| |
| |
| |
René Dumesnil
De naam van René Dumesnil blijft verbonden aan dien van Flaubert, van Huysmans en van de Maupassant, om slechts van letterkundigen te gewagen. Reeds in 1905 verscheen zijn proefschrift voor het doctoraat in de geneeskunde: Flaubert, son hérédité, son milieu, la méthode (Paris, Lecène et Oudin). Zeer zeker een voornaam werk, ondanks de jeugd van den schrijver. Maar dertig jaar geleden was de Flaubertforschung nauwelijks ingezet. Een groot deel van het oeuvre had toen nog het licht niet gezien. Meer dan de helft van de zoo belangrijke briefwisseling, zijn reisnota's en bijna al de geschriften van zijn jeugd waren onuitgegeven gebleven.
In 1912 publiceerde Dumesnil met René Descharmes Autour de Flaubert (Paris, Mercure de France) en toen Descharmes in 1924 overleed, bleef het laatste deel van de nieuwe uitgaaf van de Correspondance de Flaubert nog te leveren. René Dumesnil nam dan dat werk op zich en bracht in de voorrede een welverdiende hulde aan zijn vriend (Avant-propos. Tome IV de la Correspondance de Flaubert et notes. Paris, Edition du Centenaire. Librairie de France 1925). In 1927 gaf hij En marge de Flaubert (Paris, Librairie de France). Het zijn studiën over l'Education sentimentale, Bouvard et Pécuchet, de Correspondance, Flaubert en Goethe, Flaubert en Musset, enz. Ten slotte verscheen in 1932 de om- en bijgewerkte jeugddissertatie met den nieuwen titel: Gustave Flaubert, l'homme et l'oeuvre. Avec des documents inédits (Paris, Desclée, de Brouwer et Cie). Het boek is te Sint-Pieters bij Brugge op de persen van Desclée zeer keurig gedrukt, is 530 bladzijden groot en met zeven teekeningen opgeluisterd. De biographie gaat tot bl. 298. l'oeuvre tot 470, de bibliographie van 491 tot en met 509, de naamtafel van 511 tot en met 522. Er verschijnen weinige werken, die met zooveel nauwgezetheid zijn samengesteld, waaraan een studie van zoo lange jaren ten gronde ligt. Men voelt het: Dumesnil houdt van Flaubert.
Dumesnil is trouwens ook een kind van Rouaan. Hij heeft in het lycée van Rouaan zijn middelbare studiën gedaan, hij is intern geweest van het Hôtel-Dieu, waar Flaubert's vader als hoofdheelmecster overleed. Hij heeft, reeds op het lyceum, niet alleen Flaubert's werken gelezen, maar ook de zoo onvolledige
| |
| |
eerste uitgaaf van zijn briefwisseling. Hij heeft daar de noodzakelijkheid gevoeld van een critische, biografische en historische studie van Flaubert, van den aanzienlijken invloed, dien het milieu, de romantische naarheid van het oude gasthuis op den Normandischen schrijver had uitgeoefend, te gelijk als zijn geneeskundige opvoeding en de zenuwziekte, die door den ‘boezemvriend’ Maxime Du Camp - na Flaubert's dood natuurlijk - als epilepsie wordt voorgesteld (Souvenirs Littéraires, Paris, Hachette, twee deelen, 1882 en 1883).
Laten wij enkele feiten en dagteekeningen aanstippen.
Gustave Flaubert wordt op 12 December 1821 te Rouaan geboren, verwerft zijn baccalaureüs op 23 Augustus 1840, studeert te Parijs in de rechten omdat zijn vader het aldus heeft beslist: de oudste zoon heelmeester, de jongste advocaat; krijgt zijn eerste zenuwcrisis in October 1843 en geeft de rechtsstudie op; verheugt zich in de lente van 1844 in den aankoop van het buitengoed Croisset, dat hij in de fraaie letteren zou beroemd maken gelijk Zola later Médan; verliest zijn vader op 15 Januari 1846, zijn eenige zuster Caroline op 20 Maart 1846, vestigt zich op Croisset met zijn moeder en Caroline's eenig kind, dat door de Lettres à Caroline (een van de vier gele deelen der briefwisseling) vermaardheid zou verwerven in Frankrijks lettergeschiedenis.
Op 3 April 1848 verliest hij Alfred Le Poittevin, zijn boezemvriend, den oom van zijn lateren vriend, discipel en beschermeling Guy de Maupassant.
In October 1849 onderneemt hij een reis naar Egypte, - Alexandrië, Caïro, den Nijl, - Beiroet, Jeruzalem, Nazaret, Damaskus, Baalbeck, den Libanon, - Rhodes, Smyrna, Constantinopel, Athene. Op 6 Mei 1850 is hij te Croisset terug. Hij werkt. Op het eind van 1851 begint hij aan Madame Bovary. Op 30 April 1856 is de roman af, na 52 maanden.
In Mei 1856 is Madame Bovary te Parijs. 's Daags vóór Kerstdag 1856 sluit hij met Michel Lévy een kontrakt af. Hij verkoopt het recht van uitgaaf van Madame Bovary tegen achthonderd frank, voor een tijdsverloop van vijf jaar!
Het Fransch bewind belast zich met de propaganda voor het boek. Op 24 Januari 1857 krijgt de schrijver een assignatie; als verdediger kiest hij Mr. Senard, een ouden vriend van zijn familie. Het requisitoir wordt door den substituut Pinard uitgesproken. De eisch beperkt zich tot twee jaar gevangenis. ‘Imposer à l'Art, zegt hij o.a., l'unique règle de la décence publique, ce n'est pas l'asservir, mais l'honorer.’ Mr. Senard leest een brief van Lamartine voor, waarin deze zegt: ‘Het is zeer betreurenswaardig dat men zich in het karakter van uw werk vergiste, maar voor de eer van
| |
| |
ons land en van ons tijdperk is het onmogelijk, dat er een gerechtshof zou gevonden worden om u te veroordeelen.’
Op 7 Februari 1857 wordt de dichter vrijgesproken.
De klerikalen hielden Madame Bovary voor een verderfelijk boek. Granier de Cassagnac noemt het, in Le Réveil, een mestvaalt. Barbey d'Aurevilly daarentegen bewondert de hand van Flaubert, die deze is van een ‘chirurgien impassible et hardi et rappelle celle de Dupuytren.’ De kreet van onzedelijheid, zegt hij in Le Pays van 6 October 1857, is in werkelijkheid niets anders dan laster. Baudelaire, die op 20 Augustus 1857 tot driehonderd frank geldboete en tot de wegknipping van zes gedichten uit de toen nog onverkochte exemplaren van de Fleurs du mal werd veroordeeld, schreef in L'Artiste, dat de heldin uit den roman Flaubert zelf is, qui a réussi à se faire femme, een reïncarnatie.
Na Madame Bovary komt Salamnibô. De voorstudiën nemen al zijn tijd in beslag. In April 1858 vertrekt hij naar het Noorden van Afrika om Algerië en Carthago te bezoeken. In December van hetzelfde jaar schrijft hij uit Croisset in een brief aan Feydeau: ‘Sedert acht dagen ben ik hier gansch alleen. Ik werk hard, alle nachten tot vier uur 's morgens. Het begint te gaan, het begint mij te bevallen, dat is een goed teeken.’
In Juni 1862 is Salammbô af. In September daarop wordt een kontrakt met Lévy opgemaakt: tien duizend frank voor tien jaar.
Nu wordt L'Education sentimentale aangepakt. In Mei 1869 is die roman af. De oude beproefde vriend Bouillet leest het handschrift en veroorlooft zich 251 remarques. Hij sterft op 18 Juli 1869; zijn overlijden is een groot verlies voor Flaubert, Sainte-Beuve verscheidt op 13 October 1869, Jules de Goncourt op 20 Maart 1870.
Terstond begint Flaubert La Tentation de Saint Antoine, terwijl de critiek zijn Education door het slijk sleurt. En toch houden velen, ook Dumesnil, juist dit boek voor zijn meesterwerk.
De oorlog breekt uit. Zijn nicht vlucht naar Londen bij haar oude onderwijzeres Juliet Herbert. Op 30 December 1870 schrijft Flaubert aan zijn nicht: ‘Wat zal er gebeuren als de oorlog nog lang duurt en gij afwezig blijft? Ach, wat fataal idee weg te gaan! Grootmoeder en ik zouden het vierde niet hebben geleden. Ik herhaal u steeds hetzelfde, omdat er niets anders te zeggen valt. De koude is teruggekeerd, de sneeuw wil maar niet smelten. Ik hoor sabelgesleep over het trottoir, en ik heb zooeven met de keukenmeid verrekend. Want ik houd mij met het huishouden bezig, zelfs zoover dat ik elken avond de tafel afdek. Ik leef in de smart en in de laagheid. Welke familiekring! Welke dagen!’
Men vergete niet dat moederke Flaubert in haar 78e staat
| |
| |
en Julie, die sedert 1825 bij de Flauberts in dienst is, bijna blind is geworden.
Tien Pruisen hebben Croisset ingenomen; vier paarden staan in de stallen. Na den wapenstilstand komen veertig man Croisset betrekken, maar alles wordt geëerbiedigd. Alleen de wintervoorraad hout is op anderhalve maand opgestookt.
Op 1 Februari 1871 is Croisset van de Pruisen verlost. Op 6 April 1871 sterft mevrouw Flaubert. Zij laat per testament Croisset aan haar kleinkind, mevrouw Commanville, op voorwaarde dat de schrijver er zal blijven wonen tot op het einde van zijn leven.
De Tentation is af op 20 Juni 1872. Zijn kontrakt met Lévy is afgeloopen. Thans is hij vrij. In Juli 1873 komt Georges Charpentier hem te Croisset opzoeken en wordt zijn uitgever. Het echtpaar Charpentier beviel aan Flaubert. In de salons van den quai du Louvre verkeerden vooral Daudet, Goncourt, Zola, Maupassant.
Weldra nemen de opzoekingen voor Bouvard et Pécuchet den naarstigen Flaubert gansch in beslag. In April 1875 verneemt hij, dat de houthandel van zijn nicht, mevrouw Commanville, den ondergang nabij is. Het persoonlijk vermogen van haar en haar man is onvoldoende om de schuldeischers te bevredigen. Flaubert aarzelt niet: hij doet afstand van al wat hij bezit: 1.200.000 goudfrank. In één dag is hij arm geworden. De zenuwaanvallen, die sedert jaren waren uitgebleven, keeren terug.
Pouchet haalde hem naar Concarneau. Daar schreef hij Saint Julien l'Hospitalier. Daarop volgen Un coeur simple en Hérodias. Zij verschijnen onder den titel Les trois Contes in April 1877, te gelijk bijna als La Tentation. Nu is de critiek zonder uitzondering lof en ophemeling. In de Revue des deux Mondes vergelijkt Montégut den schrijver met Molière en Cervantes. Guy de Maupassant, die zijn discipel aan het worden is, wijdt aan zijn laatste boek, in de République des lettres van 22 October 1876, prachtige bladzijden, die zijn ouden, droefgeestigen meester treffen en opbeuren.
In Maart 1879 wordt hij tot bibliothécaire hors cadre van de Mazarine benoemd, met drie duizend frank bezoldiging. Ferry, de minister, en Mevrouw Adam laten het aan den kitteloorigen dichter weten, maar in het staatsarchief is er geen spoor van die vleiende sinecure te ontdekken.
Op 8 Mei 1880 overlijdt hij.
Het boek van Dumesnil is van zoo hooge waarde, dat het zijn plaats naast de volledige werken en de briefwisseling van den onsterfelijken meester heeft gekregen.
Zekere brieven zijn nog altijd zoek, bij voorbeeld de correspondentie met de Lapierre's en met Mevrouw Brainne.
| |
| |
De briefwisseling met Edmond Laporte kwam in 1932 in het Hôtel Drouot te Parijs onder den hamer. De 173 missiven brachten 25.480 frank op. Een exemplaar van Madame Bovary, verrijkt met de brieven, die Flaubert over zijn eersteling had ontvangen, van Sainte-Beuve, Paul de Saint Victor, Michelet, Jules Sandeau, Jules Janin, Edmond About, kreeg kooper voor 3.310 fr. De Trois Contes, in rood marokijn gebonden en met een vleiende opdracht van Flaubert's hand, kostte 51.300 frank.
* * *
Een ander merkwaardig en boeiend werk, dat vóór enkele maanden het licht zag, vergt thans onze aandacht. Het heet René Dumesnil, Guy de Maupassant (Paris, Armand Colin, 251 blz.).
Het geval Maupassant heeft jaren lang tot de monsterachtigheden behoord. De schrijver van zoo menig meesterwerk was immers krankzinnig gestorven en daaruit werd zonder de minste aarzeling opgemaakt, dat hij reeds lange jaren ziek was geweest en van zijn Boule de suif af alles in waanzin had geschreven.
Die redeneering is eenvoudig en duidelijk, maar ze is volstrekt onwaar. Boule de suif verscheen in de Soirées de Médan van 1880, waaraan, met Zola, Paul Alexis, Henry Céard, Léon Hennique, Joris Karl Huysmans en Guy de Maupassant medewerkten. Van 1881 tot 1890, in tien jaar dus, schreef Guy de Maupassant tweehonderd zestig novellen, zeven romans, drie bundels reisschetsen, drie tooneelwerken, een bundel verzen, samen genomen, van La Maison Tellier tot Notre Coeur, negen en twintig deelen.
Die zeer zeker ongewone voortbrenging is onuitlegbaar, zoo wij bij den schrijver geen ongemeene werkkracht aannemen en een voortreffelijke gezondheid, die hem een zeldzame vlijt toeliet.
Dat Maupassant in een gekkenhuis stierf, is een niet te loochenen feit. Hij was ontegenzeggelijk erfelijk zeer zwaar belast. Zijn moeder, Laure Le Poittevin, had twee kinderen: Guy van 1850, Hervé van 1856. Wij hebben zooeven van haar broeder Alfred gesproken, die door zijn buitengewone begaafdheid op Gustave Flaubert een blijvenden invloed oefende, maar op 31-jarigen leeftijd overleed. Hervé stierf krankzinnig op 33-jarigen leeftijd en onze schrijver op 6 Juli 1893, nog niet ten volle 43 jaar oud.
En de moeder zelf? Sedert Maupassant's en Flaubert's brieven werden verzameld en uitgegeven, weten wij stellig, dat ook de moeder van den schrijver over geen beste gezondheid beschikte. ‘Ze lijdt geweldig aan het hart en heeft veelvuldige bezwijmingen,’ schrijft Guy op 21 Augustus 1878 aan Flaubert, en deze laatste deelt aan mevrouw des Genettes mede: ‘Mevrouw de Maupassant doet het minste licht huilen van de pijn, zoodat zij in de duisternis moet leven.’
| |
| |
In 1879 lijdt Guy aan het rechteroog. Op aanraden van Flaubert laat hij zich onderzoeken door een specialist, een hoogleeraar der Sorbonne. Deze zegt hem: ‘Gij hebt dezelfde ziekte als uw moeder, een lichte prikkeling van de bovenste merglaag.’
Vier maanden na het verscheiden van Guy de Maupassant sprak Prof. Ballet aan dezelfde Hoogeschool over het tragisch geval. ‘Door de nieuwsbladen, zei hij, heeft iedereen nu kunnen weten dat Guy de Maupassant de kenteekenen vertoonde van een encéphalite interstitielle en wij hebben vernomen dat men den rampzaligen schrijver, dien men voor een gewonen zenuwlijder hield, met stortbaden behandelde, tot op het oogenblik dat men klaar en duidelijk een algemeene verlamming constateerde. Dat was in 1893. Maar in 1879? In het leven van Guy de Maupassant volgden de dwalingen in de diagnosen elkaar op. Na zijn dood breidde men over gansch zijn bestaan uit wat alleen op het eind kon worden toegepast.’
* * *
Men heeft van Guy de Maupassant beweerd, dat hij een zelfzuchtige was. Maar de feiten spreken dit tegen. Zijn moeder, die van kort na Hervé's geboorte van haar man gescheiden leefde en met vijf duizend goudfrank 's jaars, in zoo'n spotgoedkoopen tijd en voor zich alleen, niet rondkwam, kreeg van haar oudsten zoon allerlei geldsommen ‘geleend;’ hij betaalde daarenboven de huur van een villa, die zij in den zomer te Nizza, aan de Azuren kust, betrok. Hij bekostigde de installatie van Hervé op een bloemkweekerij te Antibes en later zijn verblijf in een krankzinnigengesticht. Zijn nichtje, het eenige kind van Hervé, kreeg een jaarlijksche rente van twaalfhonderd frank; ook voor minder ‘gelukkige’ collega's had hij steeds een open hand.
Zijn knecht François Tassart zegt in zijn Souvenirs sur Guy de Maupassant (Paris, Plon 1911): ‘Ik heb van 1883 tot 1893 met hem geleefd en ken hem beter dan wie ook. In alle oprechtheid deel ik hier enkele herinneringen mede, opdat men wel wete dat mijn meester niet alleen een man van groot talent was, maar wat beter is, bon, droit et loyal.’
* * *
Hij had alles om gelukkig te zijn, en toch was hij onvoldaan, ontevreden, rampzalig.
In zijn jeugd had hij onder de oneenigheid van zijn ouders geleden, nu was hij daarover heen. Hij had jaren lang cijfers geschreven op het Ministerie van Zeewezen, hij had er zich doodelijk verveeld voor honderd vijf en twintig frank per maand. Hij
| |
| |
had er armoe mee geleden, zoodat hij zich soms het genoegen moest ontzeggen eens naar Rouaan bij den goeden, ouden ‘meester’ Flaubert te reizen, al moest hij ook maar het vierde van het spoorkaartje betalen.
En nu had hij rijkdom en roem. Flaubert schreef hem: ‘Uw Boule de suif heeft reeds acht drukken, waar mijn Trois Contes er maar de helft tellen.’ Alexander Dumas fils schreef hem vrij en vrank: ‘Gij zijt de eenige schrijver, op wiens boeken ik met ongeduld wacht.’ 't Is waar, de zoo kieskeurige Flaubert had hem, na het lezen van zijn eersteling in de Soirées de Médan, vol bezieling en oprechte bewondering als zijn meening voorgehouden: ‘Uw Boule de suif is een meesterwerk en zal den tijd trotseeren.’
En de vrouwen waren dol op hem. Toch benijdt hij diegenen, die gelukkig zijn. Soms neemt hij ether, om zich begoochelingen van geluk te scheppen, maar als hij weer nuchter is blijft de eenige voldoening zijn kunst, het scheppen van kunst, het koortsachtig te voorschijn tooveren van ingebeelde menschen en verzonnen toestanden, menschen en toestanden nochtans die hij in zijn jeugd met het scherpe oog van den geboren schilder had waargenomen aan de zee, in de oude straten en steegjes van Rouaan, in den oorlog tegen Pruisen, in de kantoren van het ministerie, overal waar de gril van het bestaan hem had heengedreven.
Hij wilde niet over zijn kunst spreken. Toen Jules Huret zijn enquête sur l'évolution littéraire opende, bracht hij ook een bezoek aan Guy de Maupassant, al was die ook ‘l'homme de Paris le plus difficile à approcher.’ Deze zei hem op een toon van oprechtheid, waaraan nu eenmaal niet kon getwijfeld worden: ‘Ik schrijf wanneer ik er lust toe gevoel, maar ik spreek er ongaarne over. Ik ben overigens geen letterkundige; ik ben op goeden voet met Zola gebleven, ook met Goncourt, ondanks zijn Mémoires; ik zie ze zelden, de anderen nooit. Ik ken maar Dumas fils. maar wij zijn niet van hetzelfde vak... en wij spreken nooit van letterkunde... er zijn zooveel dingen...’
Toch opende hij zijn hart in een brief, aangehaald door Pol Neveux in de Préface van de CEuvres de Guy de Maupassant (Tome I, Paris, Conard 1908): ‘De inspanning, die noodig is om in de onbekende zielen door te dringen, gebeurt zonder ophouden, is ongewild, beheerscht mij. Het is zelfs geen inspanning: je subis une sorte d'envahissement, de pénétration de ce qui m'entoure. Je m'en imprègne, je m'y soumets, je me noie dans les influences environnantes.’
Het diep medelijden van den schrijver komt nu en dan in zijn letterkundig werk te voorschijn. Sla b.v. in Pierre et Jean, de bladzijde over de uitwijkelingen op: ‘En pénétrant dans l'entrepont, il fut saisi par une odeur nauséabonde d'humanité pauvre et
| |
| |
malpropre, une puanteur de chair nue, plus écoeurante que celle du poil ou de la laine des bêtes. Alors, dans une sorte de souterrain obscur et bas, pareil aux galeries des mines, Pierre aperçut des centaines d'hommes, de femmes et d'enfants étendus sur les planches superposées ou grouillant par tas sur le sol. Il ne distinguait pas les visages, mais voyait vaguement cette foule en haillons. cette foule de misérables vaincus par la vie, épuisés, écrasés, partant avec une femme maigre et des enfants exténués pour une terre inconnue où ils espéraient ne point mourir de faim, peut-être. Et, songeant au travail passé, au travail perdu, aux efforts stériles, à la lutte acharnée, reprise chaque jour en vain, à l'énergie dépensée par ces gueux, qui allaient recommencer encore, sans savoir où, cette existence d'abominable misère, le docteur eut envie de leur crier: “Mais foutez-vous donc à l'eau avec vos femelles et vos petits!” et son coeur fut tellement étreint par la pitié, qu'il s'en alla, ne pouvant supporter leur vue.’
Of herlees in Sur l'eau de bladzijde over den oorlog: ‘Het is voldoende dat ik aan het woord oorlog denk om een ontsteltenis gewaar te worden, alsof men mij sprak van toovenarij, van inquisitie, van iets uit verre tijden, iets afschuwelijks, monsterachtigs, tegennatuurlijks. Hoe, wij zullen dus altijd onder den last van oude en afschuwelijke gebruiken leven, misdadige vooroordeelen, woeste begrippen van onze barbaarsche voorouders, want wij zijn beesten, wij zullen beesten blijven, die hun instinkt beheerscht en niets veranderen kan.’
Of lees het begin van Mont-Oriol, waar de oude Auvergnaat zijn leven waagt om een hond te redden. Lees Le Papa de Simon, Le Père Roque, La Mère Sauvage, Le Retour.
Maar hij spreidt zijn medelijden niet ten toon. Een kuischheidsgevoel dwingt hem als het ware het te omsluieren.
Wat hij in zijn binnenste voelt, spreekt uit zijn brieven. Niet voor openbaarmaking geschreven, geven zij de volle waarheid. Ze zijn van het allergrootste belang voor de kennis van het leven en van het karakter der kunstenaars.
In een brief aan een vriendin, tijdens zijn verblijf in den zomer van 1890 te Aix-les-Bains geschreven, bespreekt hij de halve bladzijde van den Guide Joanne, gewijd aan de kamers van Rousseau et Madame de Warens. De Italiaansche letterkundige Leone Ginzburg drukte hem over in zijn artikel Inediti di Maupas-sant, verschenen in La Cultura van Juli-September 1932. Guy de Maupassant zegt daarin:
‘La demi-page du Joanne m'a remis en mémoire tout ce que je sais de ces choses, de ces femmes et de ces hommes, de cette vilaine chronique secrète de l'Art, qui fait s'intéresser au lit de l'artiste plus qu'à sa plume; et je me suis vivement félicité tout
| |
| |
seul de n'avoir pas cette curiosité que je qualifie de malsaine... J'ignore la pudeur physique de la façon la plus absolue, mais j'ai une excessive prudence de sentiment, une telle pudeur qu'un soupçon deviné chez quelqu'un m'exaspère. Or, si je devais jamais avoir assez de notoriété pour qu'une postérité curieuse s'intéressât au secret de ma vie, la pensée de l'ombre où je tiens mon coeur, éclairée par des publications, des révélations, des citations, des explications me donnerait une inexprimable angoisse et une irrésistible colère. L'idée que l'on parlerait d'Elle et de Moi, que des hommes la jugeraient, que des femmes commenteraient, que des journalistes discuteraient, qu'on contesterait, qu'on analyserait mes émotions, qu'on déculotterait ma respectueuse tendresse (pardonnez cet affreux mot qui semble juste), me jetterait dans une fureur violente et dans une tristesse profonde.’
Hij werd als een onverschillig, zelfzuchtig mensch geschilderd, die, zooals Flaubert, jonggezel is gebleven, omdat hij de teederheid van een echtgenoote kon ontberen. In den Figaro van 16 Maart 1912 schreef de Porto-Riche het zeer duidelijk: ‘Certaines émotions ne sont pas en son pouvoir: c'est un impuissant moral.’
Nogmaals, die woorden zijn duidelijk, maar ze zijn onwaar, ze zijn laster. Guy de Maupassant verborg zijn goedheid.
‘Zijn werk, zei Dr. Charles Ladame in zijn Guy de Maupassant, étude de psychologie pathologique (Lausanne, 1919), is niets dan een pijnlijke lijdensweg van een arm menschelijk wezen, geniaal niet alleen door de doordringende visie en de scherpe aanvoeling van de kleinheden, de laagheden en de grofheden van deze wereld, maar ook door de volmaakte weergave van zijn waarnemingen, die door het zoo prikkelbaar gevoelstemperament waren gegaan van dien pessimist, de cet écorché.’
In 1893 overleden, kreeg hij in 1897 zijn gedenkteeken te Rouaan.
* * *
Velen sprongen voor hem in het krijt. Het laatste werk over hem is dat van René Dumesnil. Het is een nieuw bewijs, niet alleen dat er uitstekende levensschetsen in Frankrijk verschijnen, maar ook dat de zoo noodwendige bronnenstudie er degelijk wordt aangepakt.
Men leest zijn mooi boek als een meesterlijk pleidooi, waarin niet alleen een beslagen geneesheer aan het woord is, maar een letterkundige, een kunstenaar, die het voor een collega in de kunst opneemt.
René Dumesnil heeft den bekenden Franschen schrijver Joris Karl Huysmans in de laatste jaren van diens bestaan verzorgd. Huysmans, van een Hollandschen vader in 1848 te Parijs geboren,
| |
| |
overleed er in 1907. René Dumesnil woonde in zijn buurt, rue Saint-Placide. Elken dag bracht hij aan den armen schrijver bezoek, die aan keelkanker leed. ‘Après vingt-six ans, zegt Dumesnil, il me semble que mes jambes ont conservé la mémoire des cinq étages qu'il fallait gravir. Je le revois dans une attitude frileuse et tandis qu'il parlait, nouant ses jambes en “cep de vigne”, les cigarettes succédaient aux cigarettes, sa parole était un peu hésitante, il reprenait ses mots, puis lâchait le trait.’
Nog een half uur vóór Huysmans' verscheiden was Dumesnil bij hem geweest. De arme lijder zat op den rand van zijn bed, zijn laatste cigarette genietend, met een gapende wond aan de uitgewreten keel.
Kon René Dumesnil ons nu, na Flaubert en de Maupassant, Huysmans schenken, l'homme et l'oeuvre, wij zouden hem dankbaar zijn.
JULIUS PEE.
Staakte, Januari 1934.
P.S. - Enkele maanden nadat ik het bovenstaande had geschreven, verscheen bij Desclée, de Brouwer et Cie, in Les Meilleurs Textes, J.-K. Huysmans, met een inleiding van René Dumesnil. Het is een prachtige schets, met zeer veel nieuwe feiten en beschouwingen. Laten wij nu maar hopen, dat die Introduction een voorloopster is van de door mij gewenschte uitvoerige levensbeschrijving.
|
|