Boekbeschouwing
Dr. Math. Rutten. - De Lyriek van Karel van de Woestijne; Faculté de Philosophie et Lettres, Liége, 1934.
Een eerste eigenschap van dit boek is de durf van schrijver een van de moeilijkste auteurs intern te gaan bestudeeren. En met succes.
Dr. Math. Rutten - assistent van Prof. Verdeyen - volgt hierin de ontwikkelingslijn van den levensinhoud van Karel van de Woestijne's lyriek, zooals ze in de verschillende bundels van den dichter is vastgelegd. Het heeft hem zeker veel moeilijkheden gebracht de bundels te aanvaarden, zooals ze door den dichter in het licht werden gegeven. In de eerste plaats, omdat het hier om lyrische poëzie gaat en dan ten tweede omdat deze poëzie voor alles een autobiographisch karakter bezit en ten derde omdat hij den tekst als werkmateriaal wou gebruiken, En dr. Math. Rutten heeft den tekst met andere lezingen, vroegere versies vergeleken, om zeker te zijn, dat de varianten hem geen nieuwe aanduidingen zouden verschaffen, die aan sommige gedeelten van deze lyriek een andere beteekenis zouden hebben verleend. Deze vergelijking heeft den schrijver zekerheid verschaft, dat de afwijkingen doorgaans van formeelen aard zijn en hem dientengevolge weinig konden dienen.
Dr. Math. Rutten heeft er vooral voor gezorgd zijn intern onderzoek niet uit het oog te verliezen, zich niet te laten misleiden door externe, dat wil zeggen biobibliographische uiteenzettingen. En toch, waar hem dit noodig bleek, heeft hij deze elementen niet konsekwent over het hoofd gezien, waar een verduidelijking of verklaring door externe contingenties noodig bleek.
Het eerste hoofdstuk: Eerste gevoeligheid en Eerste werk moet worden opgevat als een psychologische voorbereiding tot de eigenlijke studie van de lyriek: dit om een duidelijk omlijnd beeld te krijgen van de psyche, waaruit de lyriek haar oorsprong hebben en waaruit ze zich verder ontwikkelen zou.
De hoofdstukken volgen de chronologische orde van het ontstaan van de bundels. Er kan niet genoeg de aandacht gevestigd worden op het feit, dat deze chronologisch elkander opvolgende werken een lijn van innerlijk leven te zien geven, een processus van psychische inzinkingen en nieuwe opstandingen weergeven. En dr. Math. Rutten doet het heel goed. De methode, die schrijver bij de uitwerking van deze studie heeft aangewend, komt voor het grootste gedeelte voort uit den aard zelf van de te bestudeeren lyriek. Wat de chronologische volgorde van uitwerking betreft, dient een reserve te worden gemaakt voor het voorlaatste hoofdstuk: Substrata en het Zatte Hart. Deze twee minder omvangrijke bundels, alhoewel ze volgens den schrijver niet de minst belangrijke gedichten bevatten, behooren toch niet tot wat hij de constructieve lyriek van Karel van de Woestijne noemt. Wat met deze constructieve lyriek wordt bedoeld weten we thans uit wat hier voorafgaat.
De meest belangrijke conclusie, waartoe schrijver na zijn systematisch onderzoek is gekomen, is deze, dat hij in de lyriek van dezen grooten Gentenaar twee periodes ontdekt. Alhoewel we dat woord periode als minder gelukkig kunnen beschouwen, omdat het doorgaans sterk afgebakende gebieden voor den geest oproept, wat volgens dr. Math. Rutten in de lyriek van Karel van de