was je immers altijd en overal. Maar ik zeg je: Het is wel de moeite waard.
Ik zie je daar gaan, Antje, blij als een muziekinstrument, toen Dries je van je werk kwam halen. Ik weet hoe je heel den tijd de hand boven je wang hield en hoe je rood werd tot in de wortels van je haar, als je hem zei: Dries, hoe kan je van me houden; ik, die zoo leelijk ben? Ik zie Dries je nog gekwetst op de handen slaan en ik weet niet de keeren, dat hij zijn lippen drukte op je wang. Ik herinner me al de blijdschap van je vrijage en je trouw en al het goede en het schoone dat er in die verhouding was. Maar hij is te jong gestorven, Antje; anders was je een gelukkig mensch geweest. Hij is gegaan... Hoeveel malen heb je geknield op het poovere bidplankje voor zijn graf? Hoeveel keeren heb je je laatste weekgeld-stukjes bijeengezocht, om Dries een verschen ruiker te brengen? Je had een kindje, Antje, een rozig kindje dat zijn kleine handjes opstak naar je gelaat, als streelde God zelf over je wang. Je hebt het met een profetisch gebaar boven je hoofd getild gelijk een nieuw sakrament. Je hebt gehongerd en gedorst, je hebt geleefd, Antje, als een buigend riet, dat onbarmhartig door den wind wordt heen en weer geschud. Ken je nog de dagen, dat je ging door de straten, dat iedere steen drukte doorheen je voet op je rusteloos hart?...
Maar je bent ook moedig geweest, Antje; je hebt gezongen en gezegd: ‘Dank je, Lieve Vrouwke, dat ik ook een beetje lijden mag.’ Je bent naar de fabriek gegaan. Je hebt acht uren lang, en dag na dag een kleine manivelle overgehaald. Je hebt gewerkt en gewroet, en de nieuwe buren zegden: ‘Spijtig dat ze zoo leelijk is, want ze is goed!’ En toen dat andere...
De kwade ziekte, welke Dries had gevat, kwam plots in het kleine lijfje van je kind. Neen, het huilde zelfs niet meer, en het streelde niet je wang waarop je tranen vielen. Hoe dikwijls heb je het bekeken in de geel geworden oogen, en hoeveel keeren heb je je hand gelegd op het hartje dat niet meer kloppen wou? Ik zie je daar nog staan, toen ze voorzichtig je doode kindje uit je armen namen en het neerlegden in de kleine kist. Neen, je armen zakten niet; misschien wist je niet eens dat je niets meer in je armen droeg. Je stond er alleen maar zoo precies of je niet meer van deze