De Vlaamsche Gids. Jaargang 24
(1935-1936)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Twee economische ConferentiesHet zal wel niet dikwijls in den loop der tijden gebeurd zijn dat zooveel specialisten herhaaldelijk bijeengeroepen werden, niet om eenvoudig te congresseeren noch om een diplomatisch vraagstuk op te lossen, maar om eindelijk en in godsnaam toch iets te vinden - hoe weinig ook - voor de sleepende ziekte waaraan de economie lijdt. ‘Zeg ons toch wat wij moeten doen,’ dit is de wanhopige vraag welke de inrichters van conferenties gedurende de laatste jaren aan hunne uitgenoodigden steeds stelden; ‘onze geest voelt zich onmachtig tegenover de berghooge moeilijkheden.’ Dit jaar werd er te Londen weer zulk een grootscheepsche internationale bijeenkomst gehouden van 5 tot 7 Maart en een andere te Antwerpen van 11 tot 13 Juli. De eerste werd bijeengeroepen door de zorgen van het Carnegiefonds voor Internationalen Vrede en vereenigde een indrukwekkende schaar van personaliteiten, waarvan sommigen een wereldfaam genieten. Engeland en de Vereenigde Staten vooral waren er vertegenwoordigd door al wat in universiteiten, parlement en financie leidend mag genoemd worden. Ook België, Canada, Frankrijk, Duitschland, Italië, Nederland, Noorwegen en Zweden hadden vooraanstaande geleerden gezonden. Alles te zamen meer dan zeventig personen, die gedurende drie dagen beraadslaagden en ten slotte hunne aanbevelingen samenvatten in een plechtig stuk, waarin - het moet gezegd - niet veel meer voorkomt dan vrome wenschen en gemeenplaatsenGa naar voetnoot(1). Men ging niet verder dan aan de regeeringen der groote landen, en bijzonder aan die van Frankrijk, Groot-Bretanje en de Vereenigde Staten, den raad te geven, zonder uitstel te overleggen om een voorloopige stabilisatie van den wissel op den grondslag van het goud te verwezenlijken, maar daarbij de mogelijkheid eener herziening open te laten, ten einde tot een vasten gouden standaard voor geheel de wereld te kunnen geraken. Wellicht werd beter gevonden de nieuwe wisselverhouding tusschen de leidende munten slechts als voorloopig voor te stellen, om aldus de betrokken landen niet al te zeer af te schrikken. | |
[pagina 33]
| |
Welke wegen moeten gevolgd worden om den muntoorlog niet met den vrede, maar met een wapenstilstand te sluiten, werd echter niet gezegd, alhoewel daar juist het moeilijke en het belangwekkende begon. Te Antwerpen is men verder gegaan, zoover zelfs dat de vergadering zich gesplitst heeft en er ten slotte twee verschillende reeksen van besluiten tot stand gekomen zijn, waaruit blijkt dat men de verschillende werkwijzen die tot internationale stabilisatie kunnen leiden, grondiger besproken heeft en tegen elkaar verdedigd. Zoo het onderwerp hier dieper kon doorploegd worden, zal dit wel te wijten zijn aan het feit dat de Antwerpsche Handelskamer slechts een veertiental personen bijeenriep, die, voor een geringer aantal toehoorders staande, minder moesten offeren aan zinledige rhetorica dan aan zakelijkheid. Geen minderen dan Keynes, van de Universiteit van Cambridge, R.F. Harrod en H.D. Henderson, van Oxford, B. Nogaro, van Parijs, B. Ohlin, van Stockholm en G.M. Verryn Stuart, van Utrecht, waren gevraagd geworden, samen met de professoren onzer vier Hoogescholen: M. Ansiaux, F. Baudhuin, B.S. Chlepner, L. Dechesne, G. De Leener, L.H. Dupriez, R. Miry en vertegenwoordigers der beide Antwerpsche Handelshoogescholen: G. Craen en P. Muller. De besprekingen schijnen zeer sterk beïnvloed geweest te zijn door de meeningsverschillen welke de waardevermindering der Belgische munt nagelaten had en er vormde zich een groep van devaluationisten en een andere die duidelijk blijken liet dat hij verder onheil vermijden wilde. Merkwaardig is het wel dat in deze laatste groep de vertegenwoordigers der Brusselsche, Gentsche en Luiksche Universiteiten zich vereenigd hebben, en het vermoeden is niet heelemaal ongewettigd dat hunne coalitie, aangevoerd door Prof. M. Ansiaux. die zijne meening over de muntkwestie vroeger reeds verdedigd had in de brochuur: getiteld ‘La Défense de la Saine Monnaie’Ga naar voetnoot(2), gekeerd was tegen de devaluatiepolitiek van het Economisch Instituut der Leuvensche Hoogeschool, waarvan vertegenwoordigers en aanhangers zich allen aan de andere zijde bevonden. De groep der devaluationisten, na in een eerste artikel van zijne besluiten den hoed te hebben afgenomen voor de muntstabilisatie, vindt het, in een tweede artikel, evenwel onmisbaar dat de grenzen, waartusschen elke wisselkoers schommelen kan, merkelijk wijder zouden zijn dan degene welke door de goudpunten bepaald wordenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 34]
| |
Deze nieuwe verhoudingen tusschen de munten zouden moeten vastgelegd worden door een verdran tusschen de voornaamste landen van de wereld, maar om te beginnen zouden de nieuwe grenzen ook maar als voorloopig beschouwd worden. Bij ernstige storing in de zoogenaamde ‘rekening-balans’ zouden de grenzen der toegelaten schommelingen dan weer herzien worden. Een land, dat meer waarden naar een ander land zenden moet dan het daarvan ontvangt, zou dit nadeel aldus kunnen te niet doen door een waardevermindering zijner munt. Muntmanioulaties als een toestel tot gelijkmaking van wat ongelijk is, dit is wel de grondgedachte van die eerste reeks besluiten. Daardoor stellen zij zich radikaal tegenover de klassieke opvattingen, en dit om twee redenen. De klassieke opvatting plaatste de waardevastheid van de munt, die altijd betrekkelijk geweest is en waarschijnlijk blijven zal, in het middenpunt van het economisch stelsel en liet de andere cijfers, die der prijzen en der hoeveelheden, daarrond bewegen in hun voortdurend zoeken naar een evenwicht, dat steeds verbroken wordt en zich steeds opnieuw tracht te herstellen. Een dans van cijfers en een golving van lijnen rond de munten, die men zoo onveranderlijk als maar eenigszins mogelijk is tracht te bewaren: zoo zag men vroeger de economie. Naar het voorbeeld van Galileus plaatste men het gele goud in het centrum. Maar nu zou men het weer anders willen. De prijzen, de tolpolitiek der staten, de houding der kapitalen in zake internationale leeningen, dit zijn de axioma's, de onveranderlijke gegevens van het probleem waarvan men vertrekt, en de munten moeten hunne plaats maar zoeken in het sterrenstelsel, hoog of laag, rekening houdend met die gegevens en zoodanig dat het geheel regelmatig draaien kan. Een tweede tegenstelling met de vroegere inzichten is de noodzakelijkheid om de gelijkheid te verwezenlijken in de mededinging onder de landen. Uitdrukkelijk wordt het wel niet gezegd, maar het streven naar een utopische gelijkheid dringt doorheen al de argumenten. De verschillen tusschen de landen blijken al te sterk te zijn, naar het oordeel van onze eerste groep economisten. Een ongecontroleerd gevoelen drijft hen er toe te zeggen dat zulks niet met de goede wereldorde overeenstemt. Nu moet men zich afvragen of dat streven naar gelijkheid, dat bij vele menschen een aktief deel van hun rechtsbewustzijn uitmaakt, zoo maar overgebracht mag worden op het terrein van den internationalen handel. Het verschil tusschen de muntpariteiten toch kan, voor een deel, de gecijferde uitdrukking zijn van de economische totaal- | |
[pagina 35]
| |
verhouding van het eene land tot het andere. Moeilijke ontginningsvoorwaarden, onvruchtbaarheid van den bodem, verouderde voorbrengings- en uitwisselingswijzen, verarming ten gevolge van oorlog en vele andere dingen meer kunnen zich, gecombineerd met een zeker prijsniveau, uiten in een voor den uitvoer ongunstigen wisselstand van dit eerste land tegenover een tweede land, waar zich betere voorwaarden voordoen. Nu zijn deze oorspronkelijke verschillen, waarvan de wisselstand - alle andere medebepalende factoren buiten beschouwing gelaten - het gevolg kan zijn, voorwaarden die door de natuur geschapen zijn, of door het werk van de bevolking van een land, of door hare economische overwinningen tot stand gebracht werden. Waarom moet een herziening der pariteiten hier als een niveleerend tuig in gang worden gezet, ten einde de bergen af te knotten en de dalen aan te vullen, opdat men zich niet langer over de diepte dezer dalen zou beklagen? Zeker, deze sterke ongelijkheden van het eene land tot het andere ontstemmen ons. Wij waren zulks voor den oorlog niet gewoon, omdat een lange periode van vrede stilaan de noodige aanpassingen van wisselkoersen en prijzen had laten verwezenlijken, welke de meeste onzer beschaafde landen tot deelen van een betrekkelijk zacht golvende vlakte hadden gemaakt. Maar de oorlog bracht overwinnaars en overwonnenen, en bij de overwinnaars waren er die meer voorspoed kenden dan de anderen. De oorlog werkte ook de technische revolutie in de hand, die hier sneller losbrak dan ginds en het gebeurde dat de vlakte verbroken werd tot gebieden met zeer verschillend peil. Het is de rol van het internationaal vervoer weer eens langzaam gelijkmakend op te treden en stroomen te doen ontstaan van de streken van overvloed naar die van schaarschte, of anders gezegd van de streken van lage prijzen naar die van hooge. Maar dit ging de eerste groep economisten te Antwerpen voorbij. Snel wilde zij naar de gelijkheid, en ‘daar zij dan betreuren moet dat, eenerzijds, daar waar de kostprijzen te hoog zijn, deze niet, binnen eene redelijke spanne tijds, juist kunnen aangepast worden door hunne vermindering’ en dat ‘men anderzijds geene snelle en belangrijke verhooging van de kostprijzen mag verhopen in die landen waar zij betrekkelijk laag zijn,’ neemt zij haar toevlucht tot een andere werkwijze. Bemerken wij dat, bij het lezen van die beschouwingen, wij ons te vergeefs afvragen welk dan toch het absolute criterium is waaraan men de kostprijzen afmeet om te kunnen beweren dat zij te hoog of te laag zijn, en waarom ook een juiste aanpassing der kostprijzen, en een gelijkmaking in het algemeen, iets onmisbaars is. | |
[pagina 36]
| |
Maar gaan wij voort: daar de gelijkmaking niet door middel van prijsaanpassing mag verwacht worden, daar bovendien ‘het gebrek aan vertrouwen ten opzichte van het behoud der bestaande pariteiten in de landen van het goudblok in breeden kring verspreid is,... zal geen spoedige stabilisatie mogelijk zijn zonder een devaluatie der pariteiten in deze landen, in zulke mate dat het vraagstuk van het internationaal evenwicht tot dit punt gebracht worde waar het practisch oplosbaar is.’ Op dezen aanval op het goudblok loopt heel het stel beschouwinqen uit. Er wordt echter nog erkend dat de uitslagen van die devaluatie verloren zouden gaan, indien de landen, die onlangs hunne munt in waarde verminderden, haar nog merkelijk lager lieten glijden. Ook wordt, als eerste stap naar het herstel van een normaal muntsysteem, gevraagd, dat de landen met gedevalueerde munt een verklaring zouden afleggen dat zij geen verdere ontwaarding meer zullen nastreven. Deze vrees voor immer verdere inzinking geeft wel de juiste karakteristiek der devaluatie aan. Op internationaal gebied is zij een strijdmiddel. En het mag wel betwijfeld worden of, in een tijd waar ieder zich uiterst schrap zet in den strijd, het herhaald gebruik van een der krachtigste wapens spoedig zal verzaakt worden. Nu de prijzen niet meer de eenige middelen zijn waarmede men elkaar bekampt, nu de nieuwe techniek der wisselinzinkingen als een massale aanval van een gansch land gebruikelijk is geworden, zal men wel moeilijk tot ontwapening overgaan terwijl de oorlog nog duurt. En wanneer deze pariteiten dan toch zullen bepaald worden, zullen zij niet door middel van aprioristische maatstaven vastgesteld worden, maar eenvoudig de machtsverhouding weergeven van de strijdenden op het oogenblik dat de vijandelijkheden geschorst worden. De leden van de tweede groep economisten, nl. de HH. M. Ansiaux. L. Dechesne, G. De Leener, R. Miry, wilden het niet bij deze algemeene wenschen laten. In hun afzonderlijke besluiten maakten zij uitdrukkelijk voorbehoud over de manier waarop de weg naar de algemeene stabilisatie geteekend was. Zij lieten ook uitschijnen dat zij zich bij den geschapen toestand slechts noodgedwongen neerlegden en vroegen, als eersten maatregel, de stabilisatie van de verhouding tusschen pond en dollar. Aldus werd duidelijk dat eerst door een verdrag tusschen Engeland en de Vereenigde Staten aan den neerwaartschen tocht een einde zou worden gemaakt. De lezer weet nu hoe, door de feitelijke stabiliseering van den dollar sinds Februari 1934, heel het probleem in de handen van de Engelsche overheden is overgegaan. | |
[pagina 37]
| |
Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat President Roosevelt van zijn recht op muntgebied verder gebruik zal maken en den dollar van 59% op 50% zijner vroegere waarde zal brengen. Aldus kan de dag, waarop Engeland zijne vlottende munt verzaakt, wel de dag worden die over het muntsysteem der gansche wereld zal beslissen. Het weze echter gezegd dat alsdan het einde der economische depressie niet zou bereikt zijn, zooals velen verkeerdelijk meenen. Het einde van den deviezenoorlog, het einde van den toloorlog wordt al te dikwijls gelijkgesteld met het begin der zoolang verbeide nieuwe voorspoedsperiode. De te Antwerpen aangenomen besluiten wijzen op deze gemakkelijke illusie met een enkelen, eenvoudigen volzin, waarvan echter de beteekenis oneindig zwaarder is dan die van al het overige. Lezen en herlezen wij het volgende: ‘Het moet echter duidelijk vastgesteld worden dat de hervorming van het internationaal muntsysteem, zelfs wanneer zij zal voltrokken zijn, niets anders zal bieden dan de basis voor een economische politiek welke naar het herstel der economie zal kunnen leiden.’ Muntvrede, tolvrede zullen slechts beteekenen dat de volkeren die in den kuil gestort zijn, ophouden malkander meer en steeds meer in de diepte te duwen. Men zal er niet anders mogen in zien dan het einde der wanhoopsperiode, de periode van blinde zelfzucht, die elk land er toe dreef zich te willen redden ten koste van al de anderen en ten slotte op niets anders dan zelfverminking uitliep. Wanneer de stabilisatie zal bereikt zijn, dan stelt zich eerst de groote vraag. Dan eerst zal de tweede periode aanvangen, de beslissende periode van het herstellen van het evenwicht, die voor taak zal hebben een verbruiksfonds samen te stellen dat gelijk weze, en zoo mogelijk blijve. aan de totale waarde der verbruiksgoederen. Tot deze periode behooren, onder meer, de maatregelen inzake goedkoop crediet, conversie der leeningen, vloeibaar maken der gehamsterde gelden, aanpassing der verkoopsprijzen en der inkomstenGa naar voetnoot(4). Zoodra dit op zijne beurt weer voltrokken zal zijn, begint de periode voor de betere inrichting der economie, waarin men de ervaring der slechte jaren zal kunnen ten nutte maken en den terugkeer der fouten voorkomen. Op deze derde periode is | |
[pagina 38]
| |
men in ons land reeds vooruitgeloopen met de splitsing der banken en de controol over het spaarwezen. Tusschen deze drie phasen bestaat een dwingende volgorde, die niet mag miskend worden.
Dr. J. VAN TICHELEN. |
|