De Vlaamsche Gids. Jaargang 24(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] [Twee gedichten] Ode van den Zwerver aan den Dood De hei is bruin, de lucht is rood. De weg is hard, en zwaar de nood, en groen de reuzewolk die vaart op donker dennenbosch, nog ver de weg die leidt naar d'avondster en 't bed van spichtig naaldgeblaart’. Want enkel vindt een zwerver rust, wanneer de nacht hem in haar schoot aan d'oogen kust. En naast hem waakt de bleeke dood, die, sinds de wieg, steeds met hem gaat; die nimmermeer de prooi verlaat, al draagt die scepter of tiaar; al straalt de lente uit oog en lach van schoonste vrouw die men ooit zag. Memento mori, mensch! Eens op de laatste baar! Gij, god door macht, daar kijkt de knokelman u aan en eischt dat zijn vazal ook onder 't juk zal staan, al praalt die in een huis van goud, dat hij uit diefstal, bloed en traan heeft opgebouwd. U, knokkel-Cesar, vreest niet wien men werpt wat brood! Gij brengt hem peis en rust. Ik groet u. Gij zijt groot die in uw star geheim ook onvermurwbaar zijt! Een zegenaar die velt, naast rijken fielt, den zoogezegden held, de kwezel en het Venuswijf, een bedelman en 't gulzig-vadsig lijf, hoovaardigheid Kalkoen en vlammenrooden Haat, de Traagheid en den gierigen onverlaat; den huichelaar die, vroom in schijn, zich morst in modder lijk 't penswaggelende zwijn... [pagina 177] [p. 177] Tok-tok! Daar roept de vorst zijn slaven ter ontvangst, en drijft het beestenrot, dat huiverhuilt van angst, en trippeltrapt om hen den one-step van den dood... Ik groet u, purperen Majesteit, die leidt mij naar uw heerlijkheid, waar moeder Aarde voor de goede rust mij in haar armen kust... Op bruine hei de lucht is rood, en purper laait de vlam in 't hart der schoone vrouw in liefdenood. De wolk is groen, het bosch is zwart, terwijl een paarse maan een wijnmoersluier om dit schimmenland laat gaan... In d'hut een moeder streelt in stil geluk haar kind. In 't berkenloover neurt sirenenzang de wind. En op het donzig bed van spichtig naaldgeblaart' de doler slaapt en droomt van liefd' in rozengaard. 1929. [pagina 178] [p. 178] Lazarus Het weze licht! - Daar laaide 't morgenrood, En in het graf een huivering van stralen. Een man verrees en liet de handen dwalen op 't bleek gelaat waarvan de schaduw vlood. Star staarde hij, het oog van vragen groot Wie uit zijn rust een doler durfde halen Voor 't vreemde land, waar enkel weeën dalen In hem die peinst op levensdoel en dood. Hij wendde 't hoofd terug naar d'harde sponde. De rots hem stak haar gapend' holte toe. En zuchtend hij: ‘Ik ben toch 't leven moê...’ Toen kuste een vrouw hem aan den veegen monde En om zijn hoofd liet blik en glimlach zweven... Het weze, Heer. 'k Aanvaard het nieuwe leven. PIET VAN ASSCHE. Vorige Volgende