De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Verdediging van de PhilologieDe XIXde eeuw heeft haar best gedaan om van de Geschiedenis een exacte wetenschap te maken. Met dit gevolg dat aan Geschiedenis een zeer groote plaats wordt ingeruimd en dat ze overal binnendringt, tot zelfs in de universiteitsseminarien en in de klassen van het middelbaar onderwijs, waar zij de studie van de letterkunde dreigt te verdringen, onder den vorm van literaire geschiedenis. Prof. S. Etienne, die aan de universiteit te Luik les in de Fransche letterkunde geeft, vraagt ons in een zeer interessant boekjeGa naar voetnoot(1), dat onlangs verschenen is, onze meening hieromtrent te herzien. Niet dat hij ons wil vragen de letterkundige geschiedenis te veronachtzamen, maar wel ze als een apart vak, als een van de onderdeelen van Geschiedenis, te beschouwen. In zijn beschouwingen vraagt hij zich af, of het billijk is de feiten, die de geschiedenis uitmaken, met de feiten, die de letterkunde uitmaken, te verbinden. En hij antwoordt ontkennend. De geschiedenis kan alleen fragmentaire waarheden opleveren. Hoe zou het dan mogelijk zijn biographische feiten en andere, in welk aantal zij ook zijn en hoe waar zij ook mogen wezen, te verbinden, als een antecedent tot een resultaat? Het is immers niet mogelijk alle gegevens omtrent een ingewikkeld en verwikkeld individu te kennen. En was dit mogelijk, gaf dit dan aanleiding om van determinisme te spreken? De afzonderlijke elementen zouden zoek blijven, de zoo talrijke elementen, die niet te overzien zijn door hun ingewikkeldheid. Het is ook niet te verwonderen, dat tal van geschiedkundigen, ontgoocheld, naar de andere richting overhellen en zich tevreden stellen met de interne studie van de werken. Voorts is Geschiedenis alleen bestaanbaar na ontleding van den | |
[pagina 410]
| |
tekst. Het massaal gebruik van fiches, haar verklaring, de fragmentatie van de dossiers, zelfs de beteekenis van het document, dat wordt geknipt en op een fiche overgeschreven en dat alles in een reeks geclasseerd, is nog niet van zooveel zaaks. De onwetende, die een boek zonder aanteekeningen gaat koopen, heeft meer gezond verstand dan de geschiedkundige, die de aanteekeningen maakt en verlangt te hebben. Een tekst, die aanteekeningen noodig heeft om duidelijk te zijn, is onvolmaakt. De schrijver heeft het doel niet bereikt. Wil men een schrijver kennen, dan kan de interne studie van zijn werken ons daarbij helpen. Ook de eruditie heeft geen andere taak dan het opstellen van authentieke teksten. De biographische studies kunnen het werk niet duidelijker maken en ons niet nader brengen bij de interpretatie van het werk: het is ons niet mogelijk den band te vinden tusschen het werk en de biographie. Deze kan ons niet de wetenschappelijke elaboratie, het werk in de ziel van den schrijver, terugbrengen, het eenige element, dat leven en werk kan verbinden. En de milieu's- en de tijd-studies zijn ook niet nuttiger. Hetzelfde milieu en hetzelfde tijdperk hebben verschillende werken voortgebracht. En dan, zouden we het milieu en het tijdperk op een bepaalde manier moeten reconstrueeren om een werk te doen begrijpen, en dan weer op een andere manier om een ander nader te brengen? En daarbij vergeet men ook nog, dat het temperament van den schrijver de keuze heeft bepaald. En waarom dan toch zulke geleerde onderzoekingen doen? Als een zinspeling onduidelijk is, dan bereikt toch het werk zijn doel niet. De schrijver kan toch niet van zijn lezers verlangen, dat ze gespecialiseerde geleerden zijn. En daarmee had hij rekening moeten houden. Want wanneer alle tekstteekens den gecultiveerden lezer op de hoogte zullen hebben gebracht van den logischen affectieven en actieven inhoud van het boek, wat zou er dan nog ontbreken? Niets, behalve voor den geschiedkundige. En gaan we dan de literaire feiten, volgens genres, smaak- en gevoelsstemmingen groepeeren en rangschikken, vooral omdat deze classifieering van het werk uitgaat? Neen, want het is ons niet mogelijk van onzen eigen smaak afstand te doen, om geschiedkundig te voelen. En zelfs als dit mogelijk was, van welke groep | |
[pagina 411]
| |
zouden we dan uitgaan, om onze theorie op te bouwen? En hoe zouden we dan de eigenschappen kunnen bepalen, die onzen schrijver met de anderen verbindt? En zelfs als we tal van gegevens over ontleeningen, gelijkenissen, invloed, enz. zullen hebben verzameld, zullen we dan de oorspronkelijkheid van den schrijver hebben ontdekt? En zullen we dan mogen zeggen, dat de waarde van den auteur met zijn invloed varieert? De studie van den invloed is de studie van het publiek, is geschiedenis en niets anders. En voorts, wat zouden wij daardoor hebben gestudeerd? Bijzaak, in plaats van het werk. En daarbij zal men over het hoofd gezien hebben, dat de menschelijke natuur niet verandert met de tijdperken, noch bij den auteur, noch bij den lezer, wat natuurlijk niet wegneemt, dat het meesterwerk een nieuwe kunst kan doen geboren worden, een publiek kan vormen, een nieuwe techniek kan beïnvloeden. En dan zijn we op het gebied van de philologie en verlaten dat van de geschiedenis. Het belang van biographische studiën is begrensd tot zich zelf, het literaire werk is individueel en maakt deel uit van een genre, alleen door besluit van een geschiedkundige, terwijl de studie van de bronnen behoort tot de philologie, en de sociale invloed tot de geschiedenis. En wat is nu de taak van de literaire geschiedenis? De studie van de opvattingen, die ons onweerlegbaar door dat eenige document gegeven worden, dat het werk is. Deze studie is veel menschelijker: ze houdt zich bezig met de reacties bij de menschen en de acties, die zij ondergaan. Haar verdienste is, dat ze geen getuigenissen - die vaak onbetrouwbaar zijn - hanteert, maar wel feiten, terwijl ze zich beperkt tot de studie van de teksten. In deze studie laat Prof. S. Etienne zich niet door vooropgezette opvattingen leiden: hij gaat den weg, hem opgedrongen door den aard zelf van de philologie. Het lijkt ons een gezonde en sterke methode. En wat we daarbij waardeeren, is de rustige zekerheid, gepaard gaande met omzichtigheid. Zeker is de durf van schrijver zeer groot: hij strijdt voor een gezondere opvatting van de studie der letteren, voor een gezondere opvatting, die velen stilzwijgend wenschen te zien zegevieren, maar waarvoor ze niet durven strijden: zoo groot is de macht van de geschiedkundigen. Van de | |
[pagina 412]
| |
geschiedkundigen, die hun tijd verspillen met de studie van leesteekens, watervlekken en oude handschriften, en geschiedkundige feitjes, die ons geen stap nader brengen bij de intelligentie van een werk en vooral niet van de letterkunde, terwijl ze dan ook menschelijker werk zouden verrichten, door de jeugd te helpen doordringen in den geest, in het werkelijk leven van het literaire oeuvre. Daarom is het boek van Prof. S. Etienne een goede daad, die ons de gelegenheid biedt tal van absolute oordeelen te herzien, die ons maant tot zelfinkeer en in ons meer eerbied en ontzag voor het kunstwerk opwekt. Drie dingen die bitter noodig zijn. Dat is zijn grootste verdienste. Dr. F. CLOSSET. |
|