De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||
De sociale Rol der IdeeënNa acht maanden lang beoordeelingen te hebben zien verschijnen over mijn boek ‘Heerschappij en Nood der Ideeën’Ga naar voetnoot(1), ben ik wel verplicht te erkennen dat zij die over mijn werk geschreven hebben niet steeds ten volle de bedoelingen van den auteur hebben gevat. De eenen hebben alleen de practische conclusie van mijn werk gezien: namelijk de noodzakelijkheid van den terugkeer der volken tot een religieus-universalistische levensopvatting; de anderen bleven alleen stilstaan bij het betoog over de suprematie van den geest; slechts weinigen hebben de hoofdzaak in het werk ontdekt, namelijk: een betoog tegen het historisch en sociologisch materialisme, met een vernieuwde argumentatie. Ik maak dan ook gaarne gebruik van de gelegenheid, mij door de redactie van ‘De Vlaamsche Gids’ geboden, om, voor de lezers er van, de opvattingen samen te vatten, die ik, onder meer concreten vorm, in vorenvermeld werk trachtte duidelijk te maken. | |||||||||
Het uitgangspunt.Wie weigert in de historische en sociale ontwikkeling der volken een proces te zien dat in de materie zijn grondslag vindt; wie weigert in den geest een toevallig en in ieder geval ondergeschikt product te zien van deze historische en sociale ontwikkeling, moet noodzakelijk grijpen naar de ideeën, naar de beelden die onzen bewusten geest bewonen. Met dien gedachtengang, den classieken gedachtengang van iederen anti-materialist op historisch en sociologisch gebied, heb ik er mij op toegelegd, zoowel in mijn eerste boek ‘Philosophie der Vlaamsche Beweging’, als in het tweede, ‘Heerschappij en | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
Nood der Ideeën’, de rol van den geest en zijn ideeën in het licht te stellen. In het tweede boek echter heb ik er mij, in nog veel ruimere mate, op toegelegd, de instabiliteit en de veranderlijkheid van de aantrekkings- en wervingskracht der ideeën te bestudeeren. Ik heb er van afgezien, als uitgangspunt te nemen, de ‘Idee’ zonder meer, opgevat naar Plato, als een substantie die min of meer zelfstandig staat tegenover de concrete werkelijkheid, altijd zich zelf gelijk blijft en altijd dezelfde absolute waarde behoudt. Ik heb, integendeel, de idee opgevat als een evolueerende constructie van den geest, als het resultaat van een nooit stilstaande activiteit, midden de concrete, oneindig verscheiden en eeuwig veranderende werkelijkheid, waaraan de ideeën onafscheidelijk gebonden blijven. Ik heb als uitgangspunt van mijn werk genomen: de relativiteit van de sociale waarde der ideeën. In plaats van de idee als een bevelende en dwingende koningin op een troon te plaatsen buiten en boven de werkelijkheid, heb ik haar neergehaald; in plaats van haar eeuwige en onveranderlijke attributen toe te schrijven, heb ik haar iedere blijvende waarde ontzegd; in plaats van haar als een absolute werkelijkheid te beschouwen, heb ik in haar een steeds onzekere, onvaste, relatieve constructie van onzen geest gezien. Deze opvatting van de idee ging mij de mogelijkheid verschaffen een ernstig bezwaar te ontgaan, dat gewoonlijk met succes aangevoerd wordt tegen iedere poging om in den geest en zijn ideeën de hoofdoorzaak van de historische ontwikkeling te zien en dat zijn grondslag vindt in het onloochenbaar feit dat de ideeën niet van zelf hun invloed uitoefenen van zoodra zij bestaan en alleen omdat zij bestaan. Zij ging mij meteen toelaten een poging te wagen om de niet-materialistische opvatting der geschiedenis beter te staven en, dienvolgens, de rol van den geest en zijn ideeën in de historische en sociale ontwikkeling der volken merkelijk te verruimen. | |||||||||
De ideeën.Aan den term idee heb ik de meest algemeene beteekenis gegeven. Ik heb er onder verstaan: nu eens de voorstellingen, psychische beelden van de vormen der concrete werkelijkheid; | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
dan weer begrippen, algemeene voorstellingen, resultaat van ons vermogen om te abstraheeren; nu eens oordeelen, die de voorstellingen en begrippen verbinden of scheiden; dan weer systemen, die de voorstellingen, begrippen en oordeelen in een geordend geheel vereenigen en hierbij uitgaan van oordeelen die tot grondslag dienen: principes; kortom, al de gegevens die onze geest verzamelt en ordent bij het onderzoek van het bestaande en die behooren tot het gebied van het intellect. | |||||||||
Rangorde der ideeen.Wij hebben ideeën over het Ware, over het Goede - dat het Nuttige omvat, - over het Schoone. Zij hebben een ongelijke waarde ten opzichte van de georganiseerde maatschappij. De maatschappij wordt niet bestuurd uit naam van het Schoone. Zij wordt bestuurd uit naam van het Goede en voornamelijk van het Nuttige. Wordt evenwel de inhoud van het Goede - en dienvolgens van het Nuttige - niet ruim bepaald door de ideeën over het Ware? Omvat het Ware niet het Goede, zooals de premissen van een syllogisme reeds vooraf het besluit er van omvatten? Ens, verum et bonum convertuntur, leerde, te recht, de Middeleeuwsche wijsbegeerte. Het Ware en het Goede kunnen bezwaarlijk gescheiden worden. Om te begrijpen dat, in een zelfde gemeenschap, de eene er zich op toelegt de geestelijke volmaaktheid te bereiken, terwijl de andere alleen belang stelt in de lichamelijke volmaaktheid, moet men de ideeën onderzoeken die allebei over het Ware hebben. Een waarheidsoordeel, dat de materie als laatste zekerheid aanvaardt, omvat onvermijdelijk een reeks waarde-oordeelen, die vooral het accent leggen op elementen van het materieel bestaan. Een waarheidsoordeel dat, integendeel, een bovennatuurlijke wereld als laatste zekerheid aanvaardt, omvat, even onvermijdelijk, een reeks waarde-oordeelen, die aan het psychisch leven een absolute en beslissende waarde, aan het materieele leven slechts een bijkomende waarde verleenen. | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
De actie der waarheidsoordeelen strekt zich zelfs uit tot het gebied van het zuiver physisch behagen en onbehagen: wij geven gemakkelijker toe zoowel aan het eene als aan het andere, zoo de waarheidsoordeelen en de waarde-oordeelen die er bij behooren, er toe aanzetten of het ontraden. Het Ware is de rechter der waarden, zoowel van de stoffelijke als van de geestelijke. Het voert ook het bevel over den wil, de inspanning, ja zelfs het geweld. Inderdaad, wanneer het Ware een geestelijke of stoffelijke waarde erkent en aanbeveelt, dan wil het deze ook verdedigen en doen eerbiedigen. Wordt deze waarde bedreigd, dan volgt het handelen op het aanschouwen, dan wordt de licht-brengende idee een macht-gebruikende idee, die niet alleen het streven naar een hervorming mogelijk maakt, maar ook het geweld. Als rechter en beschermer der geestelijke en stoffelijke waarden speelt het Ware niet alleen een belangrijke, maar ook een beslissende rol in de leiding der gemeenschap. | |||||||||
De veranderlijke waarde der ideeen.Het vraagstuk van het Ware was steeds het voornaamste doel van de belangstelling der wijsgeeren. Zij hebben er zich op toegelegd de teekens vast te leggen, waaraan men het Ware van het Onware kan onderscheiden. Zij trachtten de methode te bepalen, die tot de kennis van het Ware voeren kan. Zij hebben aan deze studie een afzonderlijk vak van de wijsbegeerte gewijd: de logica. Bij de eerste aanraking met de politiek georganiseerde gemeenschap schijnt het wel dat deze ongeveer de tegenhanger is van de beginselen der logica. Al wat de wijsgeeren voor alle geesten en alle tijden meenden vast te leggen, blijkt er aanstonds onzeker en onvast te zijn. Zelfs de terminologie der logica wordt er nauwelijks aangewend en het Ware krijgt er andere benamingen. De waarde en de aantrekkingskracht der ideeën zijn er aan zooveel schommelingen blootgesteld als de beurswaarden in tijden van crisis. Wij kennen allen ideeën die eerst ‘verstandig’ en later ‘dwaas’ werden genoemd. Wij kennen allen ideeën die eerst | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
‘dwaas’ en nadien ‘verstandig’ werden geacht. Wij kennen allen ideeën die hier ‘dwaas’ en ginder ‘verstandig’ heeten. | |||||||||
‘Verstandige’ en ‘gebrekkige’ ideeen.Is het grillige willekeur die onzen geest aanzet sommige ideeën verstandig, redelijk en betrouwbaar, andere dwaas, dom en gevaarlijk te noemen, noodwendig te achten wat eens ongepast werd geheeten, als verkeerd en gebrekkig te veroordeelen wat eens volmaakt werd gedoopt? Toch niet! Het onderzoek van de feiten die ik in mijn boek heb aangehaald, toont aan wat het verschil is tusschen de ‘verstandig’ en de ‘gebrekkig’ geachte ideeën. Het kan duidelijk in het licht stellen dat de geest van den homo politicus, wanneer hij onderscheid maakt tusschen het ‘verstandige’ of ‘redelijke’ en het ‘gebrekkige’ of ‘verkeerde’, niet gehoorzaamt aan zijn grillen, maar integendeel vaste, overigens niet talrijke regels volgt. Wat is de ‘verstandig’ geachte idee? Het is de idee waarop men zich verlaten kan, die betrouwbaar is, die niets vergeet van al datgene waarmede zij rekening wil houden, die alle gevolgen van een handeling voorziet en er geen enkel uit het oog verliest; het is de idee van welke men niet kan beweren dat zij de werkelijkheid wit noemt terwijl deze zwart is; het is de idee die niet naar de nederlaag zal leiden wanneer zij de zegepraal heeft beloofd; het is de idee die men bruikbaar, gezond, schrander, logisch noemt; het is de idee die ons het gevoel van de zekerheid verschaft. Wat is de ‘gebrekkig’ geachte idee? Precies het tegenovergestelde van al het voorgaande: het is de idee die zich voordoet als het trouwe beeld van dat wat is, terwijl zij, geheel of ten deele, gebouwd is op dat wat niet is; het is de idee die onvolledig en onjuist is ingelicht, die verkondigt hetgeen niet is en belooft wat zij niet houden kan; het is de idee waaraan een reeks benamingen wordt gegeven die gaan van de vergissing tot de leugen en het bedrog, over de misrekening en de illusie heen. | |||||||||
Het criterium.Bij nader inzicht kan men vaststellen dat het verschil tusschen het ‘verstandige’ en het ‘gebrekkige’ hetzelfde is als het verschil | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
tusschen het Ware en het Onware. En wel zoodanig dat de verstandig geachte idee en de gebrekkig geachte idee evengoed kunnen genoemd worden: de waar geachte idee en de onwaar geachte idee. Hetgeen ons toelaat het Ware van het Onware te onderscheiden is de overeenstemming, d.w.z. het wegblijven van tegenstrijdigheid tusschen de idee en de werkelijkheidGa naar voetnoot(2). Het is insgelijks door de overeenstemming, d.w.z. door het wegblijven van tegenstrijdigheid tusschen de idee en de werkelijkheidGa naar voetnoot(3), dat men de verstandig geachte idee van de gebrekkig geachte idee onderscheidt. De gelijkstelling van de verstandig geachte idee met de waar geachte is niet alleen geboden wegens de identiteit van het criterium, maar ook en vooral wegens den inhoud: in de eene evenals in de andere idee heeft deze inhoud geheel betrekking op het Ware. Inderdaad, wanneer een politieke idee in het individueel of collectief bewustzijn dringt, dan vindt zij daar andere ideeën. Zij vindt er namelijk ideeën over het Ware, die de grondslag zijn van alle andere. Zij vindt er ook een waardenschaal die bij de waarheidsideeën behoort. Ten slotte vindt zij er gegevens, die de geest vereenigd heeft over de buitenwereld - over de ‘feiten’ - en die meestal opgenomen worden in zijn ideeën over het Ware. De idee die de homo politicus verstandig acht, dat is de idee die, bij haar intrede in het bewustzijn, zichtbaar overeenstemt:
| |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
dus met een reeks elementen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, behooren tot het gebied van het Ware. Meteen zijn wij tot de logica teruggekeerd, die wij, bij het betreden van het politieke en sociale leven, meenden te verlaten: het ‘verstandige’ en het ‘gebrekkige’ zijn respectievelijk vormen van het Ware en het Onware. Het eene en het andere hebben betrekking op het Ware door hun inhoud. En het is aan de hand van de oude criteria der evidentie en der tegenstrijdigheid dat men het eene van het andere onderscheiden kan. | |||||||||
Waarom is de sociale waarde der ideeen relatief?Is het voorgaande aangenomen, dan kan men een stap verder doen, en, in het kader van deze principes, een verklaring vinden voor de relativiteit van de sociale waarde der ideeën. Zoo de idee die de homo politicus verstandig noemt, deze hoedanigheid op zeker oogenblik verliest, dan is het omdat zij zichtbaar in strijd is: met vooraf bestaande waar geachte ideeën:
Zoo nu de idee die de homo politicus gebrekkig noemt, op zeker oogenblik ontsnapt aan het vonnis dat haar veroordeelt, dan is het omdat zij zichtbaar overeenstemt:
Zoo het verstandige gebrekkig, en het gebrekkige verstandig kunnen worden, dan is zulks toe te schrijven aan de confrontatie van een reeks elementen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, behooren tot het gebied van het Ware. Het Ware is de spil van de sociale waarde der ideeën en van haar relativiteit, evenals het ook de spil is van het onderscheid tusschen het ‘verstandige’ en het ‘gebrekkige’. De houding die de maatschappij inneemt tegenover de politieke en sociale ideeën is slechts een particulier geval van de eeuwige houding, die de menschelijke geest inneemt tegenover de fundamenteele ideeën betreffende het Ware en het Onware. | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
Zoo de vorm en de inhoud van het Ware steeds gelijk bleven, dan zouden de politieke en sociale ideeën nooit een wijziging ondergaan. De evolutie van de eene lokt de evolutie van de andere uit. De politieke en sociale ideeën veranderen, zoodra de ideeën over het Ware veranderd zijn. Inderdaad, de parlementaire democratie kon de alleenheerschende monarchie eerst verdringen, wanneer de opvattingen over de rol en de beteekenis van het individu in den Staat gewijzigd waren onder den invloed van de ideeën, welke door de Reformatie en de moderne philosophie waar werden geacht. De parlementaire democratie ware, anderzijds, niet overwonnen geweest, in een groot getal landen, indien zij, op zeker oogenblik, na den wereldoorlog, niet het voorkomen had gekregen van een regime dat in strijd was met vooraf waar geachte ideeën, met de waarden die bij deze ideeën behooren en met de feiten, dus met de vorenvermelde uit het Ware afgeleide elementen. In mijn boek heb ik de termen waar en onwaar minder gebruikt dan de termen verstandig en gebrekkig. Ik oordeelde dat het gebruik van deze populaire termen uit het dagelijksche politieke leven den afstand tusschen de concrete politieke toestanden en de abstracte begrippen der logica kleiner maken zou en dat hierdoor mijn taak zou lichter worden. | |||||||||
Waarom zoeken wij het ware?Na in de eeuwige houding van onzen geest tegenover het Ware een verklaring te hebben gezocht voor de veranderende aantrekkingskracht der ideeën, met dien verstande dat bij het Ware steeds waarden behooren, kon nog een vraag worden gesteld: Waarom zoeken wij het Ware? De verklaring van onze houding tegenover het Ware heb ik gezocht in een fundamenteele behoefte van ons psychisch wezen: de behoefte aan een houvast, elementairen vorm van de behoefte aan orde, een orde die noodwendig is tevens voor het bestaan, voor de uiting en voor de volledige verwezenlijking van het zijn. Waarom trachten wij naar het Ware? Omdat het Ware het onmisbaar houvast verschaft. Waarom vluchten wij de tegenstrijdigheid, kenmerk van het Onware? Omdat zij twijfel laat bestaan | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
over de realiteit van het houvast, omdat zij een onzekeren of bedrieglijken schijn biedt, waar wij een vasten bodem hoopten te vinden. Nu gebeurt het dat regeeringen en partijen juist datgene doen wat in strijd is met het algemeen aangenomen Ware. Verkiezen zij dan werkelijk het Onware boven het Ware, zoeken zij den twijfel en weren zij de zekerheid? Neen. Ook dan verkiezen zij het Ware, zoeken zij de zekerheid en weren zij den twijfel. In de ideeën die hen leiden en die in strijd schijnen te zijn met het Ware, vinden zij een diepere werkelijkheid en een zekerder houvast dan in de algemeen gangbare waarheid. Zij dienen deze waarheid die, in hun oogen, de zekerste en de meest reëele schijnt te zijn. Zij grijpen naar het houvast dat zij achten het meest soliede te zijn. Zij nemen nog het Ware in acht, ook wanneer zij er de letter van overtreden. | |||||||||
StellingenZoo kwam ik, ten slotte, tot de volgende reeks stellingen, die de systematische formuleering van mijn opvatting uitmaken en die ik, in mijn boek, aan de hand van de concrete feiten der hedendaagsche geschiedenis, trachtte duidelijk te maken: I. - Het kenmerkend element dat de geschiedenis der menschheid onderscheidt van die der natuur, is de menschelijke geest; deze is toegerust met intelligentie en kent ideeën; de studie der gemeenschap moet haar uitgangspunt vinden, niet in het stoffelijke, of animale, leven dat de mensch leidt in den schoot der natuur, doch in den met intelligentie toegerusten en ideeënkennenden menschelijken geest, d.w.z. in het intellect. II. - Onder de ideeën die de menschelijke geest kent zijn er die den grondslag leveren voor alle andere en dan ook belangrijker zijn dan alle andere: het zijn de ideeën waarin en waardoor de geest het werkelijk bestaande tracht te vatten, datgene wat is, of ook nog het Ware; de neiging tot het Ware, evenals de afkeer voor de tegenstrijdigheid, kenmerk van het Onware, zijn het gevolg van een fundamenteele behoefte van onzen geest: de behoefte aan een houvast, elementairen vorm van de behoefte aan orde, een orde die | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
de voorafgaande voorwaarde is voor het bestaan, de uiting en de verwezenlijking van het wezen; het Ware omvat een reeks geestelijke of stoffelijke waarden, die deel hebben aan zijn gezag en het volgen in zijn verval evenals in zijn luister. III. - De strijd om de materieele middelen van bestaan ondergaat rechtstreeks het toezicht en de actie van het intellect en namelijk van al de waar geachte ideeën en van de waarden die er bij behooren; het is het intellect dat de voor de gemeenschap meest belangrijke modaliteiten van dien strijd bepaalt, modaliteiten die gaan van het ‘verzaken van de aardsche goederen’ tot het ‘verlangen van veiligheid’ en van ‘het verlangen om uit te blinken’ tot den ‘wil tot macht’; de actie van het intellect breidt zich uit tot het gebied van het louter physisch aangename of onaangename, waaraan wij met meer of minder gemak toegeven, naar gelang het al of niet erkend en aangenomen wordt door de ideeën over het Ware en de waarden die bij het Ware behooren. IV. - De aantrekkingskracht en de waarde der ideeën in het politiek en maatschappelijk leven zijn niet van absoluten, maar van relatieven aard: zij worden bepaald, tevens door de inspanning van den geest om het Ware te vatten en de waarden te verwezenlijken die er bij behooren, alsmede door de wisselvalligheden van deze inspanning en van haar resultaten; de waar geachte idee behoudt haar aantrekkingskracht en haar gezag, zoolang zij zichtbaar overeenstemt met andere, vooraf bestaande, waar geachte ideeën, met de waarden die bij deze ideeën behooren, of met de feiten; zij verliest haar aantrekkingskracht en haar gezag, zoodra op evidente wijze blijkt dat zij in strijd is met andere, vooraf bestaande, waar geachte ideeën, met de waarden die bij deze ideeën behooren, of met de feiten; aangezien de waar geachte ideeën, de waarden die er bij behooren en de feiten alle elementen zijn die, rechtstreeks of onrechtstreeks, wortelen in het Ware, zoo is dit laatste de spil van de sociale waarde der ideeën en van haar relativiteit; wanneer de gemeenschap politieke ideeën of regimes als ‘verstandig’ aanneemt of als ‘gebrekkig’ verwerpt, dan spreekt | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
zij, in werkelijkheid, een waarheidsoordeel uit: het ‘verstandige’ is een vorm van het Ware, evenals het ‘gebrekkige’ een vorm is van het Onware. V. - Het politieke of sociale ideaal is de voorstelling van een toekomstige volmaaktheid, bestaande uit het bezit van de Ware Idee en de volledige verwezenlijking van al de waarden die er bij behooren; een vooruitgang op geestelijk gebied beteekent: de ware idee beter vatten en de waarden die er bij behooren beter verwezenlijken; een vooruitgang op materieel gebied beteekent: een superieur geachte toerusting in de plaats stellen van een inferieur geachte toerusting en aldus deze organen invoeren die het best beantwoorden aan de waarden, door de ware idee erkend. VI. - De bewuste geschiedenis der politiek georganiseerde volken bestaat dan ook in hoofdzaak: eenerzijds uit een bestendige inspanning om de ware idee te vatten en, in het gemeenschappelijke leven, de geestelijke en stoffelijke waarden te verwezenlijken die deze idee omvat, erkent en aanbeveelt; anderzijds uit een gelijktijdige inspanning om de onware idee te ontgaan en uit het gemeenschappelijk leven de gevaren te verwijderen die zij vertegenwoordigt voor de, krachtens de ware idee, erkende waarden; de dubbele inspanning wordt geleid door de meest bewuste groepen der gemeenschap, dat wil zeggen door diegenen die het duidelijkst onderscheiden of meenen te onderscheiden: de ware idee en de waarden die er bij behooren; het getal, de wil, de ijver, de hartstocht van de leden dezer groepen zijn het gevolg van hun ideeën: het is door en voor hun ideeën dat zij als vrienden, als vijanden of als onverschilligen staan tegenover de omstandigheden of tegenover de verdedigers van andere ideeën. VII. - Het ‘feit’, waaronder dient verstaan de materieele factoren, het natuurgebeuren, het getal, het geweld, de onverwachte en toevallige omstandigheden, heeft geen absolute beteekenis ten aanzien van den geest; deze blijft, inderdaad, tegenover het feit altijd een rechter en een organisator; het streven tot het bereiken van het Ware en van de waarden | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
die er bij behooren, ontwikkelt zich ongestoord, hetzij naar aanleiding van het feit, hetzij in overeenstemming met het feit, hetzij ondanks en tegen het feit; de rol, door het feit vervuld ten aanzien van het denken, treedt voornamelijk daar te voorschijn waar het, met de toestemming van den geest, bijdraagt tot de vorming van de ideeën: het feit kan ideeën inspireeren, aanvullen, bekrachtigen of weerleggen; het kan gebeuren dat de geest er zich niet toe beperkt het feit in zijn ideeën over het Ware op te nemen, maar het als eenig waarheidscriterium aanvaardt, zooals het namelijk het geval is bij de ‘positivisten’.
* * *
Wilde men nu de algemeene richting van voorgaande stellingen met één zin kenmerken, dan zou men kunnen zeggen dat zij eenerzijds het historisch materialisme afwijzen, anderzijds de centrale beteekenis van den geest, voornamelijk van het intellect, in de evolutie der gemeenschap aannemen, met het doel ten slotte te komen tot een intellectualistische sociologie.
MAX LAMBERTY. |
|