| |
| |
| |
Kinderboeken
Kinderboeken zijn, in de periode van Sinterklaas tot Nieuwjaar, voor vele huishoudens een artikel van brandend aktueele waarde. Kinderboeken kóópen, echter, - als Sinterklaas of het Kerstmannetje zelf de zaak niet overneemt, - wordt elken dag van dezen krisistijd een bezwaarlijker onderneming, althans indien men zich niet verleiden laat, zich welkdanige ‘niets-nuttigheidjes’ aan te schaffen. We zijn daarom zoo vrij, ditmaal de aandacht te vestigen op een paar prijselijke en goede reeksuitgaven, d.i. op uitgaven die zich, bij hun goedkoopheid, beroepen mogen én op hun degelijken inhoud en verzorgde taal én op hun zeer bevredigende inkleeding, onder vorm van papier, druk, illustratie en omslag.
We bedoelen hier dus niet zekere populo-reeksen, ten onzent al te zeer bekend en verspreid, en evenmin al te schamel gepresenteerde uitgaven als de ‘Boeken voor jongens en meisjes’ en Van Campen's ‘Jongens- en meisjesbibliotheek’. Wel, echter, hebben we het oog op Nellie's Volkskinderbibliotheek (uitg. Masereeuw & Bouten, Rotterdam), Ons Schemeruurtje en Van verre en nabij (uitg. Meulenhoff, Amsterdam), Naar 't zonlicht toe (uitg. Van Gorcum & Co, Assen).
‘Nellie's Volkskinderbibliotheek’ telt reeds een flink aantal jaren en mocht niet de gunst van een illustratie, noch zelfs van een overigens fijne inkleeding genieten; maar nog heden kan de internationale keus der leesstof alsook de extra verzorgde taal als toonbeeld gelden. Hier moge bijgevoegd, dat bedoelde reeks werkjes bevat voor leeftijden, gaande van 6 tot 14 jaar en ouder,... en ze alleen het nadeel heeft, buiten enkele losse nummertjes, nog uitsluitend onder den vorm van twaalf verzamelbanden verkrijgbaar te zijn.
‘Ons Schemeruurtje’ en ‘Van verre en nabij’, waarvan de reeksen eerder beperkt zijn, hebben het voordeel, dat ze uiterlijk de kinderen beter aanspreken en op niet onaardige, een enkele maal zelfs op echt mooie wijze geïllustreerd blijken; ze volgden anderzijds Nellie's goede voorbeeld na, steeds den oorspronkelijken tekst en de getrouwe vertaling boven een vrije bewerking te verkiezen, ... al is 't dan wel jammer, dat zij niet zoo ruim als Nellie's
| |
| |
reeksen mochten uitgroeien. Vermeld kan hierbij, dat de reeksen O.S. en V.V. e. N. in Opdebeek's boekenfonds, te Antwerpen, werden opgenomen.
‘Naar 't zonlicht toe’ is in dit verband wel de jongst verschenen, - nog steeds verschijnende, - en veruit het mooist aangeboden reeks. Ze is onze lezers blijkbaar zoo goed als onbekend, zoodat wie er gaarne een woordje méér aan wijden. De nummertjes hebben een gezellig vierkant formaat en kregen een papier en een druk mee, die, aanvankelijk reeds zeer te waardeeren, in de jongste deeltjes eenvoudig een toonbeeld is geworden, ...ook voor heel andere dan reeksuitgaven. In meest alle deeltjes, - we tellen er tot nog toe 27, - zijn de prentjes van Gonda De Haan ....en zeer bevredigend; maar in de jongste alweer krijgen Willy Smit, H. Verstijnen, David Tomkins, L. Elink Schuurman e.a. hun beurt, ...wat aan de illustratie een heel wat hoogere vlucht verleende. De teksten, - een enkele maal met kristelijk opvoedenden inslag, wat we om de eenheid in de reeks liefst uitgeschakeld zagen, - zijn meestal oorspronkelijk en bij voorkeur onderteekend door dames, als Gonda De Haan, W.J. Bakker-Tenthoff, M. Labberton, Rein Valkhoff, N. Van Wehl, I. Heyermans, M. Van Zeggelen, en bij uitzondering ontleend aan buitenlanders, als J.M. Barrie. De inhoud zal 8 tot 12 jarigen vast bevallen, - daar is hij, trouwens, voldoende ‘gemengd’ voor, - en de taal klinkt jong en levendig genoeg, om de beste Nellie van vroeger instemmend te doen opkijken, indien ze nog in leven was. We wenschen de uitgevende firma Van Gorcum geluk met haar uitgave en willen maar hopen, dat deze reeks, waarvan sommige deeltjes reeds een tweeden druk beleefden, nog lang moge worden voortgezet!
Als P.S. mag hier wel aan toegevoegd, dat werkjes, behoorende tot de hiervoren gewaardeerde reeksuitgave, enkele centen méér kosten dan de populo-dingetjes, die de kinderen al te gemakkelijk in handen komen; maar dat ‘meer’ is dan ook het hoogstnoodzakelijke minimum, om hun iets opbouwends en degelijks te bezorgen.
Nu we de firma Van Gorcum vermelden, vestigen we tevens de aandacht op een andere van haar uitgaven, nl. op haar Kamptooneel, verschijnende onder leiding van David Tomkins. Met deze reeks heel dunne boekjes, van gemiddeld 16 bladzijden, wordt bedoeld, de kinderen een keus aan korte teksten te bezorgen, die ze kunnen voordragen of spelen. Tot nog toe zijn er 29 nummertjes verschenen voor leeftijden van 6 tot 14 jaar, - de laatste zelfs voor ouderen, - en omvattend korte deklamatiestukjes, zangspelletjes en liedjes, tooneel- en poppekaststukjes, die ieder een klein aantal medewerkers vergen en gemakkelijk om leeren en uitvoeren
| |
| |
zijn. Tot de stellers der teksten behooren o.a. David Tomkins zelf, Tr. Eygenhuysen, J. Bakker, F. Aardema, M. Schilthuis-Brugsma, T. Brinkgreve-Wicherink, G. Bos. Niet alle nummertjes staan even sterk of slaan gelijkelijk bij onze Vlààmsche kinderen in; maar de reeks mag er zijn, de nummertjes zijn prijselijk, zoodat vele scholen en vereenigingen goed doen ze zich aan te schaffen. De kinderen kunnen er hun stukje genoegen aan beleven.
Dit tooneelfonds, ten gerieve van de jongeren, herinnert ons aan de mooie, reeds vroeger besproken reeks Het Kindertooneel (uitg. Van Dishoeck, Bussum), die een publiek van 8 tot 14 jarigen bestrijkt en zeker, maar ietwat langzaam, onder leiding van T. Van Buul uitgroeit tot een verzameling van waarde.
Indien we hier de reeksen ‘Kamptooneel’ en ‘Het Kindertooneel’ naast elkaar plaatsen, dan is het omdat de eerste iets aan tip-top keurigheid, de tweede iets aan verscheidenheid van de andere leeren kan.
Een derde reeks, eindelijk, nl. Oefeningen in voordrachtkunst, onder leiding van Dr. J. Fransen (uitg. Hollandia-drukkerij, Baarn) vraagt hier nog even onze aandacht. Ze bedoelt een uitgekozen tooneelfonds te worden, waarin leerlingen uit het middelbaar onderwijs, ‘die zich op samenspel in een dramatisch stuk willen toeleggen’, geschikte stof zullen vinden. Genoemde reeks omvat reeds een 25 tal stukken, meestal blijspelen. Ze ontleent haar stof aan de internationale tooneelliteratuur (Molière, Scribe, Balzac, Musset, Goldoni, Björnson, e.a.) en stelt er een eer in, ze in uiterst keurige vertaling of bewerking aan te bieden; een paar ingeschakelde, oorspronkelijk Nederlandsche stukken (Langendijk, Premsela) duiden aan, dat ook, hoe zedig dan, getracht wordt aan de levende literatuur van eigen huize plaats te gunnen. Werken, als in deze reeks opgenomen, vergen een beperkt aantal medewerkers, maar blijken hun eischen te stellen, waaraan alleen onder leiding van knappe leeraars of van rijperen in het vak voldaan kan worden.
Bij deze en bij vorige tooneelfondsen kan de klassieke vraag worden opgeworpen, of het wenschelijk is, leerlingen uit middelbare en zelfs uit lagere scholen als akteurs op het tooneel te brengen. Onze jarenlange omgang met jongelui heeft ons geleerd, dat velen, van de allerjóngsten zelfs, zich naar ‘komediespel’ getrokken voelen, en verder ook, dat het memoriseeren van een tekst, het ineenschakelen van woord en tegenwoord, het zich inwerken in het voor te stellen personage en niet het minst het uitbeelden hiervan, in samenspel met de anderen en in het openbaar, voor een klein of groot publiek van toeschouwers, voor de jeugd een oefening is, die werkelijk haar opbouwende waarde blijkt te hebben. Dit om te zeggen, dat we het, - mits behoorlijke leiding,
| |
| |
- alleen maar goedvinden kunnen, de jeugd zulke oefening als extra aan te bieden.
Met deze bedenking stappen we af van het onderwerp ‘reeksuitgaven’, om op een paar boeken te wijzen, die het nog aangedurfd hebben, in dezen tijd te verschijnen.
De firma Van Goor, in Den Haag, brengt ons Pas op, Toontje! door Leonard Roggeveen, den schrijver der guitige ‘Daantjes’. Roggeveen heeft verbeelding en weet die zoo plezierig met de teeken- als met de schrijfpen uit te werken. Dit nieuwe boek is weer treffend van hém. Toontje, een ondeugend jongetje, geraakt van zijn kwaal niet genezen; maar hij beleeft een droom, een echt ongezelligen droom, die hem er, - ook in droom weer, - van afhelpt, ... en Toontje zàl zich beteren, om nooit meer die akeligheid te moeten beleven. Niet Roggeveen zelf ditmaal, maar Teun Van der Veen bezorgde de illustratie, die goed is en nauw bij den inhoud aangepast. De uitgever gaf het werk een mooie inkleeding; alleen zekere liggende lijnen boven en onder aan de bladzijden mag hij weglaten.
In de ‘Jeugdreeks’ van het Davidsfonds verscheen Pietje Plek, door J. Festraets. De druk is zeer behoorlijk, de illustratie (door Leo Meurrens) tamelijk onbeholpen. De tekst van Festraets, zijnde een tiental losse schetsjes, getuigt van schrijvers gave van vertellen: vlot, vlug, beeldenrijk en dikwijls plastisch en geestig. Zeer typeerend voor Festraets is o.a. ‘Kareltje’; want naast zijn positieve hoedanigheden treedt daar ook zijn treffend gebrek naar voren, nl. zijn overvloed aan woorden en zijn te sterke voorliefde voor karikatuur, met het gevolg dat een of ander niet meer te aanvaarden of te gelooven blijft. Meest alle stukjes hebben een R.K. strekking; een paar zijn zelfs beslist tendentieus, en dat is jammer. We wachten verder werk van Festraets af, eer we hem rangschikken onder onze degelijke schrijvers, ...waar heel wat kans toe is.
De firma Desclée-De Brouwer, te Brugge, verraste ons met Prutske's vertelselboek, door Stijn Streuvels. Dezes vroeger boek ‘Prutske’ hebben we steeds, literair en vooral psychologisch, extra mooi gevonden; en we stellen ons best voor, welke fijne leute Prutske, dat kleine ‘meisje met de fieten’ (poppen) beleefd moet hebben aan de vertelsels, haar door haar vader opgedischt. Streuvels' ‘Vertelsels van 't jaar nul’ bracht er ons vroeger al een vracht van, zóó uit den Westylaamschen volksmond afgeluisterd; dit nieuwe, joviaal uitgegeven ‘Vertelselboek’ schenkt ons nu een negental van zulke dingetjes, waarvan er vast één in schrijvers eigen jongenstijd als schoolopstel werd uitgewerkt. Alle negen vertelsels zijn oudbekenden voor wie een massa sprookjes heeft gelezen; alleen, hier staan ze dan in Westvlaamsche versie, zooals
| |
| |
door Streuvels met zijn aanvoelen van den volkschen, symplistischen, maar tevens plastischen verteltrant opgeschreven. Folkloristen zullen daar aan snoepen, ...en ook Gerard Baksteen, de teekenaar, deed dat, getuige zijn prachtige, tot hun uitersten eenvoud herleide prenten, met hun uitjubelend leven en éénig aansprekend koloriet. De kinderen uit West-Vlaanderen zullen denkelijk opgaan in Streuvels' geestig partikularisme. Wij zelf zullen ditmaal vooràl van Baksteen houden... en bij den tekst, - want het werk werd vóór alles als kinderboek bedoeld, - de bedenking maken, dat we er niet mee t'akkoord gaan, de jonge lui een heel boek in dialekt aan te bieden. De firma Desclée-De Brouwer verdient om haar prestatie een reuzekompliment.
De firma ‘De Sikkel’, te Antwerpen, bezorgde een tweeden druk van onze eigen Sprookjes en vertellingen uit den vreemde, 29 in getal en stammende zoowat uit alle landen en werelddeelen. We laten het aan anderen over, onze vertolking, waar we graag aan gewerkt hebben, te beoordeelen. Wel maken we den houtsnijder Victor Stuyvaert ons kompliment om zijn talrijke, extra mooie illustraties; en dat doen we ook de uitgevende firma, die voor een voortreffelijke inkleeding zorgde.
Eindelijk noemen we hier, tot slot, een onaanzienlijk brochuurtje, dat Kinderboeken en jeugdlectuur heet (uitg. Centr. Ver. voor den Opbouw van Drenthe). Het noemt en beoordeelt kort de Nederlandsche kinderboeken, in Januari-Mei 1935 verschenen. Nuttig werk!
H. VAN TICHELEN.
|
|