De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Een muzikale Muis- Ha! dat zal Mieke Muis zijn! zegt een verheugde stemme. Ge weet wel, Mieke, de wereldberoemde door het kinemadoek; het pertig, komisch, levendig beeldje. Ieder glimlacht verwachtingsvol bij haar guitig-wippend verschijnen met den plompen snoet, den verschrikkelijk gapenden mond en de zotte boloogen. Mieke zit altijd in de muziek. Er is immer een of ander onverwacht muziekinstrument mee gemoeid, een trap, een paar doodskoppen of iets dergelijks. Nu gaan wij een minuutje lachen. Aldus spreekt de verheugde stemme; maar die stemme is mis, gelijk vele menschen in de loterij. Het loopt niet over het Uilenspiegelachtige Mieke. Toch over een rasgenoote, rechtstreeksche afstammelinge van Knagelijntje. En een plezierken kan men ook hebben zonder het lustige Mieke. Ge moet weten, er was praatkransje bij tante Wanne en tante Zane. Burgerlijk, vol deftigheid in omgang en spraak. Een half dozijn vriendinnen zaten knusjes bij elkaar in de gezellige, snoezige woonkamer. Nichtje Truuk was er, gelijk immer, ook bij, met hare luidruchtigheid en hare overdrijvingsgewoonte. Nichtje had, trots heure grijze, bijna zilveren lokjes, nog een verbazend sterke verbeelding. Alles nam in haren mond buitengewone afmetingen; een brandend luciferken werd een stralende fakkel, een glanzende zonne; het dichtslaan van een deur een kanonschot. 't Ging haar ‘goed af’. En niemand vond er aanstoot in; het kransje was er aan gewoon. Alles is toch maar een gewoonte. Zelfs de oude heer Knol, die van menige reize thuis kwam en zijn volk tot in het merg kent, heeft eens gezeid: de mensch is een gewoontedier. En wanneer hij het gezeid heeft, is het onomstootelijk waar. Er dreef nog vriendelijke koffiearoom in de lucht. - Ja, ja, zei tante Wanne met een zuchtje om heur hart te | |
[pagina 302]
| |
ontlasten, nu hangt er wat boven ons hoofd. We zitten met een muis geplaagd! Een zindering van ontzetting schoof nijdig over de grijzende hoofden. - Hebt ge 't ondier gezien? - Nog niet, verklaarde tante Zane; maar de bewijzen zijn onloochenbaar aan het brood... - En aan den lekkerkoek... - En op het boterschotelken. Ge begrijpt, wat ik zeggen wil. - Vallen zetten, stelde nichtje Truuk voor. Strikken spannen, vermomde hinderlagen opstellen!... Laat mij maar geworden. Ze had reeds een muizenval in de hand. - Geef acht op uw vingers, onvoorzichtig menschenkind, waarschuwde tante Wanne. 't Is een straffe rizoorGa naar voetnoot(1). Nichtje onderzocht, peuterde en wendde en keerde, en liet nu en dan de veer knappen. - Ziet-de wel! beefde tante Zane met de magere hand op heur platte borst. Is mij dat verschrikken! Ge zult u nog verongelukken met al uw geweldige toeren. Alzoo ne rizoor kan u een vingerlid afslaan. Nichtje lachte geruststellend en peuterde voort onder de nieuwsgierige blikken van het gezelschap. .................. Er vloog een engel door de kamerGa naar voetnoot(2). .................. - Daar!... Daar! zei iemand met een stem als uit een dichtgeknepen strot gewrongen. Een bevende vinger wees naar een hoek. - Daar!... 'k Heb ze gezien! Tante Zane had de ophefmakende ontdekking gedaan, en op een, twee, drie was ze de zitkamer uit, gevolgd door een paar gillende dames. De glazen deur klapte dicht. Van achter die beschutting konden ze zoo gerust mogelijk alles afwachten, wat gebeuren zou. - Wegloopen is 't gemakkelijkst, oordeelde tante Wanne, | |
[pagina 303]
| |
die, toch een weinig ontsteld, het nakend gevaar voelde komen. - We zijn wij het koele hoofd, antwoordde nichtje Truuk beslist. Laten wij dapper bij onze positieven blijven, de wapens in slagorde plaatsen... en toonen, dat wij mannen zijn... en het ondier afwachten... en het onverschrokken, zonder vaar of vrees, recht in de oogen zien! Middelerwijl maakte ze al de vallekens, die ze bijeen had getrommeld, gereed; knip gezet; een ademtocht moest de veer, de onverbiddelijke veer, doen ‘slaan’. En ze mompelde stoutmoedig-uitdagend: - Eentje bij de piano, eentje onder de kast, eentje vóór den zetel... Laat ze maar komen, als ze kan!... Al kwamen ze met een heel leger, we zijn wij hier ook nog! De twee heldinnen, niet waar, tante Wanne? - Wij en loopen niet weg! Nichtje schudde werktuiglijk een kussen op van den sisseloGa naar voetnoot(4). - Hê! gilde ze. De deugniete zat er onder. Ze sprong mij bijna omverre, dat duivelsding! Zoo rap als een weerlicht. - Ik trek er ook uit, besloot tante Wanne, 't wordt mij hier te ongemoedelijk met al die muizen. De deur werd gesloten, om alle verrassing, elk ontvluchten en verdere ontroering te voorkomen. Duisternis. - De nacht zal raad brengen, verzekerde nichtje Truuk bij het goeden avond wenschen. De nacht brengt altijd raad. .................. 't Was een nachtje! Noch tante Wanne, noch tante Zane sloot een oog. Wat de onvatbare muis deed, bleef een geheim. Af en toe, na een gedempt verwittigingskuchje, werd van het eene bed naar het andere | |
[pagina 304]
| |
geseind met zoete woordjes; want in gemeenzaam gevaar worden de menschen doorgaans mensch. - Zaneke, hoort-de gij niets beneden? - Neen-ik, Wanneke! .................. - Zaneke, er heeft iets geklapt. Ik heb het bescheelijk gehoord... Zou ze gevangen zijn? .................. - Ja, ja, ze piept! 'k Verwed mijn hoofd dat ze piept. - Van eigen, met dien rizoor! .................. - Gaan zien, Zaneke? - Ga-gij voor, Wanneke. - Bij lange niet! .................. - Als ze maar de trap niet opklavert, Wanneke. Ik hoor iets! - Zwijg, Zane; ge maakt mij op den duur zoo zenuwachtig, dat ik de muren zou oploopen... Trek uw deken over uw hoofd en slaap! .................. Wat een nachtje! .................. 's Anderen daags was de kuischvrouw, door de tantes Mietje Sebiet geheeten, omdat ze zoo dikwijls het woordje ‘sebiet’ in den mond had, al vlug op de hoogte van het schrikkelijk avontuur. - Dat ontbrak er nog aan, een muis! Ik kan er sebiet van groezelen! Ze stelde koelbloedig vast, dat geen enkel valletje een vin verroerd had. Het lokaas bleef onaangeroerd. Onbegrijpelijk! Ontzettend! En geen spoor van het ondier. Tooverij! Mietje Sebiet meende iets verdachts gehoord te hebben. - Mijn ziele! 't Komt uit onzen radium, rattekool uit onzen radium! 'k Had het sebiet vast. En 't en zijn geen gewone kraakamandels! De inbreker zit er in. Hij heeft zich zelven gevangen in onzen radium! | |
[pagina 305]
| |
't Was schier een geruststelling voor tante Wanne en voor tante Zane, die daardoor heuren jagenden herteklop kwijt was. Nu wisten ze toch iets. - We zijn op het spoor van den onverlaat, zei nichtje Truuk. We zullen gauw de hand er op leggen. Hij zal niet ontsnappen aan den wrekenden klauw van het gerecht! Dat was gemakkelijk gezeid. Tante Wanne zag maar één redder, om handtastelijk op te treden: Jan Poel. Jan Poel was de electrieker. Hij heette eigenlijk Anpoel; maar de geburen hadden hem voor de grap en de gemakkelijkheid Jan Poel gedoopt. - Ik had ook sebiet op Jan Poel gepeinsd, bemerkte Mietje. En Jan kwam. - De deskundige technicus heeft het woord, zei nichtje Truuk plechtig. Laat het licht van de wetenschap in het radiokistje stralen. Jan keek eenigszins verbaasd. - Jan, gij moet ons uit de lawerenten helpen, viel Mietje Sebiet in. Ze zit er in! - Wie-ne?... Wat-de? - Een muis! Ik had het subiet gehoord. - Een muis in de radio! Dat en hê kik nog nuët op een viole huëre schuifele. Een muzikoale muis! Verbeeldijnge! - Muzikale muis, zei nichtje opgetogen. Goddelijke inval! De macht van de muziek, de toover van de melodie... - Noarzien volgens de regels van de keunste, onderbrak de kalme man, nadat hij zijn brilglazen had helder gewreven. Jan drukte zijn rechteroor - zijn beste - tegen het toestel. Niets. Dan zijn linkeroor. Weerom niets. - Ik en huëre ik-ikke precies niemendalle! - Geheimnisvolle stilte, die een raadsel omringt, vezelde nichtje Truuk. - Een muzikoale muis, lachte de ongeloovige electrieker. - Zet den radium eens open, ge zult het sebiet zien, zei Mietje. - Mij goed! We zullen den apparel opensmijten! | |
[pagina 306]
| |
- Het groote middel tegen de groote kwaal! stemde 't nichtje in. Dat ‘opensmijten’ beduidde voor Jan zeer voorzichtig en met bedreven hand den achterwand losmaken. Maar vooraf kwamen nog een paar bevelen. - Es ze er nie in, we moake weerom dichte. Es ze er wel in, ze moet er uit en ze zal op 't onverwachts buitenwippen. Een muis es azu! De deur van den hof open,... alleman op een rote onder de wapens, een vaagbustel, een koterijzer, een tange, een klippel, 't kan al diene... En den tapietklopper bij mij! - Jan, gij zijt een man! riep nichtje Truuk geestdriftig. In slagorde! Geen genade! We staan pal en onwrikbaar gelijk een muur van ijzer en beton! - Ze moet sebiet dood, oordeelde Mietje. Ze zal ons geen tweede maal grappen verkoopen! - Mietje, ge zijt wreed voor een meisje, dat tot de jaren van verstand gekomen is, knorde tante Wanne. 't Werd een groote gebeurtenis. Jan beklopte het toestel, schudde het, en schudde ook zijn eigen hoofd. - Opensmijten! herhaalde hij. Alleman op post? - Het kwaad bij den wortel grijpen, besloot nichtje. Spannend oogenblik. Een stemme vezelde: 't Gevaar is groot
En dringend de nood!
Jan peuterde wat... en waarachtig, 't was een muis. En bliksemsnel schoot ze weg, zoo snel, dat Jan geen gelegenheid had te roepen: Ze es doar! En het bewakingsleger geen gelegenheid kreeg om behendigheid en geestestegenwoordigheid te toonen. Ze vloog het tuintje in. Jan er achter, ook een bliksemschicht, met een electrischen vloek tusschen de tanden en gewapend met den dreigenden tapijtklopper. | |
[pagina 307]
| |
- Jan Poel op de tijgerjacht! Hardi, Jan! trompette nichtje Truuk. Malbroek sanvatangirreGa naar voetnoot(5)! Pliets, plets, plats! Hij had ze! - Morêtêll! zei hij, bewust van zijn overmacht, tot Mietje Sebiet. Duëd is ze. Gloria victoria! - Mortêtêll, verbeterde ze. - Ge wilt mij wat wijs maken! Ik ken mijn Fransch gelijk mijn Vloamsch, zulle, mamzel. - Niewaar, tante Wanne, 't moet zijn mortêtêll, om te zeggen, dat de muis dood is? - Elle est morte, zegt de Franschman. - Ziet-de wel, Jantje, dat ik gelijk heb. 'k Wist het sebiet. In 't Fransch kan niemand mij den baard afdoen, manneke! Morte. Jan Poel moest voor die geleerdheid onderdoen. Hij stond met 'nen neus. - De radio heeft een muis gebaard, leeraarde nichtje Truuk. - 'k Ga het dood lijk sebiet begraven. - Zij de aarde u licht, onbekend slachtoffer van de wetenschap en den vooruitgang. Was de radio er niet geweest, de muis had er niet kunnen inkruipen. - We zijn er van verlost! juichte tante Wanne. - Een steen van ons harte, voegde tante Zane er bij met een zucht van voldoening. En is ze wel echt dood en goed begraven? Zonder mogelijke verrijzenis? Mietje wroetelde met de kolenschop in de aarde. - 'k Zal het u sebiet toonen. Zie, daar is heur staartje. Ge ziet dat sebiet. Het krewieteltGa naar voetnoot(6) nog een beetje. - 't Is een aardworm, onnoozel menschenkind, seuze-Mie! | |
[pagina 308]
| |
Ge hebt zoo lang school gegaan en ge kent het onderscheid niet tusschen een pier en een muizestaart! - Joa, joa, hij krewietelt, Mietje, lachte Jan Poel. Niemand en kan-t-er krewietelen gelijk ne muizestirt! - Wel, wel, wel, waar gaat de wereld naar toe? jammerde nichtje Truuk. 't Is de ondergang van de beschaving, een chaos van onwetendheid. - Doe maar het graf dicht, beval tante Wanne. Ik en wil van al die beesterijen niets meer weten! Jan Poel had nu ook zijn plezierken en bezag het beteuterd Mietje Sebiet met een deugnietachtigen spotbril. Ze stond nu ook eens met 'nen neuze. Elk zijn beurt. - Ge moogt van geluk spreken, zei de electrieker, terwijl hij het radiotoestel weerom in orde tooverde. Hoa die muzikoale muis aan den doolhof van bobijntses en droaidses geknoagd... - Ze had zij sebiet al 't muziek van onzen radium opgepeuzeld, meende Mietje. - Dat en peins ik niet, moar 't zoe een duvelsche kerwei geweest zijn om alles te repareere, en 't zoe een poar honderd frantses gekost hên. - Zet den radium maar open, Jan. We zullen sebiet weten of er geen kraakamandels inzitten, of iets anders van die muis. - Ja, een muisje kan ook een staartje hebben, meende 't nichtje. - Van eigen, antwoordde Mietje en ze dacht aan den aardworm. - Natuurlijk, zei Jan Poel. Muizekes zonder stirtse, dat en bestoa nie. Maar geen van beiden begreep, wat ze aanzagen voor een buitengewonen inval van het zonderlinge nichtje Truuk. De kalme stemming was teruggekeerd na den plets met den tapijtklopper. De menschen ademden weerom ongedwongen en keken onbezorgd. De muizevallekens werden geborgen. De oude kameraden waren welkom: Parijs, Brussel, de Westminsterklok, de Weensche dansen, tenors, vioolstrijkers en veel andere onschatbare mededeelingen. | |
[pagina 309]
| |
Het praatkransje hernam zijn innige gezelligheid en opwekkende koffiearoom dreef balsemend door de woonkamer. - Na den storm is de kalmte dubbel welkom, oordeelde nichtje Truuk. - Ei, van eigen! deden verschillende stemmen. Het avontuur met die muzikale muis kwam nog dikwijls ten berde in 't kransje. Ze hadden zich toch goed geweerd. Tante Wanne met den pook, tante Zane met de kolenschop, nichtje Truuk met een bezemsteel, Mietje Sebiet met een natten dweil! Allen hadden bewijzen gegeven van durf en onverschrokkenheid. En de doortastende Jan Poel werd schier vergeten. Wat had hij ook gedaan? Wat aan den ‘radium’ gepeuterd, en dat was alles. En leute dat ze hadden, leute! Ze lachten tranen! En dan zei nichtje Truuk met nadruk, alsof ze den waren spijker op den kop had geslagen: - Die de leute uitgevonden heeft is een weldoener van het menschdom en verdient een standbeeld, een onvergankelijk, in echt brons, echt arduin; een immer lachend standbeeld in elke stad, in ieder dorp. Het beeld van de Leute! Daarvoor zouden de meneerkens hun hoedje oplichten, de mevrouwkens dankbaar groeten en zeggen: - Dat was een weldoener van het menschdom! En men zou een leuteweek inrichten voor het heele land, en een berg bloemen zou men ophoopen, geurend en kleurend, rond het beeld van de opbeurende, gezonde leutigheid! Alzoo sprak nichtje Truuk. Tante Wanne en tante Zane stonden er paf van. - 'k Had het ook sebiet gepeinsd, zei Mietje Sebiet.
ALEXIS CALLANT. |
|