De Vlaamsche Gids. Jaargang 25
(1936-1937)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Luigi PirandelloHij werd op 28en Juni 1867 geboren, te Girgenti, in Sicilië, of beter, op eenigen afstand van de stad zelve, in een zomerverblijf waarheen zijn moeder gevlucht was om aan de cholera te ontsnappen. ‘Nacque sull' orlo d'una calamitàGa naar voetnoot(1). Hij werd geboren op den boord van een ramp; en het onheil dat zijn eerste contact met de wereld beheerscht had, zal hem gansch zijn leven vergezellen. Zijn moeder, zwanger van Luigi, was dus naar den buiten vertrokken; zijn vader, don Stefano, was te Girgenti gebleven om zijn medeburgers uit den nood te helpen en zoo werd hij door de ziekte getroffen. Hij liet zich in allernaast verzorgen; maar op zijn aangezicht kon men de teekens van het voorgevallene duidelijk lezen en toen hij zijn vrouw bezocht, werd deze zoo angstig dat haar smart een andere deed ontstaan en zoo kwam de dichter 10 tot 20 dagen te vroeg ter wereld. De vrees voor den dood bracht hem in het leven: dit was een voorteeken van de latere jaren: de dood speelt immers een hoofdrol in gansch het bestaan van Pirandello. Sicilië, het Grieksche eiland, waar de schrijver zijn heele jeugd doorbracht, heeft heel bijzondere kenteekens; en de menschen die het bewonen hebben een eigenaardig karakter; men mag dit niet vergeten indien men het werk van Pirandello wil begrijpen. Benjamin Crémieux heeft nauw aangeduid hoe men Pirandello's geest beter doorziet wanneer men eenige aandacht aan den geest van zijn volk wijdt. ‘Sa vision du monde, ses thèmes sont étroitement liés, ne disons pas, à son milieu, mais aux impressions, observations, émotions et passions accurnulées pendant son enfance et sa jeunesse insulairesGa naar voetnoot(2).’ En elders ontleedt Crémieux de kenteekens van dezen ‘Siciliaanschen geest’: ‘De Siciliaan van het melodrama dien wij kennen is een gansch impulsief wezen, dat zijn leven, zijn hartstochten met aanstondelijkheid leeft... maar deze aanstondelijkheid past hij ook toe in zijn denken... zoodra hij ge- | |
[pagina 124]
| |
handeld heeft oordeelt hij zichzelf; beweegbaarheid, verantwoordelijkheid, dat kenmerkt hem; en deze eigenaardigheden vindt men ook weer in het werk van Pirandello, t.t.z. de mogelijkheid zich te ontdubbelen en de onbestendigheid, de onderbreking, de menigvuldigheid van den menschelijken persoonGa naar voetnoot(3).’ Van zijn geboortestad geeft hijzelf een sombere beschrijving in ‘I vecchi e i giovani’: het leven had er den vergiftigden weemoed van een onmeetbaren vijverGa naar voetnoot(4). Zijn voorouders hadden allen deel genomen aan den strijd voor de onafhankelijkheid van Italië; zijn grootvader van moederszijde was in ballingschap gestorven en de broeders van zijn moeder werden gevangen genomen ten tijde van Garibaldi. Zoo gebeurde het zelfs dat Stefano Pirandello kennis maakte met Donna Caterina. Zijn grootvader van vaderszijde, Andrea, was uit Pra in Ligurië naar Palermo gekomen. (Niettegenstaande zijn Griekschen naam, Purangellos, vuurbode, was hij Liguur). Hij stierf te Palermo, van de cholera, in 1837; we weten reeds dat zijn kleinzoon Luigi, dertig jaar later, gedurende een choleraepidemie geboren werd. Zijn vader Stefano werd met Caterina's broeder, Rocco Ricci Gramito, te Aspromonte gevangen genomen. Beiden dus waren garibaldini. Aan deze omstandigheid is het wijten dat de dichter, zonder ooit tot de vrijmetselarij behoord te hebben, door haar met zooveel zorgen werd omringdGa naar voetnoot(5). Stefano Pirandello was groot en schoon, vurig, maar toch eenigszins matig, ridderlijk en hartstochtelijk, onstuimig, zooals alle Sicilianen; van hem hield Luigi zijn avontuurlijken geest en ook de moedige oprechtheid, de kracht zich alleen tegenover allen te bevinden, den wellust zich alleen te voelen; want daar ligt een der bijzondere kenteekens van den dichter; wijzelf hebben kunnen waarnemen hoe, zelfs in een kongres van schrijvers, er steeds een eenzame atmosfeer om hem zweefdeGa naar voetnoot(6). Van zijn moeder erfde Luigi zijn fijnen geest, zelfeerbied en de bestendige mogelijkheid tot innig leven; en daardoor komt het dat hij immer eigen heftigheid en gevoeligheid en liefde in een sfeer van geestelijkheid verheft. Naar school ging hij in zijn kinderjaren niet; de eerste elementen der kultuur werden hem gegeven door een privaat leeraar. Toen hij een jaar of zeven was, gevoelde hij een diepe godsdienstige | |
[pagina 125]
| |
neiging, die hem gedurende twee jaren beheerschte. Door zijn vader was hij tot de ‘zaken’ bestemd; en toen hij het programma der elementaire scholen had aangeleerd, werd hij zonder dralen aan een technisch instituut ingeschreven. Een heel jaar lang onderging hij die intellectueele vorming, zonder er het minste genot in te scheppen en nochtans beviel hem het leeren. De uitslagen waren goed. Maar de jongen klaagde bitter, en om zijn vurigsten wensch te voldoen, besloot de moeder, op 't einde van 't jaar, Luigi naar de oudere humaniora te zenden; dit alles zonder dat don Stefano er iets van hoorde. Het verlangen van onzen lateren dichter was zoo oprecht, dat zijn koppige vader hem zijn studiën liet voortzetten zooals Luigi het wenschte. Rond het jaar 1875 gebeurde het dat ekonomische tegenspoed de familie Pirandello diep trof; allen vertrokken naar Palermo en Luigi bleef er vertoeven om het Liceo niet te verlaten toen zijn ouders naar Girgenti getrokken waren; en daar ook gevoelde hij zijn eerste liefde. De jongeling woonde bij een nicht van zijn vader; soms ging hij bezoek brengen aan den eenen of anderen schoolmakker. De zuster van een zijner vrienden maakte indruk op den dichter - want toen reeds had Luigi beginnen te dichten. Ze was mooi, in den vollen bloei van haar leven (vier jaar ouder dan Luigi) en hij werd hevig op haar verliefd. Maar in den beginne had het meisje er weinig aandacht voor over en de jongeling schreef verzen, amoureuse verzen. Deze werden echter niet samen met de andere uitgegeven. De eerste gedichten van Pirandello werden door de critiek op heel aanmoedigende wijze beoordeeld. Zijn ‘Mal Giocondo’ bracht hem eenigen roem en de familie van het meisje begon met minder wantrouwen naar hem om te zien. Immers zijn ouders stonden weer aan 't hoofd van een mooi kapitaal, Luigi's naam was reeds bekend, alhoewel hij slechts zestien jaar oud was en... weldra waren de jongelingen verloofd; maar het ‘verloofd zijn’ beviel onzen dichter maar heel weinig: het kwelde hem zoo zijn liefde voor iedereen uit te stallen en zich te hooren voorstellen als ‘mijn verloofde, Mijnheer Pirandello.’ Hij wilde trouwen; en zoodra hij het Liceo had verlaten nam hij deel aan het bestuur in de sulfermijnen van zijn vader, hij die enkele jaren vroeger de technische scholen was ontvlucht. Maar hij kon het niet gewend geraken; en zijn vader gebood hem zijn studies voort te zetten: de verloofde zou vier jaar wachten en hij den titel van Professor verwerven en toch een mooièn socialen rang bekleeden... zelfs indien hij het geld van zijn vader zou verteren. Hij vertrok naar Rome en liet zich inschrijven in de | |
[pagina 126]
| |
Faculteit der Letteren: doch de professors waren er niet heel bekwaam en de lessen niet heel aangenaam. Op zekeren dag viel Luigi aan het kibbelen met Occioni die het Latijn doceerde, omdat de hoogleeraar onrechtvaardig een makker, een priester, had beleedigd. Pirandello raadpleegde den grooten Monaci, den eenigen leeraar voor wien hij sympathie gevoelde; deze raadde hem aan in Bonn zijn studies te gaan voortzetten; hij beloofde hem bij den terugkeer een plaats als ‘privaat-docent’. Luigi begon dus de Duitsche spraakkunst te bestudeeren en met een aanbevelingsbrief van Monaci voor Förster vertrok hij naar Bonn. Maar zijn kennis van het Duitsch was toen nog niet voldoende en daar het schooljaar in Duitschland in twee semesters verdeeld werd, besloot hij eerst en vooral de Duitsche taal machtig te worden. Intusschen vertaalde hij Goethe's Römische Elegieën en, hij schreef zijn Elegie RenaneGa naar voetnoot(7). Te Bonn vertoefde hij twee jaar; hij studeerde de philologie en promoveerde in de wijsbegeerte en letteren. Daar maakte hij kennis met Jenny; een goede vriendschap ontstond tusschen beiden; verzen werden haar opgedragen, zonder aan kwaad te denken. In zijn eerste verzen vinden we reeds de kenteekens van zijn latere werken: het samensmeden van het lachen en het schreien, den humor, zooals hijzelf hem later zal bepalen: ‘Ik zie als een doolhof, waarin, langs zoovele verschillende, tegenstrijdige, ineenloopende wegen, onze ziel ronddwaalt, zonder mogelijkheid er eens uit te geraken. En in dezen doolhof zie ik een Hermes die met een aangezicht lacht en met het andere weent; of liever, die met het eene aangezicht lacht om het weenen van het andereGa naar voetnoot(8).’ Een voorbeeld ervan vinden we in dit gedicht: 'T Oud wit wijfjeGa naar voetnoot(9)
Het oud wit wijfje,
Op 't muurtje gezeten
Van 't ouderwetsche huis,
Niet gelaafd maar moe
Van zoo 'n leven,
Kijkt, en aan de bloemen
Talrijk, die om haar geuren,
Aan de teedere vogels,
Die van de naaste daken
En van de boomen rond
Haar zingen zoo schoon,
Schuddend het witte
Bevende hoofd schijnt
Steeds te antwoorden: Ja!
| |
[pagina 127]
| |
Herinnert ge U, herinnert ge U
Van uwe lentejaren
De schoon verloopene dagen?
En 't oud wit wijfje: Ja!
Herinnert ge U die avonden
In April, en de zoete akkoorden
In maneschijn
Het dansen, de eerste liefde
Toen deze in uw harte
Voor de eerste maal ontlook?
En 't oud wit wijfje: Ja.
Herinnert ge u de bede
Bij de eerste wieg
Door grootmoe geregen?
En 't oud wit wijfje: Ja.
Herinnert ge u den dag
Hoe schoon, waar uw dochter
Zoo fraai als eene roze
Groot geworden en bruid
Met uw schoonzoon vertrok?
En 't oud wit wijfje: Ja.
Herinnert ge u de dooden
Talrijk, uw ouden, de lieve
Vriendinnen der goede jaren?
Hoe alleen bevindt gij u...
Wilt ge sterven met den dag?
En 't oud wit wijfje: Ja.
Toen hij naar Palermo terugkeerde werd de verloving - om die verzen aan Jenny opgedragen - gebroken. Pirandello vertrok naar Rome om zich gansch aan de literatuur te wijden. Zijn vader schonk hem een maandelijksche rente, die hem toeliet ‘die far la cicala’, den krekel te spelen; maar hij zou niets meer krijgen van het latere erfdeel, dat gansch aan zijn broeders Enzo en Giovanni zou behooren. Loescher, Turijnsche uitgever, had Pirandello beloofd zijn vertalingen van Goethe te drukken; maar Loescher stierf en de Römische Elegieen verschenen toen niet in den Italiaanschen tekst. Luigi Capuana, de zoo zachte schrijver van ‘C'era una volta’, bracht Luigi tot het proza. Hij stelde aan Pirandello Pirandello als romanschrijver voor... En deze schreef l'Esclusa. Ondertusschen hadden zijn ouders voor hem aan een huwelijk gedacht; ze riepen hem naar Sicilië terug en na korten tijd, maar | |
[pagina 128]
| |
veel aarzelen, trad hij in den echt met Antonietta Portulano. Dan keerde hij naar Rome terug en begon te schrijven, te schrijven, bijna zonder doel, alleen maar om te schrijven. De jaren verliepen gelukkig; op zes jaar had hij drie kinderen: Stefano (nu als schrijver bekend onder den deknaam Stefano Landi), Lietta, Fausto. Zijn verzen verschenen in La vita italiana, kritieken gaf hij aan de Nuova Antologia en toen de gebroeders Orvieto hem vroegen het eene of het andere in den Marzocco te schrijven, aanvaardde hij, op voorwaarde nochtans dat hij rechtuit mocht spreken, zelfs in hetgeen d'Annunzio betrof, die toen te Firenze als een God werd vereerd. En inderdaad, zijn eerste artikel was een lof voor den realistischen romanschrijver Giovanni Verga... Een polemiek ontstond; en deze strijd was als een voorbode van den somberen strijd waarin Luigi ineens zou vervallen. Pirandello had reeds in zijn schuif meer werken gelegd; hij leefde gelukkig, regelmatig. Zijn vrouw, wel is waar, had zwaar geleden bij de geboorte van haar jongsten zoon; maar dat lijden was niet voldoende om hun leven te storen. Toen hij op zekeren dag van een wandeling terugkeerde, vond hij zijn vrouw ziek te bed: een brief was gekomen uit Sicilië, en deze brief bracht bijzonder slecht nieuws: de familie Pirandello was door een ongelukkige speculatie geruïneerd. Hij moest zich aan het werk zetten en zich niet meer tevreden stellen met om eigen genot te arbeiden. Hij vroeg aan Orvieto een klein loon voor zijn medewerking en ontving drie duizend lira's. Hij herinnerde zich zijnen titel en vroeg een plaats als leeraar. Manticà, die te dien tijde leeraar was in het ‘Instituto superiore Femminile di Magistero’, werd als volksvertegenwoordiger gekozen: hij liet zijn cursussen aan een plaatsvervanger over, die echter stierf en alzoo vond Luigi een bezigheid. Later zal onze schrijver gewoon professor worden en vier en twintig jaar lang zal hij in dezelfde school meisjes onderwijzen, waarvan meer dan eene diepe liefde voor hem zal gevoelen en hem bekennen; maar hij zal er steeds ongevoelig voor blijven. Pirandello gaf privaatlessen; hij schreef steeds meer en meer artikels. Een roman werd hem gevraagd door Giovani Cena, nieuwen hoofdopsteller van de Nuova Antologia. En hij verkocht toen een boek dat hij nog niet geschreven had: Il fu Mattia Pascal (Wijlen Matthias Pascal). Een bericht uit de krant gaf er hem de gedachte van; maar de intieme wil aan eigen leven te ontvluchten, zichzelve te dooden gaf het boek een eigenaardig karakter. Wij spreken er verder nog over. Zoodra in het Italiaansch verschenen, werd het boek in het | |
[pagina 129]
| |
Fransch en in het Duitsch gepubliceerd; de roem kroonde Pirandello's moed; zijn vrouw was aan de beterhand; ten minste zoo scheen het. Op zekeren avond gingen ze samen een wandeling - de eerste sedert haar ziekte - doen: ‘De boomen verhieven zich slank, verduisterd door zonsondergang. In de valleien luidden de klokken als in een koor van duizendjarige vorschen... En dit uur, alhoewel zoo weemoedig en broos, was volmaakt geluk voor Pirandello. Hij heeft het nooit vergetenGa naar voetnoot(10).’ Het was zijn laatste gelukkige stond. Ineens werd zijn vrouw hevig jaloersch; alles werd haar rede om twist: overal vond ze iets te verwijten, of te verdenken. De poëet trachtte haar gerust te stellen; hij gaf haar rekening van al zijn doen en laten en overal moest ze hem vergezellen. Maar het hielp niet. Het wantrouwen van Antonietta nam steeds toe; en toch werd de schrijver niet ongeduldig. Maar uit het ware leven, het leven dat terzelfder tijd uit liefde en haat, uit geluk en tegenspoed bestaat, werd hij voor immer gedreven, hij kende nog slechts tegenspoed. Hij bleef getrouw aan zijn echtgenoote, alhoewel deze stilaan haar geestesvermogens verloor en totaal krankzinnig werd. Hoe heviger de jaloerschheid en de haat in het gemoed van zijn vrouw laaiden, hoe meer hij de bewijzen van zijn onschuld vermenigvuldigde; jaren lang leefde hij aan de zijde van een krankzinnige vrouw, in wier geest soms een nietige straal van licht blonk. En aan dat leed voegde zich nog later de bekommering over de zonen, die aan den oorlog deelnamen. In 1918, slechts als Stefano uit de gevangenis terugkeerde, en om Lietta, door de jaloersche moeder weggejaagd terug bij zich te roepen, werd Antonietta in een gesticht gezonden. Maar het leven van den schrijver was voor immer vergald, uit eigen weg verbannen. Hijzelf zegt: ‘Vous désirez quelques notes biographiques sur moi et je me trouve extrêmement embarassé pour vous les fournir et cela, mon cher ami, pour la simple raison que j'ai oublié de vivre, oublié au point de ne pouvoir rien dire, mais exactement rien sur ma vie, si ce n'est peut-être que je ne la vis pas, mais que je l'écris. De sorte que si vous voulez savoir quelque chose de moi, je pourrais vous répondre: Attendez que je pose la question à mes personnages. Peut-être seront-ils en mesure de me donner à moimême quelques informations à mon sujetGa naar voetnoot(11).’ Uit het waarlijke leven gebannen, leeft Pirandello voortaan | |
[pagina 130]
| |
in zijn werk, met zijn werk, voor zijn werk, in dagelijkschen omgang met zijn personages, die hij als levende wezens aanschouwtGa naar voetnoot(12). Wat baat het, indien hij later een spiritueele gezellin zal vinden in de vertolkster van zijn werken: Marta Alba? Deze zelve zal als een personage uit zijn drama voorkomen, als een motief van het Pirandellisme. De verdere levensloop van den schrijver is van weinig belang voor ons: hij interesseert misschien den biograaf; de criticus zal er niets van aanhalen dat het werk van Pirandello nog kan ophelderen. Wij weten dat zijne werkzaamheid zich in meer richtingen vertakte; we zagen hem scenarioschrijverGa naar voetnoot(13) van de film ‘Acciaio’, librettist in ‘La favola del figlio cambiato’, opera van Malipiero, die, te Rome, in 1934, zoo ongunstig werd onthaald, bestuurder van den schouwburg ‘Teatro Odescalchi’. Hij stierf te Rome, enkele weken geleden, op 10en December 1936.
***
Met opzet heb ik den nadruk gelegd op de levensbeschrijving van den dichter. Zijn biographie geeft ons den sleutel van het Pirandellisme. Want dit bestaat, is meermaals bestudeerd geworden; de philosophische beteekenis van zijn werk is breedvoerig - en definitief - uiteengezet geworden door Adriano TilgherGa naar voetnoot(14). En wie over Pirandello spreekt ruimt een breede plaats voor de philosophie inGa naar voetnoot(15), Welke zijn de gedachten die als basis van zijn werk dienen beschouwd te worden? (Laten wij eerst en vooral doen opmerken dat - indien Pirandello gansch de wereld door bekend is voor zijn tooneel - hij juister en gemakkelijker te doorgronden is in zijn narratief werk). Het drama van Pirandello - d.i. de verwikkeling door hem bestudeerd - is het drama van den mensch die zijn eigen leven aanschouwt, dit wil zeggen zijn eigen leven niet meer leeft; want | |
[pagina 131]
| |
er is een radicale tegenstrijd tusschen leven en zijn leven aanschouwen; zijn leven bestudeeren is eruit treden, sterven voor wat dat bepaalde leven betreft. ‘Zichzelve-kennen beduidt sterven.’ Maar hoe komt het dat er in zulk dualisme zoo een intense dramatische crisis ligt? Omdat, steeds in de opvatting van Pirandello, het leven zelf tegenstrijdig is, omdat er in het leven twee tegenstrijdige wetten malkander bekampen: van den eenen kant moet het leven een zekeren Vorm aannemen, men moet een zekeren persoon vertegenwoordigen, met wel aangestipte kenteekens, daar, op die plaats, uit deze ouders geboren; en van den anderen kant is het leven voortdurende drang naar absolute vrijheid, onweerstaanbare behoefte om iederen vorm te verbreken. Dualisme, schrijft Tilgher, van Leven en Vorm, waardoor het Leven geen Vorm mag aanwerven en terzelfder tijd niet mag trachten dezen vorm te breken en zich te verwezenlijken als leven zonder Vorm noch grens. Een personage die zichzelve leven ziet en zoodus, ineens, de altijd enge, nauwe, stikkende grenzen waarin zijn leven verloopt of beter stilstaat, waarneemt, en door deze waarneming zelf het zwaarste heimwee voelt naar een leven vol roes van absolute vrijheid. En naar deze vrijheid streeft hij, maar zonder ze ooit te bereiken, totdat hij sterft of totdat hij, snikkend, terugkeert naar den vroegeren vorm, het hart vol ontroostbaar leed. Zichzelve zien leven is het punt waar, in een opperste botsing, het Oneindige en het Geëindigde samenloopen, het Wezenlijke en het Ideale. Als basis van de Pirandelliaansche kunst vinden we dus een romantischen drang naar het oneindige en terzelfder tijd de overtuiging van de fondamenteele edelheid van dezen drang. De mensch kan aan de gevangenis niet ontsnappen: hij kan, allermeest, van de eene gevangenis naar de andere gaan. Het is dus een kunst, waarin realisme en romantiek, in evenwicht, een pessimistisch overzicht van het leven opbouwen, overzicht dat een artistieke uitdrukking verovert door middel van een wrangen, wanhopigen humor, die het spectakel van de wereld aanschouwt en er mee lacht; maar de lach verandert al gauw in een droevigen grijns en eindigt in snikkenGa naar voetnoot(16). Humorisme, Cerebralisme, Psychologisme zijn dus de voornaamste kenteekens die men graag in Pirandello's werk aanstipt. Is dit geen literaire mode sedert het begin van deze eeuw? Men heeft gezegd en geschreven dat Pirandello een zuiver en levend voorbeeld was van de werking van het Noordelijk vernuft op de vorming van de hedendaagsche gevoeligheid. Hij vertoefde te Bonn; iets treft men bij hem dat wel aan Hoffmann of aan Jean- | |
[pagina 132]
| |
Paul zou kunnen ontleend zijn; te Bonn ook kwam hij voorzeker in aanraking met de wetenschappelijke psychologie. Heel vaak spreekt men over zijn verwantschap met IbsenGa naar voetnoot(17) en men duidt andere invloeden aan die deze laatste in Italië uitoefende, bij voorbeeld bij Giacosa. Er mag ook gesproken worden van de Duitsche expressionisten, wanneer het over de ‘grotesquen’, Veneziani, Chiarelli, Antonelli en Pirandello zelve gaat; men kan ook Kant aanhalen en annnemen dat onze schrijver een tijdgenoot is van de groote philosophische omwenteling van het begin dezer eeuw die leidt tot het RelativismeGa naar voetnoot(18). Voorzeker behoort hij tot de gansche Europeesche literaire beweging. Hij staat dicht bij de Unamuno, del Valle Inclan, Bernard Shaw. Daniel Rops heeft gelijk wanneer hij schrijft: ‘Mr Georges Duhamel fait du Pirandellisme quand il écrit: Un homme ce n'est pas seulement ce que ça paraît et le Toupin-Laudrel en chair et en os avait assurément moins d'existence, moins de souffle que le Laudrel-Toupin imaginaire qui ravageait le pays de Liancourt On n'est pas seulement là où on poseGa naar voetnoot(19).’ En is het dan ook geen Pirandellisme avant la lettre deze passage, die ik bij Couperus aanstip: ‘Vreemd, vreemd was het leven... Het uiterlijk leven; het komen en gaan van menschen om ons heen; het klinken van woorden, die zij zeggen met vreemdheid; het eindeloos wisselen der verschijnselen; het schakelen van die verschijnselen, het een aan het ander vreemd ook, het zijn van de ziel ergens in ons, nooit te kennen voor zichzelven in de essence van hemzelven. Dikwijls, zooals nu, scheen het Cecile, dat alles, de allerbanaalste dingen, vreemd, zeer vreemd waren: de vreemde vormen uiterlijkheid van een dieper leven, dat in alles school, tot in het minste voorwerp toe, alsof alles zich maar vertoonde met een schijnsel, masker van voordoen, terwijl daar onder het eigenlijke was: de waarheid.... ‘Ik kan niet leven op mijn stip: ze is zoo klein, dat ik ze nauwelijks zie, ze nauwelijks voel onder mijn voeten en toch is ze mijn eenige werkelijkheid. Ik geef niet veel om haar: mijne oogen volgen maar het wegrimpelen dier golven naar verre einders, het glijden dier wolken naar verre sferen: vage luchtschijnsels van eindelooze verandering, transparante ongedurigheden, lichaam- | |
[pagina 133]
| |
loosheden, die zichtbaar zijn. Het heden is het eenige dat is of ten minste schijnt te zijn...Ga naar voetnoot(20).’ Pirandello vertegenwoordigt dus zonder twijfel de artistieke strekkingen van een tijd, den zijnen en den onzen, de jaren van den na-oorlog. En dit kan misschien zijn grooten bijval doen begrijpen, maar dit is, volgens mij, onvoldoende. Pirandello heeft de geestestoestanden die hij ontleedt zelf beleefd; hij heeft zijn eigen leven onderzocht, bestudeerd, zijn eigen aanschouwd, uiteengezet. En in zijn werk vindt men dus meer dan elders bladzijden die voorkomen, zooals Goethe het zegt in Dichtung und Wahrheit, als fragmenten van een intieme biecht. Hoor den weerklank van de krankzinnigheid van zijn vrouw. Voor haar is hij niet degene die leeft, maar wel een andere die zij uit eigen geest opbouwt: ‘leefde zoo intens die andere, die zij van hemzelven geschapen had, nam in haar ziekelijke verbeelding een zoo vaste, klaarsprekende stevigheid, dat hijzelve hem bijna zag leven van eigen leven... met iederen van zijn blikken, van zijn woorden, van zijn gebaren; hij zag hem zoo leven dat hij begon over zichzelven te twijfelen en hij was zoo bewust van de verandering die iedere van zijn nietigste daden zou ondergaan vanwege dien andere, dat het hem scheen met twee zielen te leven, terzelfder tijd met twee hoofden te denken, in eenen zin voor zichzelve, in een anderen zin voor dien andere. Zijn woorden namen voor haar onmiddellijk die beteekenis. En hij feilde nooit, daar hij absoluut wel dien andere kende, die in haar en voor haar leefde, zoo levendig als hijzelve levendig was, misschien meer, daar hij slechts leefde om te lijden, terwijl de andere in haren geest leefde om te genieten, om te liegen, en om vele andere dingen, het eene onwaardiger dan het andere... Zoodra hij alleen was voelde hij zich verloren, midden in het leven, waaruit hij zich sedert zoo lang had buiten gejaagd; hij voelde terstond dat hij ontworteld was en dat er geen middel bestond zich wederom in te planten, niet alleenlijk ter oorzake van den ouderdomGa naar voetnoot(21).’ Twee thema's van heel veel belang in het werk van Pirandello, die hij uit eigen bron put, uit eigen leven: de ontdubbeling des persoons en de onwederkeerbaarheid van den tijd.
***
| |
[pagina 134]
| |
Ziehier enkele voorbeelden. Wijlen Mattheus Pascal. Pascal, gebruik makende van de tijding van zijn dood, besluit het eigen leven te ontvluchten en zich als nieuwe persoon op te bouwen (Pirandello ontvlucht den ik, die zes jaar lang aan de zijde van zijn vrouw leefde en die nu met haar een ander leven zou moeten ineenzetten). En hij zwerft door de wereld onder den naam van Adriaan Meis: maar onder dezen naam mag hij niets vervaardigen; hij zou de wetten overschrijden. En zoo komt hij aan de gedachte van zelfmoord op den persoon van Meis, omdat er buiten het leven geen leven bestaat, omdat hij buiten elke mogelijkheid is gegooid: buiten de liefde, buiten het werk, buiten alle bezit en buiten eigen waardigheid. En inderdaad, hij pleegt zelfmoord en keert terug in de stad na twee jaar afwezigheid; maar de levenden hebben niet naar hem gewacht en hebben hun bestaan ingericht alsof hij niet meer bestond; en er blijft hem slechts nog over in eigen land te leven als een vreemdeling, een toeschouwer, een schaduw die kijkt, glimlacht en verder dwaalt. Voor hem is het te laat om nog te leven. Herinneringen uit eigen leven, zegden wij hierboven: hoort ge in het boek den naklank niet van den strijd, begonnen op het oogenblik dat Pirandello zijn boek schreef? De krankzinnigheid van zijn vrouw? Wie kent er Hendrik IV niet? De voornaamste personage van dit stuk valt op zekeren dag ten gronde, toen hij in een Vastenavondfeest Hendrik IV, den keizer van Canossa, vertegenwoordigde. Hij wordt gek en blijft zich inbeelden dat hij waarlijk de keizer is. Zijn familie, zijn vrienden richten alles in om die valsche waarheid zoo waarschijnlijk mogelijk te maken en sluiten hem in een kasteel op, waar hij zijn droom voortleeft. Op zekeren dag ontwaakt de waanzinnige uit zijn droevigen droom; maar aan zijn ‘hovelingen’ beveelt hij het verzinsel voort te leven. De passage is heel mooi; de poëzie, welke men zoo dikwijls in den stijl van onzen schrijver loochent, doorstroomt al de replieken: Hendrik IV. - Zoo, een weinig licht. Zit daar rond de tafel. Neen, zoo niet. Met schoone, losse houdingen. Men zou aan de maan een schoonen, decoratieven straal moeten vragen. Hoe onontbeerlijk is ze ons niet, de maan, hoe onontbeerlijk! Wat mij betreft voel ik er heel vaak het heimwee van en ik zit daar te turen naar haar, van uit mijn venster. Wie zou het gelooven als men haar zoo ziet, dat zij waarachtig weet dat achthonderd jaar verloopen zijn en dat ik, hier bij het venster gezeten, de ware Hendrik IV niet mag noch kan zijn die de maan aanschouwt, zooals de eerste de beste stumperd het zou doen? Kijk, kijk eens wat een wonderschoon tafereel: de Keizer en rondom zich zijn vier trouwe raadgevers! | |
[pagina 135]
| |
Landolfo (aan Arialdo, stil). - Begrijpt ge? Weten dat het niet waar... Hendrik IV. - Waar? Wat? Landolfo. - Neen... Zie... omdat... aan hem... van morgen in dienst getreden... ik... precies van morgen zeide... dat het jammer was... zoo uitgedost en nog met zoovele schoone kostuums, daar in de kast... en met een zaal zooals deze... Hendrik IV - Jammer, zegt ge? Landolfo. - Ja. We wisten niet... Hendrik IV. - Dat ge die komedie voor niets speeldet, om te lachen? Landolfo. - Omdat we dachten... Arialdo. - Ja, we dachten dat het ernstig was... Hendrik IV. - He? Wat denkt ge? Is het misschien niet ernstig? Landolfo. - Wel, zoo ge zegt dat... Hendrik IV. - Ik zeg dat ge onnoozel zijt! Gij moest ze voor uzelven kunnen volhouden, de leugen. Het niet vóór mij doen of vóór die enkele bezoekers die hier van tijd tot tijd komen; ge hadt deze komedie heel natuurlijk moeten beleven, voor uzelven, eiken dag, zelfs als er geen toeschouwers bij waren; u levend voelend, levend in de geschiedenis van het jaar duizend honderd en... hier aan het hof van uwen keizer Hendrik IV. En denken van ‘dit’ oogenblik af, van ‘onze’ eeuw, zoo kleurrijk, dat op een afstand van acht eeuwen later, later, de menschen van de XXe eeuw zullen zweven in den angst om te weten hoe hun lotgevallen zullen geregeld worden en hoe de avonturen, die hun zoo aan het harte liggen, zullen eindigen. Terwijl gij, integendeel, reeds in de geschiedenis zijt met mij. Hoe erbarmelijk ook mijn leven en afgrijselijk mijn bestaan; hoe bitter de strijden, hoe droevig de levensloop, maar reeds geschiedenis; ze veranderen niet meer, ze kunnen niet meer veranderen, verstaat ge? Gevestigd voor eeuwig: gij kunt er in omgaan, bewonderend hoe ieder gevolg na zijn oorzaak komt, met absolute, volkomene logica en hoe iedere gebeurtenis voorkomt samenhangend en precies in elke bijzonderheid. Het genoegen der geschiedenis, dat zoo groot is. Landolfo. - Hoe schoon... Hoe schoon...!Ga naar voetnoot(22). Men heeft de analogie tusschen het geval van Pirandello en dat van Hendrik IV nauw aangestiptGa naar voetnoot(23). De schrijver verlaat | |
[pagina 136]
| |
zijn eigen leven om het te beschrijven. De waanzinnige heeft zichzelf waarlijk Hendrik IV geloofd; zoo ook heeft de schrijver kunnen denken dat het schrijven een voldoende reden is om te leven. De zinnelooze, eens genezen, en de dichter, wanneer hij waarneemt dat hij in het zijn-eigen-beschrijven verwaarloosd heeft om eigen genot te leven, nemen beiden hetzelfde voornemen: de eerste zich voor immer in den persoon op te sluiten dien zijn krankzinnigheid hem had opgebouwd, de tweede voor immer in zijn kunst gevangen te blijven. Een voorbeeld te meer dat de thema's van Pirandello's werken diep ingeworteld staan in eigen levensloop. En wat ons betreft, we denken dat de bijval van zijn drama's internationaal zoo intens wasGa naar voetnoot(24) dank zij dit element. Het ware leven, het realisme, zoo diep in de werken van zoo'n intellectueelen aard, komt, zoo schijnt het ons, daarvan en daarvan alleen: Pirandello heeft het Pirandellisme beleefd in zijn diepste en droevigste betoogingen. Misschien is hij soms gevangen gebleven in die gedachte zelve, in dien ‘vorm’ - om een der metaphysische termen van Tilgher te gebruiken - dien de anderen zich van hem hadden opgetimmerdGa naar voetnoot(25): dat zou zijn drama Quando si è qualcuno best bewijzen: Een schrijver geeft onder een schuilnaam - om aan de sclerose van eigen roem te ontsnappen - een werk, dat door het publiek fel wordt geprezen, in tegenstelling met zijn vorige werken; maar de leugen wordt ontdekt en de dichter moet terugkeeren in deze persoonlijkheid die allen zich van hem hebben opgebouwd en in het laatste tafereel ziet men den mensch, aan wien zijn roem verbiedt zichzelf te blijven, stilaan in een standbeeld veranderenGa naar voetnoot(26). Het kan gebeuren dat Pirandello wel ook de sclerose van eigen roem heeft ondergaan; maar het lijdt geen twijfel dat zijn Weltanschauung op eigen leven gevestigd is. Ware poëzie, misschien heel wat meer dan philosophie. Het schijnt ons dat Pirandello's drama naar zijn eerste gedichten terugwijst, een cyclus vormend, over zijn roem zelve, van waarheid en levendig realisme. Prof. R.O.J. VAN NUFFEL. |
|