verschenen werk ‘Silja, de Dienstmaagd’ uitgegeven door Scheltens en Giltay, Amsterdam (ing. f. 3,5).
Zooals bekend staat Sillanpää in zijn land vooraan in het liefdevol weergeven van het volksleven. Doch hiermede is echter het wezenlijke in de kunst van dezen schrijver nog niet voldoende omschreven, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor Joel Lehtonen (geb. 1881) of voor Pentti Haanpää (geb. 1905), om slechts een paar onder de Finsche schrijvers te noemen, die zich vooral toeleggen op een zuivere weergave van het volksleven. Bij Sillanpää hebben we bovendien die rustige, diep psychologische kracht, waarmede hij zijn personages weet uit te beelden. Somtijds neemt hij wel zijn toevlucht tot het eigenaardige en het brutale, maar zijn menschen- en milieuschilderingen hebben dit brutale nooit tot doel. Zij beoogen steeds het typisch menschelijke en zij sporen steeds die heerlijke kleinigheden op, welke in hun onbeduidendheid als zoovele schakels zijn van het geheel.
Zoo is dit ook in ‘Hurskas kurjuus’ (De vrome ellende, 1918), het realistische verhaal, met socialen achtergrond, van den zwakzinnigen keuterboer Toivola Jussi, die een oproermaker wordt. Zoo is het ook in de talrijke novellen, welke Sillanpää in de laatste tien jaar verschijnen liet. Dit komt nog meer tot uiting in ‘Silja’ dat, wat inhoud en uitwerking betreft, een soort van samensmelting is van ‘Hurskas kurjuus’ en ‘Hiltu ja Ragnar.’ En zooals het grauwe levenslot van Toivola Jussi groeit uit het luguber beeld van de fusillade, zoo worden wij ook in ‘Silja’ van het stervensmoment teruggevoerd tot de wieg en tot de twee menschen, die er over gebogen staan.
Silja, het jonge, mooie boerenmeisje dat stierf kort na Sint Jan, toen de zomer nog jong was en frisch en die ‘glimlachend haar noodlot ondergaat’, roept ons de gestalte van den vader voor den geest, die op dezelfde manier zijn noodlot droeg, nadat beiden zich op een zeldzame wijze hadden losgerukt uit het dagelijksch leven en in een andere wereld schenen te vertoeven, niettegenstaande zij met eiken vezel van hun innerlijk aan dit dagelijksch leven gebonden waren.
De samensmelting van de twee voornoemde vroeger verschenen werken, mag voor ons beduiden dat bij Sillanpää iets diep persoonlijks zijn bevrijding vond in den roman over den geruïneerden boer Kustaa Salrnelus en zijn dochter, de dienstmaagd Silja.
De vader van Silja had destijds een voor hem vernederend huwelijk gesloten met Hilma, het keukenmeisje op de Salmelusboerderij, een meisje dat uit een arme en slecht befaamde familie stamde. Hieraan is het voor het grootste deel te wijten dat Salmelus ten slotte van zijn huis en van zijn hof afstand doen