsche periode volledig afgeloopen. Er blijft nog aan toe te voegen dat gedurende de 6 semesters van 1885 tot 1888, Vinogradskiej ijverig werkzaam was in het chemisch laboratorium van de universiteit van Straatsburg, waar hij allerhande soorten van analysen deed onder leiding van Rose. De onderzoekingen over de zwavel- en ijzerbacteriën speelden een gewichtige rol in de ontwikkelingsgeschiedenis der microbiologie. Eenerzijds bevestigden zij de leer van de standvastigheid der soorten bij de bacteriën, anderzijds toonden zij het bestaan aan van een speciale groep van micro-organismen, wier gewone ademhalingsakt vervangen is door oxydatie van anorganische verbindingen. Na er de nitrificeerende microben aan toegevoegd te hebben, vereenigde Vinogradskiej later al deze micro-organismen onder den gemeenschappelijken naam van anorgoxydanten. In deze onderzoekingen werd voor het eerst de methode der electieve culturen toegepast, die buitengewoon vruchtdragend is | |
[pagina 314]
| |
en scherpzinnig in haar eenvoud. In de handen van Vinogradskiej en zijn volgelingen deed deze methode dienst als een leidraad, die toeliet een heele reeks van de meest ingewikkelde problemen uit de microbiologie op te lossen. In het werk over de zwavel- en ijzerbacteriën dienden hun culturen alleen als allereerste waarnemingsmateriaal voor de electieve culturen. In het daaropvolgende werk over de nitrificatie werd het bekomen van electieve culturen reeds aangewend als een proefondervindelijke methode, willens en wetens toegepast. Eerst veel later, na 25 jaar, verkreeg ze haar definitieve formuleering in een artikel van Vinogradskiej over den anaeroben stikstoffixator, Clostridium Pasteurianum. De artikels over de zwavel- en ijzerbacteriën vestigden in de wetenschappelijke wereld de aandacht op den jongen geleerde als op een talentvol en overdacht werker, die in zijn onderzoekingen zeer origineele en buitengewoon rationeele methodes toepaste. Aan het einde van de Straatsburgsche periode komt Vinogradskiej's reis naar Rusland (Kiéjef en St Petersburg), gedaan met de vage bedoeling zich in een van de Russische universiteiten te vestigen, doch zonder dat eenige reëele stappen in die richting afgelegd werden. Weldra keerde Vinogradskiej naar zijn gezin in Duitschland terug en koos voor zijn verder werk Zürich, als stad rijk aan wetenschappelijke hulpbronnen. Te beginnen met October 1888 wijdde Vinogradskiej de eerste twee semesters van de Zürichsche periode (herfst 1888 en lente 1889) uitsluitend aan de scheikunde, terwijl hij zich in het chemisch laboratorium van Ernst Schulze hoofdzakelijk bezighield met de methodes inzake de bepaling der stikstof in alle soorten. Tegelijkertijd bestudeerde hij de practijk in het groot chemisch laboratorium van het Technicum, bij Hantsch, waar hij zich bezighield met het bereiden van organische preparaten. Zeer kenmerkend voor de eerste 10 jaar van Vinogradskiej's wetenschappelijke activiteit is die overheerschende belangstelling, welke hij aan de chemische vorming schonk met het oog op zijn later werk. Zoo had hij niet geaarzeld een studiejaar te verliezen met over te gaan van de derde klasse der Kiéjefsche universiteit naar de tweede van de Peterburgsche, al was het maar om een ernstigen leergang in de analytische scheikunde te kunnen volgen onder de leiding van Prof. Mensjoetkien. In Straatsburg wijdde hij al den tijd die vrij bleef buiten zijn gespecialiseerde werkzaamheden in het botanisch laboratorium van de Bary, aan het bestudeeren van de analytische scheikunde onder de leiding van Rose. En in Zürich houdt hij zich een gansch jaar uitsluitend met scheikundig werk bezig, terwijl hij bij Schulze de verschillende methodes bestudeert voor het bepalen van de stikstof in alle mogelijke stikstofhoudende verbindingen, klaarblijkelijk als voorbereiding tot | |
[pagina 315]
| |
zijn voorgenomen werk over den kringloop der stikstof. In mijn herinnering heb ik een helderen indruk bewaard van die overheerschende belangstelling, die Vinogradskiej altijd getoond heeft voor biochemische opsporingen. In het volgende zomersemester van 1889 vestigde zich Vinogradskiej voor bacteriologische werkzaamheden in het hygiënisch laboratorium van de universiteit en koos als thema het vraagstuk van de nitrificatie. Maar een familieongeluk eischte een onverwachte reis naar Rusland en vergalde het semester. Gedurende dezen tijd (twee semesters) werden twee artikels geschreven voor de Annales de l'Institut Pasteur: één over de sulferbacteriën in antwoord aan Olivier, en een over het pleomorfisme der bacteriën in antwoord aan Metsjnikof. Eerst in October 1889 geraakte het werk over de nitrificatie in vollen gang. ‘De gedachten waren klaar, - schrijft daaromtrent Vinogradskiej, - alsmede de methodes. Ik bedoel de methode van de electieve cultuur, hier voor het eerst bewust toegepast.’ Na eenige maanden werd het vraagstuk in zijn groote trekken duidelijk en in Maart 1890 werden twee eerste memoriën aan de Annales de l'Institut Pasteur gezonden. Op deze volgden drie andere.
Uit het Russisch vertaald door Dr. HERMAN THIERY.
(Slot volgt). |
|