telkens voorafgegaan door een ‘herzieningsweek’, waardoor bedoeld wordt een week van algemeene herhaling. De punten toegekend aan het werk van het jaar tellen mee voor de helft (voor een derde in de drie hoogste jaren van de athenea).
Een nieuwe regeling van de vrije en de geleide namiddagen maakt het voorwerp uit van de vijfde hervorming. De leerlingen beschikten vroeger over twee vrije namiddagen; thans nog maar over één enkelen. Een andere namiddag wordt besteed aan de lichamelijke opvoeding: ‘spelen, lichaamsoefeningen, sportwedstrijden zelfs onder de leerlingen van verschillende scholen door vertegenwoordigende ploegen.’
Een derde namiddag is voorbehouden voor de geestesontspanning. Daarin zullen de leeraars moeten trachten de persoonlijkheid van de leerlingen te doen uitkomen en hun ontwikkeling uit te breiden. Dat alles kan gebeuren aan de hand van ‘bezoeken aan musea, monumenten, bouwvallen, folkloristische en natuurlijke bezienswaardigheden, academie-werken, leerlingen-kringen, voordrachten, enz.’
In de normaalscholen waren de hervormingen niet zoo diepgaand; lessen van 60 minuten werden lessen van 50 minuten. De lessen in lichamelijke opvoeding werden uitgebreid met 4 uur, terwijl voor elk studiejaar eveneens een spel- en sportnamiddag voorzien werd.
De ingevoerde hervormingen mogen critisch onderzocht worden. Ze zijn immers zoo doortastend, dat de structuur van ons middelbaar en normaal onderwijs er fel door gewijzigd wordt.
Terwijl men bij het begin van het schooljaar den beschikbaren tijd voor het verstandelijk werk met ¼ verminderd heeft, kwamen de programma-wijzigingen eerst maanden daarna. (De normaalscholen wachten nu nog op die programma-vermindering, al werd ook voor hen de tijd met 1/6 verminderd). Bij nader inzicht blijkt het dat de voorgestelde programma-verminderingen volstrekt geen 25% van de leerstof vertegenwoordigen.
Om het in moderne taal te zeggen: men devalueert den leertijd met 25%, terwijl men de leerstof met ± 5% devalueert. Het verschil van 20% komt voor rekening van de leeraars en de leerlingen. Wordt er aldus niet gevreesd, dat de overlading zal toenemen in plaats van te verdwijnen?
Het huiswerk beperken tot een bepaald aantal uren is een moeilijke taak: op welke leerlingen moet men steunen bij de chronometrie van het opgelegde werk? Zeker niet op de vlugste, ook niet op de traagste. Op de middelmatige dan? Maar zoo hebben de eerste te weinig en de laatste te veel. Zelfs daltonisatie kan hier geen redmiddel zijn. Dat is een vraagstuk, waarvan de