De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||
Het Taalvraagstuk in NoorwegenDe meesten te onzent hebben wel eens hooren gewagen van twee soorten van Noorsch, die om de hegemonie strijden in Noorwegen. Maar velen stellen zich toch niet juist en duidelijk de taaltoestanden en den taalstrijd voor. In dat land, behoorend tot het Germaansch taalgebied, wordt er sinds zoowat honderd jaar, - net als bij ons, - geijverd en gestreden voor eigen taal. En in onzen tijd is de spellingkwestie er, - óók net als te onzent, - een netelig en veel-omstreden vraagstuk. Essentieel verschilt de taalkwestie er van de onze, omdat ginder niet twee in wezen geheel verschillende talen om den voorrang strijden, zooals dat hier met Nederlandsch en Fransch het geval is. In Noorwegen staan twee nauw verwante talen tegenover elkaar en, zooals dat gebeurt in de beste families, als broers of zusters twisten gaat het er soms heftig toe en zijn de banden des bloeds nog weinig van tel. De zusters in dit geval zijn Riksmaal en Landsmaal, letterlijk vertaald: ‘rijkstaal’ en ‘landstaal’. Om te weten hoe de tweespalt ontstaan is, moeten we in de geschiedenis enkele eeuwen terug.
* * *
Oernoordsch (met d!) noemt men de taal die, tot de 8e eeuw, ongeveer op dezelfde wijze in de verschillende Noordgermaansche (of Skandinavische) landen werd geschreven, maar daarom niet op dezelfde manier gesproken. In dat Oernoordsch bezitten we de van alle Germaansche talen oudste samenhangende teksten, namelijk runen-inscripties, waarvan sommige dagteekenen uit de 3e eeuw. Oernoordsch gelijkt aan het Gotisch, maar wat men er van bezit is ouder dan het ons door Wulfilas overgeleverde Gotisch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||
In den Vikingtijd; d.i. te beginnen van de 8e eeuw, ontstonden in het Noorden de nationaliteiten, de staten. De betrekkelijke eenheid van de taal wordt verbroken en dialektische verschillen worden merkbaar in de schrijftaal. Van dan af onderscheidt men Ouddeensch en Oudzweedsch van Oudnoorsch. Deze laatste benaming geldt voor Oudijslandsch en Oudnoorweegsch, die maar betrekkelijk weinig van elkaar verschillen. Immers de Oudijslandsche taal en literatuur zijn Noorweegsch in hun oorsprong en IJslandsch in hun ontwikkeling en volmaking, vermits dat eiland onder den poolcirkel in de 9e eeuw tot toevluchtsoord werd van een aantal vrije mannen uit Noorwegen, die de alleenheerschappij van koning Harald Schoonhaar niet wilden erkennen. Zooals doorgaans gebeurt, weken juist de besten, de meest ontwikkelden en meest karaktervollen uit. Hun geestelijk bezit, hun taal en hun poëtische gaven brachten ze mee herwaarts, maar wat meer is, ze bleven in nauw kontakt met het moederland. Hun oude zangen en verhalen leefden door mondelinge overlevering voort en van de 12e eeuw af beginnen ze die op te teekenen. Zoo schenken ze aan de wereldliteratuur, eenerzijds de Edda, anderzijds de saga's; met deze laatste scheppen ze een vertelkunst in proza, die op dat oogenblik haar weerga niet had in de wereld. In het eigenlijke Noorwegen is de literaire oogst op verre na niet zoo rijk. Men bezit er uit dien tijd vooral brieven, wetteksten, religieuze schriften en, het belangrijkste werk: Kongespeilet (= de Koningspiegel), een soort van Noorsche ‘Wapene Martijn’, naar den vorm ten minste. Die inferioriteit tegenover de rijke Oudijslandsche literatuur wijst reeds op verarming van het geestelijk leven. En inderdaad, in 't midden van de 14e eeuw is Noorwegen in volle verval, zoowel op politiek als op kultureel gebied. Hoe kwam dat? De machtige en rijke families sterven uit of zijn uitgeweken, de aristocratie verdwijnt. De kleine adel wordt opgeslorpt door den boerenstand en de burgerij is ten onder gebracht door de kooplieden van de Hanze. De steden zijn weinig talrijk en maar dun bevolkt. De pest en andere epidemieën in de 14e eeuw verergeren nog den toestand. Op politisch gebied, door wisseling in de dynastieën, werken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||
de omstandigheden mee om het Noorsche volk onder vreemde voogdij te brengen. Dat gebeurt aldus: de Noorsche koning Haakon V had geen mannelijke afstammelingen. Zijn dochter Ingebjörg huwt met een Zweedschen hertog. Hun zoon Magnus wordt door de Zweden in 1318 tot koning verkozen en het volgend jaar erft hij, bij zijn grootvaders dood, de Noorsche kroon. De twee landen zijn aldus voor 't eerst vereenigd, maar niet voor lang, want na een opstand in Zweden behoudt Magnus nog enkel den Noorschen troon. De zoon van Magnus, Haakon VI, trouwt met Margrete, dochter van den Deenschen koning. Hun zoon wordt koning van Denemarken, en in 1380 ook van Noorwegen. Van nu af, meer dan vierhonderd jaar lang, wordt in feite Noorwegen afhankelijk van Denemarken. En het zal zelfs tot in 't begin van de 20e eeuw duren vóór de Noren weer een eigen koning zullen kunnen begroeten.
* * *
Op het einde van de 14e eeuw begint, als gevolg van de staatkundige verhoudingen, het Deensch in Noorwegen zijn invloed te doen gelden. Die taal werd aan de Noren niet met geweld opgedrongen; maar het was een langzame insijpeling, mogelijk gemaakt doordat de Noren zich tegen deze vreemde indringing weinig of niet meenden te moeten verzetten: immers, in dien tijd speelde het taalbewustzijn niet zoo'n groote rol in het nationale leven! Het Noorsch werd, als schrijftaal en als algemeen beschaafde spreektaal, allengs verdrongen, en dit des te gemakkelijker omdat het eenerzijds geen literatuur van beteekenis meer bezat, anderzijds nauw verwant was met het Deensch, wat het gebruik van de vreemde taal zeer vergemakkelijkte. Daarbij was het geschreven Deensch in de 15e eeuw, reeds veel meer dan 't geschreven Noorsch, in modernen zin geëvolueerd, wat spelling, flexie en zinbouw betrof. De Deensche schrijftaal stond dus dichter bij de Noorsche spreektaal dan dit met de eigen Oudnoorsche literatuurtaai het geval was. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||
Een andere belangrijke factor dient nog vermeld: de invloed van de administratie, gecontroleerd van uit Kopenhagen; Noorwegen had geen belangrijke hoofdstad. Toch deden de Denen niet aan een kolonisatie, zooals wel eens beweerd wordt, want rond 1600, als de inwijking in Noorwegen van Deensche ambtenaren voor goed begint, is het Deensch als schrijf- en kultuurtaal reeds meester van het terrein. Tot de versteviging van zijn positie hadden de boekdrukkunst en de reformatie, door het verspreiden van den Bijbel in Deensche vertaling, niet weinig bijgedragen. In de zoo pas besproken Middelnoorsche periode (1350-1550) bepaalt de nationale literatuur zich tot volksliederen, die, dank zij mondelinge traditie, in de nagenoeg onvervalschte volkstaal bleven voortleven, maar eerst in de 19e eeuw werden opgeteekend, zooals dat ook gebeurde met onze middeleeuwsche volksliederen. Zoo komen we tot de 17e eeuw. De toestand is de volgende: al is de Deensche schrijftaal de officieele taal en de taal van kerk en school, toch is de beschaafde spreektaal voor een deel Noorsch gebleven. Dat moet men aldus verstaan: de Noren hebben, in uitspraak vooral, in woordenkeus eenigszins, hun Noorsche traditie bewaard. Ze lezen het Deensch naar Noorschen trant; zoo bvb. schrijven ze gade (straat), maar zeggen gate schrijven ze gribe (grijpen), maar zeggen gripe schrijven ze alligevel (nochtans), maar zeggen allikevel. In de 17e eeuw, als er weer sprake kan worden van een Noorsche literatuur, ziet men bij een auteur als Peter Dass, hoe hij een sterk Noorsch-getint Deensch gebruikt, wat de keuze van specifiek-Noorsche woorden uit de spreektaal aangaat. Dit betreft de taal van de burgerij en de hoogere standen in de steden. Maar op het platteland waren heel dien tijd de Noorsche dialecten blijven voortleven, des te gemakkelijker in dat land met zijn groote uitgestrektheid en verspreide, dungezaaide bevolking, die niet veel in aanraking kon komen met de stadsmenschen, wegens de groote afstanden en de lange, strenge winters. In de steden zelf had trouwens de volksklasse ook gedeeltelijk zijn dialect bewaard in zijn dagelijkschen omgang met mekaar. De 18e eeuw, met haar eerbied voor de grammatica en de grammatici, beteekende achteruitgang na de schuchtere pogingen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||
tot het invoeren van een meer Noorsche schrijftaal. De Noren die hooger onderwijs wilden genieten, moesten naar Kopenhagen, en na hun terugkeer trachtten ze verder zoo zuiver mogelijk Deensch te schrijven. Het gebruik van ‘norvagismen’ werd door de grammatici streng veroordeeld. De beroemde blijspeldichter Holberg, Noor van geboorte. vestigde zich, als zoo vele anderen, in Denemarken. In zijn eerste werken komen nog veel Noorsche woorden en uitdrukkingen voor; later trachtte hij zooveel mogelijk zijn taal van deze ‘vreemde’ smetten te zuiveren....
* * *
In de geschiedenis van iedere natie kan men nagaan, hoe hoogten en laagten, bloei en verval, elkaar afwisselen. Zoo zien we, hoe in de 19e eeuw voor Noorwegen de tijd van de opstanding aanbreekt. De ontvoogding werd ingezet op staatkundig terrein. Frederik VI, koning van Denemarken en Noorwegen, werd in 1813, na den slag van Leipzig, door den Zweedschen kroonprins Karl-Johan gedwongen tot afstand van Noorwegen. Die Zweedsche kroonprins was niemand anders dan de vroegere Bernadotte, van soldaat tot maarschalk opgeklommen in Napoleons leger, en dan door de Zweden tot 's konings opvolger verkozen. Toen de Noren, zonder in 't minst te zijn geraadpleegd, zoo maar bij Zweden werden ingelijfd, kwamen ze in verzet. In 1814 vergaderden te Eidsvoll, in Zuid-Noorwegen, 112 vertegenwoordigers uit alle landsdeelen (behalve uit het Noorden, waarvan de afgevaardigden niet tijdig konden daar zijn) en den 17n Mei werd door hen een grondwet aangenomen, waarbij Noorwegen tot onafhankelijk koninkrijk werd uitgeroepen. Zoo verstond Karl-Johan het niet en hij ondernam een veldtocht, waarbij de Noren werden verslagen. Onderhandelingen leidden tot dit resultaat: Karl-Johan zou de grondwet aanvaarden, indien de Noren hem tot koning verkozen. Dat gebeurde en zoo werd voor de tweede maal Noorwegen met Zweden vereenigd, maar ditmaal in een personeele unie, als een ongeveer geheel onafhankelijk land, met een eigen parlement. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||
Die unie heeft bijna 100 jaar geduurd: in 1905 werd ze, op vreedzame wijze, ontbonden en riepen de Noren den Deenschen prins Carl tot koning uit onder den naam van Haakon VII, waarbij de reeks werd voortgezet van de eigen Noorsche koningen, onderbroken sinds Haakon VI in 1380.
Voor de taal had begrijpelijkerwijze de scheiding met Denemarken groote gevolgen. Na 1814 begon men in Noorwegen in de schrijftaal meer doelbewust specifiek-Noorsche woorden in te voeren uit de dagelijksche omgangstaal en uit de dialecten. Velen waren daar tegen gekant, omdat ze meenden dat men de eenheid op taalgebied met Denemarken niet mocht verbreken. Woorden uit de ‘straattaal’, zooals men ze minachtend noemde, moesten niet ingeburgerd worden, dat kon alleen maar tot verruwing en taalbederf leiden! (Zijn dergelijke uitlatingen niet geheel actueel te onzent?) Die zgn. ‘straattaal’ werd enkele tientallen jaren later mede geconsacreerd tot het officieele Noorsch! Er ontstond ook betwisting over den naam waarmede men het Algemeen Beschaafd en de schrijftaal diende aan te duiden. De grondwet van 1814 sprak eenvoudig weg van ‘Noorsch’. In werkelijkheid gebruikte men Deensch, of, indien men wil, eenigszins Noorsch-Deensch. De Deensche taalgeleerde Rask gewaagde spottenderwijze van: ‘de koninklijke Noorsche taal.’ Allengs werd echter de gesproken taal van de burgerij en de intellectueelen uit de hoofdstad meer en meer de norm voor het Algemeen Beschaafd. Die spreektaal stond sterk onder den invloed van het dialect van Oslo en omgeving. Dan, rond 1830, begint de systematische vernoorsching door de schrijvers. Hendrik Wergeland, de ‘nationale’ dichter van de Noren, geeft hier een sterken impulsGa naar voetnoot(1). Rond 1840, in den tijd van de romantiek in Noorwegen, verschijnen de volkssprookjes en -vertelsels van Asbjörnson en Moe. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||
Hun taal en stijl blijven zoo dicht mogelijk bij de volkstaal. Ze zijn dus meer ‘Noorsch’, dan ooit te voren iemand in de literatuur dat gewaagd had te zijn, al bleef het uiterlijk kleedje nog Deensch van snit. Bij iedere nieuwe uitgave van hun bundels was de tekst meer vernoorscht. Hun werk had grooten invloed in taalopzicht, vermits het door het heele volk gretig werd gelezen. De belangstelling voor de Noorsche dialecten nam nu ook toe. Men wilde ze bestudeeren en vergelijken met het Oudnoorsch. Ivar Aasen nam dien arbeid ernstig en geestdriftig op zich. Hij was een boerenzoon, afkomstig uit Söndmöre (N.W. van Noorwegen). Hij bezat een uitzonderlijke begaafdheid en speurzin en wendde die aan om zich steeds meer te ontwikkelen. Hij was aanvankelijk onderwijzer, dan huisleeraar, maar bleef toch zijn heele leven door een boer in levenswijze en manieren. Op eigen houtje begint hij het dialect van zijn geboortestreek te onderzoeken en op te teekenen. Zijn onderzoek wekt belangrtelling bij de Academie van Trondhjem, die hem een jaargeld verleent om het land rond te reizen en de verschillende dialecten te bestudeeren. Zijn levensdoel wordt nu: een taal te scheppen, die zuiver-Noorsch is, die wortelt in 't Oudnoorsch, er de erfgename van is, en die heelemaal vrij staat tegenover het geïmporteerde Deensch. In 1848 verschijnt zijn eerste groot werk: Det norske Folkesprogs Grammatik. Reeds in de inleiding er van zet hij het denkbeeld vooruit van een te scheppen nationale normaal-taal. In 1850 geeft hij zijn Woordenboek uit: Norsk Ordbog. Zijn Grammatica heeft hij in de 2e uitgave omgedoopt tot: ‘Norsk Grammatik’, Noorsch kortaf dus; niet meer de volkstaal heeft hij beschreven, zoo wil hij beduiden, maar de eigenlijke taal van de Noren. Weldra komt hij voor den dag met zijn voorstel: een nieuwe Noorsche schrijftaal, gebaseerd op de dialecten: dat is het zoogenoemde Landsmaal. Met Riksmaal duidt men dan het Noorsch-Deensch aan. I. Aasen wil zooveel mogelijk die elementen opnemen, welke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||
gemeen zijn aan de verschillende dialecten. Maar hij is een romantieker: zijn voorkeur gaat naar de vormen, welke nog naar klank en verbuiging het dichtst bij het Oudnoorsch staan, zelfs als ze nog slechts zelden in de dialecten gebruikelijk zijn. Aasen meent dat, hoe meer archaïsch een vorm bleef, des te volmaakter hij is. Dat was zijn groote dwaling, een begrijpelijke toch: hij was een kind van zijn tijd! Een derde werk verschijnt van hem: Pröver af Landsmaalet: met teksten in het genormaliseerde ‘Noorsch’. Verder schrijft hij gedichten en proza in die taal, die ‘kunstmatige’ normtaal, die echter weldra ingang vond bij velen, niet het minst doordat talentvolle schrijvers ze bezigden voor hun werken. Ik noem hier vooreerst Vinje, die niet aan theorie deed als Aasen, maar een grooter scheppend kunstenaar was. De grootste van allen, Arne Garborg, leverde door zijn geniale werken het bewijs, dat het Landsmaal de fijnste schakeeringen van het gemoedsleven kon uitdrukken. Hij vertaalde ook de Odyssee! Zijn naam ging over de grenzen en behoort thans tot de wereldliteratuur. In onzen tijd is Olav Duun de grootste onder de Landsmaalauteurs en met zijn romans neemt hij ook plaats in de rij van de schrijvers met wereldfaam. Het Landsmaal is mettertijd geëvolueerd: oorspronkelijk steunde het bijna uitsluitend op de Westnoorsche dialecten; later werden ook Oostnoorsche elementen opgenomen. Sinds 1885 is het, naast het Riksmaal, officieele taal in Noorwegen.
* * *
Intusschen had de Landsmaal-beweging invloed op het Riksmaal gehad: in den zin van een veel sterker vernoorsching, die werd ingezet door den taalkundige Knud Knudsen. Groot was de invloed van Knudsen op de taal bij Ibsen en vooral Björnson. Knudsen ijverde voor het algeheel verbannen van de (Deensche) schrijftaal-uitspraak en voor het toepassen van de ‘ongekunstelde uitspraak’ van de dagelijksche omgangstaal. Dan kwam het volgend stadium: de Noorsche schrijftaal moest in overeenstemming gebracht met die uitspraak. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||
De spellingwijziging van 1907 was daarvan het resultaat. De meest ingrijpende verandering was het vervangen van de zachte in harde konsonanten in tal van woorden; bvb.:
In 1917 reeds werd een nieuwe spellinghervorming doorgevoerd, waarbij ook de schrijfwijze van het Landsmaal werd geregeld. Men ging, meer dan in 1907, in de richting van een fonetische spelling, het meest voor het Riksmaal; de spelling van het Landsmaal is nog wat meer etymologisch gebleven. De niet-uitgesproken konsonanten werden weggelaten:
Na een korten klinker werd de konsonant verdubbeld:
(Zie ook hierboven: mann, fjell). Het onderscheid tusschen Deensch en Riksmaal is echter niet enkel een kwestie van spelling, op verre na niet. Vooreerst is reeds uit het voorgaande gebleken, dat de spellingwijziging voor de Noren beteekende: hun Noorsch-Deensche schrijftaal meer in overeenstemming te brengen met de spreektaal. Zoowel sommige klinkers en tweeklanken als sommige medeklinkers worden in het Noorsch anders dan in het Deensch uitgesproken. Hier volgen nog een aantal andere belangrijke verschillen tusschen Riksmaal en DeenschGa naar voetnoot(2). 1) Het Noorsch heeft, net als het Zweedsch, een typisch muzikaal accent, zeer verschillend van de woord- en zinsmelodie in het Deensch, dat daarentegen een ander fonetisch verschijnsel vertoont: den ‘stöd’, een dichtklappen van de stembanden, als bij het hikken. 2) De verbuiging en vervoeging zijn dikwijls verschillend, zoo bvb. is het Noorsch veel regelmatiger voor de vorming van het meervoud; de verleden tijd en het verleden deelwoord van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||
zwakke werkwoorden wordt anders gevormd in 't Noorsch: Deensch: kastede (wierp). Noorsch: kastet. 3) Er is verschil in de woordorde soms, in 't gebruik van het bepalend lidwoord, in de woordbeteekenis. 4) En eindelijk zijn er een groot aantal woorden, die het Deensch niet heeft en ontleend werden aan de Noorsche dialecten van stedelingen en boeren. Na dit alles blijkt wel alle twijfel uitgesloten over de vraag, of het Noorsch (Riksmaal) zich heeft ontwikkeld tot een zelfstandige taal. Het is dus een mengtaal, ontstaan uit het geschreven DeenschGa naar voetnoot(3), gewijzigd onder den invloed van de Noorsche dialecten. Dergelijke verschijnselen van menging van twee talen, of van verregaande beïnvloeding van de eene op de andere, kan men herhaaldelijk vaststellen in de taalkunde; men denke maar even aan het aandeel van het Fransch bij de vorming van den woordenschat in het Engelsch. We zouden nu ook in groote trekken het onderscheid kunnen aangeven tusschen Riksmaal en Landsmaal. Liever geven we hier enkele zinnen weer van een zelfden tekst (naar Arne Garborg) in de twee talenGa naar voetnoot(4), waarbij de verschillen in spelling en grammaticale vormen kunnen nagegaan worden. Men lette voor het Landsmaal o.a. op de vele tweeklanken, op de lidwoorden, de werkwoorden, de persoonlijke voornaamwoorden, de verschillen in het woordgebruik.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||
[Vertaling (ongeveer letterlijk): De dwazen vragen waarom ze [er] zijn, en de dagdieven willen weten de beteekenis met (= van) het leven.... De wereld is de menschenwereld genomen als natuurrijk. De aardsche mensch is het hoogste dier. Maar zooals de steenwereld ten slotte voortbrengt (draagt) een plantenwereld, zoo heeft het hoogste dier zich een wil geschapen (opgebouwd, gearbeid) - die ten slotte baarde een geesteswereld, een vrijheidsrijk. Daar zijn we verlost van de blinde wet...]
Het Riksmaal is in alle deelen van Noorwegen niet heelemaal gelijkvormig. Zoo bezigt de stedeling uit Bergen in zijn beschaafd taalgebruik meer Deensche vormen dan die uit Oslo. En wat de schrijvers betreft, zal het dus zeker geen verbazing wekken dat hier de afwijkingen en verschillen bijzonder groot zijn; de taal van een Knut Hamsun is niet enkel stylistisch, maar ook grammatisch en orthografisch verschillend van de taal bij een van de jongere auteurs, een Sigurd Hoel, bvb. Het gebrek aan eenheid is nog veel meer opvallend voor het Landsmaal, dat zelfs thans niet eens een ‘normgevend centrum’ heeft,Ga naar voetnoot(5), dat voor allen, die de taal korrekt willen gebruiken, leiding kan geven en tot voorbeeld dienenGa naar voetnoot(6). Vele Landsmaalauteurs schrijven dan ook eigenlijk in het dialect van hun geboortestreek, alvast de grootste onder hen. Olav Duun. Ja, dan is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||
Arne Garborg vroeger een heelwat trouwer en nuttiger dienaar van Ivar Aasens ideaal geweest! Bedenkelijker is het echter voor de waarde van het gesproken Landsmaal als normtaal die wil zijn een blijk van meer verfijnd geestesleven, dat men het volgend voorschrift vindt in de spraakkunsten: ‘Voor de uitspraak van het Landsmaal moet men zoo dicht mogelijk bij het dialect blijven dat men best kent’Ga naar voetnoot(7).
* * *
Blijft de vraag: Waartoe zal die heele taalkwestie ten slotte leiden? De spelling-commissie van 1917, die even veel voorstanders van Riksmaal als van Landsmaal telde, had als mandaat: de grootst mogelijke toenadering te bewerken tusschen de twee landstalen, wat de schrijftaal, de spelling, betrof. Het Landsmaal had nog veel ouderwetsche vormen; die werden zooveel mogelijk verbannen. Maar toch staat het Landsmaal nog ten achter bij het Riksmaal, als men let op den graad van volmaaktheid in de taalontwikkeling naar onze moderne opvattingen. De spelling van 1917 liet een heel aantal ‘keusvrije’ vormen toe, in geslacht en verbuiging, dit steeds met hetzelfde doel: versmelting van de twee talen. Bij 't gebruik van die keusvrije vormen werd er na enkele jaren geklaagd over de te groote vrijheid, die tot verwarring en onvastheid leidde. En zoo is dan, op het einde van verleden jaar door den Minister van Onderwijs, een nieuwe spelling-commissie samengesteld, die ditmaal, op één na, - de schrijver Johan Bojer, - slechts Landsmaal-verdedigers bevat. De minister behoort namelijk eveneens tot deze laatste. Hoe ziet de wederzijdsche sterkte van de twee partijen er op dit oogenblik uit? In de steden (met Oslo als sterkste vesting, figuurlijk gesproken!) en in 't oostelijk en noordelijk gedeelte van Noorwegen heerscht het Riksmaal bijna onbeperkt; het westelijk gedeelte is voor 't Landsmaal, et pour cause, 't zijn immers de westelijke dialecten waarop de taal werd gebouwd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||
Voor de lagere scholen beslist het gemeentebestuur, welke taal de voertaal bij 't onderwijs zal zijn; in de middelbare scholen leert men de beide talen; op de Universiteit worden sommige leergangen gedoceerd in Rm., andere in Lm., de meeste in Rm. nochtans. De getalsterkte ziet er als volgt uit (naar de statistiek van 1933; voor de lagere scholen):
Nog meer in 't voordeel van het Rm. zijn de cijfers voor het taalgebruik in de kerken. Opmerkelijk is het, dat sinds 1917 de officieele benamingen luiden: Bokmaal voor Rm. Nynorsk voor Lm. Dat eerste woord, ‘boekentaal’, is wel van aard om een discrediet te werpen op die taal en verhoogt er niet het prestige van, juist wat de Landsmaal-mannen verlangen. Al zijn deze een minderheid, ze roeren zich voor twee, ze zijn strijdlustiger dan die uit het andere kamp, ze vinden hun aanhangers vooral bij de jongeren, voornamelijk de studeerende boerenzoons. Er zijn natuurlijk bladen in Lm. en heel wat wetenschappelijke werken verschenen reeds in die taal. In de literatuur groepeert het Rm. de meest bekende auteurs: vroeger de groote ‘vier’: Ibsen, Björnson, Lie en Kielland; onder de levenden bvb. Hamsun en Undset. Wat zal de toekomst brengen? Zal één van beide talen het winnen en de andere geheel verdringen? Ik twijfel er aan, maar in die zaken is 't gewaagd te profeteeren. Het meest waarschijnlijke, laten we zeggen, is: het Rm. zal nog meer elementen en vormen uit het Lm. opnemen en op den duur zullen de twee strijdende partijen zich met en door dat Noorsch kunnen verzoenen. Een ‘compromis’ dus! Het Noorsche volk zou door die oplossing gebaat worden. Maar de wegen van de politiek zijn vaak ondoorgrondelijk, en de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||
taalkwestie, die ginder erg verpolitiekt is, kan er nog lang als stokebrand figureeren. | |||||||||||||||||||||||
Bibliografische aanteekeningen:
Dr. GEORGE MEIR. |
|