De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
De Grondslag van het economisch Herstel
| |
[pagina 503]
| |
Want juist op de verbruikskracht, op dit saldo van het wereldinkomen dat niet tot kapitalisatie of thesaurisatie aangewend wordt, op dit bedrag dat los, naar eigen wetten, klimt en daalt, is reeds gespeculeerd geworden. Tijdens de soms jaren lange prijsvormingsperiode, die wij hooger beschreven hebben, is door al degenen die winst, loon, interest, rente namen of verstrekten, op de verbruikskracht gerekend. De verschillende betrokkenen hebben verondersteld dat zij die som door de verbruikers konden doen betalen. Nu zal alles goed gaan, wanneer die verbruikskracht werkelijk zoo groot blijkt te zijn als men verwacht had. Het zal misloopen, wanneer men ze, door onbezonnenheid of ongebreidelde geestdrift, overschat had. of wanneer deze verbruikskracht, juist ten gevolge van massale kapitalisatie, tijdens den duur van een optimistische prijsvormingsperiode niet aan de raming beantwoordt. De gelijkheid tusschen de gevraagde som en de aangeboden som, dit is het wat moet bereikt worden. Na den langen stijgenden aanloop der prijsvorming moet het gevraagde totaal op hetzelfde peil komen als het voor het verbruik weggelegde deel der inkomsten. Men denkt hierbij onwillekeurig aan den acrobaat die aldus moet springen dat hij een vliegend trapeze bereiken kan. Berekent hij zijn sprong te hoog, of komt, door een toeval, het trapeze te laag of te traag, dan zal de vertooning minstens moeten onderbroken worden. Men zou dit onder den vorm van een stelkundige formule aldus kunnen voorstellen: een bepaalde geldvoorraad met een zekere omloopssnelheid op een bepaald oogenblik gegeven zijnde, moet de gevraagde som, t.t.z. de eenheidsprijzen (P), die het totaal zijn van het prijsvormingsproces van de verschillende verbruiksvoorwerpen, vermenigvuldigd met het aantal eenheden (A), gelijk zijn aan de aangeboden som, t.t.z. het totale inkomen (I), min de kapitalisatiegelden (K), min de thesaurisatiegelden (Th). Aldus P × A = I - K - Th. Deze gelijkheid vormt de kern van het evenwichtsprobleem. Slaagt men er in, door tasten en zoeken, de gelijkheid van de beide leden nagenoeg even sterk te maken, dan loopt de economische stroom door, zooniet zal zich een krach voordoen. | |
[pagina 504]
| |
Nu kunnen vele oorzaken het evenwicht komen verbreken. Veronderstellen wij maar dat, na een periode van gelijkheid, de voortbrengers een grooter aantal voorwerpen op de markt brengen aan den ouden prijs - of, erger nog, aan een hoogeren prijs, - dan zal natuurlijk de gevraagde som verhoogd worden. De inkomsten zijn ten gevolge van deze verhooging ook gestegen, maar hetzelfde is niet waar voor de aangeboden som. Indien een groot gedeelte der gewonnen gelden den omweg der kapitalisatie tijdelijk of bestendig ingestuurd wordt (hetgeen zich des te sterker zal voordoen naarmate de verrijking plotser geweest is en de vroegere bestedingsgewoonten nog remmend blijven werken), dan zal er, tijdens de afwezigheid dezer gelden, een oogenblik kunnen komen, waarop het duidelijk wordt dat de verbruikskracht onvoldoende is. Een breuk doet zich dan voor. De aanrollende golf der productie slaat te pletter tegen het onvermogen der verbruikers, de dolle vaart eindigt in een angstwekkende ontreddering. Kon men de hoofden koel houden, ware men bij machte de toedracht der gebeurtenissen juist te beseffen, dan zou, door een doelmatige zwenking (onder meer door verlaging der prijzen met een vermindering der réserves) de schade tot op het minst kunnen beperkt worden. Maar de ongunstige verhouding tusschen prijzen en verbruikskracht wordt nog vergroot door een reeks van collectieve angstreflexen. Bezorgd bij het zien van de opdoemende onweerswolken, getroffen vooral door den sterken val van de noteeringen van effecten en grondstoffen, stellen de gegoede standen sommige hunner uitgaven uit, of besnoeien ze. De verbruikskracht, die reeds te gering was, vermindert nog. De handelaars in verbruiksartikelen zien hun kliënteel verminderen, maar kunnen zich niet aanpassen en de daling volgen, weerhouden zijnde door hun eigen hoogere inkoopprijzen. De op de verbruikskracht gedisconteerde hooge prijzen zijn reeds in handen der vorige leveraars. Deze gelden kunnen door den laatsten verkooper niet meer teruggenomen worden. De handel wordt dichtgesnoerd. De afgewerkte producten verlaten de handelshuizen niet. Stocks van goederen stremmen de omloopen. Voorzichtigheidshalve worden de grondstoffen niet in het voortbrengingsproces ingevoerd. Voorraden van met angst geslagen kapitalen, voorraden van op | |
[pagina 505]
| |
arbeid wachtende menschen vormen zich. Langs alle kanten vermindert de levensactiviteit. Wel denkt men aan redmiddelen en instinktmatig grijpt men naar de methode, die het natuurlijkst schijnt. Wat doet iemand wanneer het met zijn zaken slecht gaat? Wat anders dan ‘bezuinigen om door den moeilijken tijd te geraken’? Wat zullen alle menschen te zamen doen, wanneer hun aller toestand slecht is? Het ‘gezond verstand’ zegt hier ook: bezuinigen. Bezuinigen op eigen verbruik en op eigen productiekosten. Wedden en loonen worden verminderd, ten einde het verlies van den ondernemer te beperken en den kostprijs onder den verkoopprijs te drukken. Lijkt een eerste reeks dezer beslissingen niet voldoende, dan worden eigen uitgaven opnieuw besnoeid en nogmaals werkkrachten ontslagen. Maar het gunstige gevolg, dat men kan waarnemen wanneer bezuinigingen door een enkel mensch toegepast worden, blijft uit zoodra alle menschen hetzelfde doen. Verminderde uitgaven van de ondernemers en kapitaalverstrekkers, verminderde loonen aan nog werkende hand- en geestesarbeiders, afschaffing der loonen van de afgedankten beteekenen een vermindering van de verbruikskracht. Minder verbruikskracht zal tot nieuwe inzinking der prijzen voor verbruiksgoederen dwingen. Dit laatste zet degenen, die hun eigen en andermans inkomsten regelen, weer aan tot nieuwe bezuinigingen; daarvan nieuwe vermindering van de kliënteel, andermaal toegeving op de verkoopprijzen, nogmaals bezuinigingen, en altijd verder... en geen einde. De kostprijzen slagen er niet in hun normalen stand onder de evenzeer dalende verkoopprijzen in te nemen. De cijfers, in periode van hoogconjunctuur verbijsterend groot, zijn weldra verrassend, ja belachelijk klein geworden, en toch verhelpt het niets. De beproefde ‘familievadermethode’ der voorzichtige bezuinigingen schijnt geen hulp te bieden, wanneer zij op groote schaal op de wereldhuishouding toegepast wordt. Er is ergens een novelle verschenen, waarin het gaat over jonggehuwden, die, bij hunne eerste critische wandeling door hunne nieuwe woning, tot de bevinding kwamen dat sommige meubelen niet naar verwachting bevielen. In de woonkamer stond | |
[pagina 506]
| |
een tafel die veel te hoog was in vergelijking met den stoel, die er bij passen moest. Vermits zij zin voor proporties hadden, konden zij die narigheid niet lang aanzien. Zij besloten weldra te verhuizen, en, van de zesde verdieping van het gebouw, waar zij vertrekken gehuurd hadden, gingen zij naar de vijfde wonen, waar juist wat beschikbaar was. Jammer, daar viel de wanverhouding tusschen tafel en stoel evenzeer op. Toen gingen zij op de vierde verdieping huizen, maar het zag er even hopeloos verknoeid uit. Dan nog wat lager, en nog dezelfde teleurstelling. Zij belandden ten slotte in den kelder. Vermits het bezwaarlijk lager kon, besloten zij er wat anders op te verzinnen. In plaats van aan deflatie, zouden zij nu aan het tegenovergestelde gaan doen. Zij verhuisden weer van verdieping tot verdieping, maar in opwaartsche richting. Dat klimmen scheen hun de eigenlijke strekking der hoop te zijn. Ook was hunne verwachting ten zeerste gespannen. Maar weer op hunne zesde verdieping aangekomen, hadden meubelen er alleen wat schrammen bij gewonnen, en zij veel tijd en moeite verloren. Sommige lezers zullen wellicht misprijzend glimlachen om deze novelle, die weinig ernstig is, en om hare personages, die een ongewone geesteswending vertoonen. Zij mogen echter niet vergeten dat er in de economie even zonderlinge doenwijzen voorgekomen zijn. Daar ook heeft men menschen gekend, die een wanverhouding wilden doen verdwijnen door haar op een lagere of een hoogere verdieping te brengen. Daar ook heeft men niet altijd ingezien dat de gelijktijdige daling of de gelijktijdige stijging van alle getallen geen redding brengt. Daar ook heeft men niet steeds beseft dat de wanverhouding tusschen de tafel en den stoel - of tusschen de totale waarde der verbruiksvoorwerpen eenerzijds en de verbruikskracht anderzijds - kon verwezenlijkt worden op gelijk welke hoogte van de getallen, op gelijk welke verdieping van de conjonctuur. Daar ook heeft men niet kunnen bevroeden dat de hoogte der getallen iets volkomen onverschilligs is, dat alleen een gewijzigde verhouding tusschen de elementen van het vraagstuk noodzakelijk en onmisbaar is. Hebben de oude economisten dan tevergeefs gezegd dat niets stijgt wanneer alle waardeuitdrukkingen stijgen, en dat niets daalt wanneer alles daalt? - Het kan wel de goede kant der crisis zijn dat men, in een stilaan breeder wordenden kring, die alle partij- | |
[pagina 507]
| |
indeelingen overschrijdt, begint te begrijpen dat het onbegonnen werk is de prijzen te verlagen met de verbruikskracht, of de prijzen te verhoogen met de verbruikskracht. Ook kunnen wij niet ontsnappen aan de gevolgtrekking, dat elke poging tot heropwekking moet gevestigd worden op de volgende grondslagen, die wel eenigzins onthutsend voorkomen: de verkoopprijzen verlagen zonder de verbruikskracht neer te drukken; of de verbruikskracht opstuwen zonder de verkoopprijzen te verhoogen. Deze twee stellingen kunnen ook vermengd worden, hetgeen leidt tot de volgende formules: de verkoopprijzen doen dalen in sterkere mate dan de verbruikskracht; of de verkoopprijzen doen stijgen in mindere mate dan de verbruikskracht.
* * *
Men zal hier dadelijk doen opmerken dat het onmogelijk is een dezer werkwijzen toe te passen zonder nog grootere verliezen aan de ondernemingen te berokkenen. Het antwoord komt in 't kort hierop neer: Vermits het tekort aan verbruikskracht het essentieele kenmerk is der inzinking, moet hetgeen nog van deze kracht overblijft, in het belang der verkoopers zelf, onaantastbaar zijn, en blijft er niet anders over dan het ontbrekende aan te vullen door een overheveling van de verkeerd geleide gelden: van de kapitalisatie (of de thesaurisatie, t.t.z. latente kapitalisatie) in de consumptie. De practische uitwerking van deze gedachte kan op velerlei wijzen bewerkt worden. Geene combinaties van geleide economie zijn desnoods daar voor vereischt, indien zoowel private als publiekrechterlijke leiders van het volkshuishouden, hun gewaande belangen van vandaag vergetend voor hun ware belangen van een lange toekomst, elk in zijn eigen sfeer de toepassing daarvan zoeken. Indien men reeds, om te beginnen, het onredelijke besefte van die methode, die er in bestaat de verlaging der verkoopprijzen te recupereeren op die inkomsten, die nagenoeg geheel tot consumptie besteed worden. Vermits wij allen aannemen dat ‘de klienteel te | |
[pagina 508]
| |
weinig koopt,’ waarom nemen wij dan ook niet aan dat de inkomsten niet moeten verminderd worden van hen die regelmatig alles voor consumptie uitgeven, hetzij dat deze menschen rechtstreeksche klanten zijn van den voortbrenger of de klanten zijner klanten? Deze die men, om een uitdrukking te gebruiken uit een befaamd letterkundig debat, ‘des consommateurs à l'état pur’ zou kunnen noemen, t.t.z. die personen die niets van hun inkomen langs de raaklijn der kapitalisatie of thesaurisatie aan het verbruik laten ontsnappen, zijn, in tijden van crisis vooral, heilig en onaantastbaar. Niet de menschlievendheid, maar het koel-berekend en streng-zakelijk belang zou voortbrengers en verdeelers er moeten toe aanzetten zulks in te zien. Voor de grootere inkomsten dan, die én tot verbruik én tot kapitalisatie (of thesaurisatie) aangewend worden, moet de redding komen door een verbreeding van hun consumptiegedeelte, wat echter een vrome wensch zal blijven zoolang geen nieuwe weeldebehoeften of een kunstmatig verwekt vertrouwen tot meer uitgaven zullen komen prikkelen. En indien deze twee factoren zich niet voordoen, blijft er niets anders over dan op vermindering aan te sturen der gelden, die voor lange beleggingen besteed worden of daarop wachten. Hierbij moet men echter voorzichtig te werk gaan, ten einde de korte en halflange credieten, die bij de herleving noodig zijn, voor zoover die door het sparen tot stand komen, niet te schenden. Alleen op het uitbreidingscrediet mag aanspraak gemaakt om in consumptiegeld omgezet te worden. Een tweede voorzorg dient in acht genomen voor de middelmatige inkomsten, opdat hier de, ten gevolge der elasticiteit, onvermijdelijke inkrimping der consumptie niet grooter weze dan de sommen, die uit de kapitalisatie teruggevoerd worden.
* * *
Een tweede opwerping tegen de hooger geschetste evenwichtformule moet nog voorkomen worden. Men zou namelijk kunnen beweren dat de equatie tusschen gevraagde som en aangeboden som nooit tot stand kan komen, vermits de inkomsten, bij voortbrengst en verdeeling genoten, inkomsten die het totaal vormen der prijzen voor verbruiksgoederen (behalve het nog niet gewonnen inkomen van den laatsten verkooper), terugkomen langs den kant van het verbruik, maar | |
[pagina 509]
| |
na afhouding der kapitalisatie- of thesaurisatiegelden, dus met een voortdurend tekort. P × A = I. Indien men van I nu K en eventueel Th aftrekt, is het tweede lid niet meer gelijk aan het eerste. Voortdurende kapitalisatie zou dus voortdurend tekort aan verbruikskracht beteekenen, wat toch door de feiten tegengesproken wordt, vermits er periodes geweest zijn van werkelijk, of ten minste schijnbaar, evenwicht. Een scherper onderzoek doet echter inzien dat onze voorstelling niet met de werkelijkheid in botsing komt. Want het tekort dat ontstaat doordat, in een gegeven kringloop, geld aan het verbruik onttrokken wordt, zal aangevuld worden door het geld, uit een of meer voorgaande kringloopen komend, dat aldaar zijne omreis voltrokken heeft en, na zijne functie van financeering der voortbrengst volbracht te hebben, zijne plaats bij het verbruikgeld weer komt innemen. Bekommeren wij ons een oogenblik niet om de onjuistheid, die elke schematiseering onvermijdelijk met zich brengt, dan mogen wij zeggen dat een eerste kringloop een tweeden in evenwicht helpt sluiten, een tweede doet hetzelfde voor een derden, een derde voor een vierden enz.. Uit deze afhankelijkheid van een kringloop tot een vorigen en een volgenden blijkt weer eens hoe wankel het empirisch verkregen evenwicht is, wanneer de structuur der volkshuishouding onophoudelijk gewijzigd wordt, b.v. door meer mechanisatie, gewijzigde besteding der inkomsten, gewijzigde verhouding tusschen gewone- en weeldevoortbrengst, opkomst van nieuwe landen, uitvindingen, enz.
* * * Een laatste tegenstand kan nog komen van degenen die, door hunne bijzondere studie van de geldproblemen, er toe gebracht zijn in de wilde vermenigvuldiging of vermindering der geldinstrumenten de hoofdreden der crisis te vinden. Wellicht zullen zij argumenten ontwikkelen als die, welke in het reeds vermelde boek van Prof. M. Ansiaux voorkomen. Het voornaamste gevaar voor prijsstoornis, kunnen zij beweren, ligt in de vrije credietschepping der banken door het verleenen van voorschotten op rekening. Deze voorschotten, die door middel van geschreven documenten | |
[pagina 510]
| |
rondloopen, steunen niet op een bestaande waarde, maar vervlechten de - soms hoogopgedreven - waarde der toekomende goederen en diensten in de huidige uitwisselingen. Daar deze scripturale munt het aanzienlijkste gedeelte der muntmassa vormt (vóór den oorlog, in Engeland, 94% tegen 6% voor bankbiljetten en metalen munt)Ga naar voetnoot(10) en zij zich op ongecontroleerde wijze uitbreidt of inkrimpt, vervalt elke uitleggingskracht van onze evenwichtsformule. Immers de ketting der prijsvormingen van een product, doorheen al de omwerkings- en uitwisselingsbewerkingen, kan beginnen b.v. in een periode van overvloedige muntschepping en eindigen in een tijdperk van schaarsche munt, zoodat de eindprijs hoogst waarschijnlijk te hoog zal zijn voor de verbruikskracht. En voor die fout kan het muntstelsel alleen reeds verantwoordelijk gesteld worden, zonder dat het noodig is haar aan overschatting der verbruikskracht, verkeerde splitsing der inkomsten of iets dergelijks toe te schrijven. Er is nochtans geene tegenstelling tusschen deze twee gedachtengangen. In plaats van elkaar uit te sluiten, vullen zij elkaar aan en geven, te zamen, een vollediger beeld van de werkelijkheid. Inderdaad, het avontuurlijke opzwellen en inkrimpen der muntmassa vergroot nog het gevaar, dat, op een gegeven oogenblik, aan de eischen van de evenwichtsformule niet voldaan wordt. Het stijgen en dalen der lijn, die gedurende een aantal jaren de hoegrootheid van het aantal muntmiddelen aangeeft, belet niet dat, op een bepaald punt van die lijn, de economie haar evenwicht verliest, omdat de gelden, die op dit oogenblik bestaan, niet in de gewenschte richting gestuurd worden. Daarbij komt nog dat de angstreflexen gevaarlijker zullen zijn wanneer de krach zich op een steil bergpad voordoet en niet op een effen baan.
* * *
Uit deze beschouwingen kan afgeleid worden hoe gebrekkig het dilemma: deflatie of inflatie was, waarin heel het economisch probleem, in vele landen zooals vóór kort in ons land, scheen | |
[pagina 511]
| |
besloten te liggen. Noch de eene, noch de andere van deze machtspreuken kan blijvende en algemeene verbetering brengen. De kwestie is niet de geheele economie op een hooger of een lager peil te brengen, want daardoor blijft de wanverhouding tusschen de bestanddeelen voortbestaan. De redding kan alleen door een innerlijke heraanpassing bewerkt worden. Een ding echter ontgaat ons niet. In deze periode van laagconjunctuur blijven nog onelastische getallen over uit de periode van hoogconjonctuur, b.v. de vóór den krach aangegane schulden. Moet men zich van deze hooge bedragen bevrijden door verhooging der verkoopprijzen, of is het niet beter de genezing te zoeken door de toepassing van een doelmatig middel op het aangetaste lidmaat? Kan deze gelocaliseerde behandeling niet onder meer den vorm nemen van een wettelijke vermindering der terug te betalen som? Vermits een som van 100 fr., die in 1928 geleend werd, toen beantwoordde aan 100 voorwerpen van gemiddeld 1 fr. elk, lijkt het billijk slechts 75 fr. terug te betalen, wanneer de goederen tot 0.75 fr. gedaald zijn. De leener krijgt dan evenveel voorwerpen terug als hij vroeger geleend had. Met hem 100 fr. terug te betalen, na eerst den prijs van de goederen weer tot 1 fr. opgejaagd te hebben, ten einde die terugbetaling mogelijk te maken, is de kwestie der schulden en der bevroren credieten ook wel opgelost, maar de disproportie tusschen verkoopprijs en verbruikskracht blijft op heel de economie even verlammend werken als vroeger. En voor wat den buitenlandschen handel betreft, moet men tot hetzelfde besluit komen, dat hier ook de zoo geringe verbruikskracht eveneens dient bewaard en verhoogd. Tot nog toe hebben de landen alleen getracht de nog overblijvende klanten aan mekaar te ontnemen door verlaging der kostprijzen, - wat de verbruikskracht der landgenooten verminderde, - of door verlaging van den wisselkoers, - wat insgelijks de mogelijkheid om buitenlandsche producten te verbruiken verminderde. Die strijd rond de laatste buitenlandsche klanten door prijsgeving der binnenlandsche koopkracht heeft alleen voor gevolg gehad dat, naar gelang nu het eene, dan het andere land een tijdelijke overwinning behaalde, de verbruikskracht, die nog overbleef, over de vastelanden her- en derwaarts getrokken werd om ten gunste van het een of andere land een voorbijgaande opbloeiing te doen ontstaan. De totale | |
[pagina 512]
| |
wereldverbruikskracht werd door dezen verwoeden strijd zeker niet vermenigvuldigd. Schipbreukelingen die op een vlot ronddrijven kunnen worstelen om mekaars rantsoen meester te worden; hun onderling gevecht brengt geen enkel brood bij den slinkenden voorraad.
* * *
Het wordt tijd te begrijpen dat alle daadkracht rechtstreeks daar, en daar alleen, moet op gericht worden: op het verhoogen van de totale verbruikskracht, zoodat zij op het peil der verkoopprijzen van alle verbruiksgoederen gebracht worde. Komen de verbruiksgoederen in beweging, dan zal ook heel de stroom der halfafgewerkte producten, der grondstoffen, der voortbrengsttoestellen weer aan 't vloeien gaan. Hoogerop nog, zal het gethesauriseerde geld ook loskomen, om zich in crediet of gedeeltelijk in verbruiksgeld om te zetten. In omgekeerde richting te werk gaan kan alleen ontgoocheling teweegbrengen. Het vermenigvuldigen van kapitaalgoederen door middel van openbare werken, waarvan men zooveel heil verwachtte, behoort ten slotte ook tot die middelen, die, hoe troostend ze mogen zijn voor velen, niet rechtstreeks op het doel afgaan. De nuttige uitslag is gering en voorbijgaand. De verbruikskracht wordt er wel eenigszins door vergroot, maar daartegenover staan de aanzienlijke onkosten, die zullen moeten vergoed worden door de latere opbrengst der werken, en deze opbrengst is een hypothese, die door de werken zelf niet tot werkelijkheid gemaakt wordt. Tijdens de hoogconjonctuur hebben de privaatondernemingen ons een storenden overvloed van kapitaalgoederen bezorgd, zoodat er geen noodzakelijkheid bestaat voor den Staat om hem, in tijden van inzinking, nog te vergrooten. In sommige landen, waarbij het onze wellicht ook kan gerekend worden, beginnen de overheden dit trouwens in te zien. Ook het verleenen van goedkoop crediet, ja zelfs van bijna gratis crediet, is een middel dat op zich zelf niet de gehoopte uitwerking zal bereiken, indien tegelijkertijd geen aandacht aan de reacties van de verbruikskracht geschonken wordt. Zal een bevoegd zakenman geld durven leenen en vastleggen in ondernemingen, als hij vreest dat de opbrengst, bij gebrek aan klanten, | |
[pagina 513]
| |
niet eens groot genoeg zal zijn om de aangegane schuld te delgen? De talrijke ongebruikte milliarden van Amerikaansche heropbeuringsorganismen als de Public Work Administration, het Reconstruction Finance Corporation, het Farm Credit Administration en het Home Loan System, waarop geen beroep gedaan wordt, uit schrik voor de terugbetaling, alhoewel ze goedkoop aan staten, steden, nijveraars en landbouwers aangeboden worden, bewijzen genoeg dat, zoo de uitweg voor de verkoopers gesloten is, er met het geweld van nieuwe credieten niet doorheen te breken is.
* * *
Vatten wij deze inzichten samen. Gedurende de voorspoedsperiode hebben theoretici en practici vooral de voortbrengst voor oogen gehad. Toen is de breuk ontstaan doordat, uit eigen aandrang en aangespoord nog door inflatie van bankcrediet, de personen, die aanzienlijke inkomsten genoten ten gevolge van het middellijk of onmiddellijk voortbrengen van verbruiksgoederen, deze goederen te koop aanboden, maar zelf met hunne winst in hoofdzaak slechts productiegoederen wilden koopen. Slechte verhouding der ruilmogelijkheden voor verbruiks- en kapitalisatiegoederen, credietoverdrijving en te groote kapitalisatie der inkomsten, zijn de drie strekkingen waarvan de noodlottige gevolgen slechts zullen uitgewischt worden indien, uit deze depressie, de overtuiging kan ontstaan dat, tegenover de geweldige voortbrengstkracht, waarover we reeds beschikken, een even sterke verbruikskracht bewust nog dient gebouwd te worden. Tegenover de stapels goederen, van de meest alledaagsche af tot aan de weeldevoorwerpen, met geheel de hiërarchie van voorwerpen die daartusschen ligt, moet een hiërarchie van individueele inkomsten gebouwd worden, van de kleine inkomsten af tot de nroote, met heel de gamma, die zich daartusschen bevindt. Deze twee constructies moeten aldus overeenstemmen dat, gelet op de heerschende gewoonten in zake besteding van het inkomen, de hiërarchie der voorwerpen door de hiërarchie der inkomsten kan opgeslorpt worden
* * * | |
[pagina 514]
| |
Een geschiedschrijver, die onderwerpen als datgene waarover wij het hier hebben ook wel eens moet behandelen, zou dit in veel eenvoudiger bewoordingen doen dan een economist. En wanneer wij onze gedachten eenigszins in de toekomst laten gaan, schijnt het ons niet onwaarschijnlijk dat men in een historisch boek van het jaar 2000 of 3000 over de huidige stoornissen iets in den aard van het volgende zal kunnen lezen: ‘Enkele jaren na den wereldoorlog waren de meeste landen plots heel rijk geworden; zoo rijk dat de menschen van dien tijd het niet heelemaal konden bevroeden. Dit verstoorde het verworven evenwicht der maatschappij. Men had niet den tijd gehad om met het moreele, sociale en wetenschappelijke even snel vooruit te gaan als met het materieele. Een etape ontbrak in de aanpassing der gewoonten, der inrichtingen en der theoretische kennis. Met breeden zwier was onverwacht voortgebracht geworden, met een even zuinige hand als daarvoor regelde ieder zijn verbruik en dat van de personen waarover hij gezag uitoefende. Er moest wel een overschot van goederen ontstaan, en toen werden de menschen nóg zuiniger. Na een tijd eerst begrepen de beoefenaars der economische wetenschappen dat het hunne taak werd de beginselen en inrichtingen uit te denken om de wereld in verhouding van hare nieuwe mogelijkheden te doen verbruiken. Zij begrepen ook dat zij er konden toe bijdragen om hunne tijdgenooten de moeilijke kunst te leeren van als rijke menschen te leven.’
Dr. J. VAN TICHELEN, Docent aan de Rijkshandelshoogeschool te Antwerpen. |
|