Skandinaafsche Kroniek
Gudmundur Kamban.
In onze Skandinaafsche kroniek van Maart hadden we het o.a. over het eerste deel van Kamban's roman over de IJslandsche bisschopplaats Skalholt. Het tweede deel heeft als ondertitel Mala domestica (Huiselijk Leed; vert. Dr. Annie Posthumus. W. De Haan, Utrecht, ing. f 2,50; geb. f 3,50).
Dit deel vangt aan met de geboorte van Ragnheidur's kind. Dit geval grijpt Bryjolfur Sveinsson geweldig aan: hij is als een heerscher, die plotseling van zijn macht beroofd is. Zwaar is de straf, welke hij beiden oplegt. Dadi Haldorsson wordt door zijn vader het huis uitgejaagd. Zijn naam mag niet meer in het bijzijn van den bisschop genoemd worden. Bryjolfur Sveinsson, die toegevend is voor anderen, kan alleen zijn dochter, die hij liefheeft, moeilijk vergeven. De ergste straf, welke hij op haar toepast, is dat haar kind haar ontnomen wordt. Nog een jaar duurt deze strijd van wil tegen wil, een strijd waaronder ook Bryjolfur Sveinsson lijdt, daar aan de vaderlijke strengheid vaderlijke liefde ten grondslag ligt. Ragnheidur sterft op 21 jarigen ouderdom. Na haar dood bereikt meester Bryjolfur een schrijven van den koning, waarbij Ragnheidur in haar eer hersteld wordt. Zij rust nu in haar graf met een van smet gezuiverden naam. Zoo is zij ook blijven voortleven in de gedachtenis van het IJslandsche volk.
Gudmundur Kamban studeerde in Kopenhagen. Nadat hij als tooneelschrijver met ‘Hadda Padda’ o.a. (1914) de aandacht op zich gevestigd had, begon hij romans te schrijven. In ‘Het slapende Huis’ heeft hij met ernst het vraagstuk der echtscheiding behandeld.
Van hem verscheen eveneens een tooneelspel ‘Op Skalholt’ (Steen Hasselbachs Forlag). In het inleidend woord vertelt Kamban ons, dat dit werk niet mag beschouwd worden als een dramatiseering van zijn roman ‘Op Skalholt’, waar we reeds in menige bladzijde konden vaststellen dat Kamban een geboren tooneelschrijver is. Het behoort tot de kunst van Gudmundur Kamban - ook in zijn roman - om zijn hoofdpersonen derwijze te isoleeren, dat zij het natuurlijk middelpunt in het tooneelspel blijven. De vele bijpersonen zijn in zekeren graad overbodig. De repliek