De Vlaamsche Gids. Jaargang 23(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Vier Kinderversjes 1. Daar kwamen.... Daar kwamen naar de wei zes koeien op een rij. Ze spraken niet, ze zongen niet, ze gaven geen geluid. Hun staarten zweepten onverpoosd de vliegen van hun huid. Daar stonden in de wei zes koeien zij aan zij. Ze keken hier en snoven daar en gaapten naar den grond. Niet één die wist dat boven haar de blauwste hemel stond. Daar holden door de wei zes koeien dol en blij. De een zei ‘Bles’, de andre ‘Blaar!’ een derde loeide ‘Griet!’ Daar dromde 't troepje weer te gaar: een vogel sloeg zijn lied. Daar lagen in de wei zes koeien drij aan drij. Ze kauwden na hun fijn diner van sappig lentegras... En Bles zei: ‘Blaar, het viel me mee.’ ‘Mij ook,... nu proef ik 't pas.’ [pagina 215] [p. 215] 2. Vertelsel Pas slapen de menschen, of zachtekens aan verschijnen kabouters in 't licht van de maan. Ze dragen een zetel van theerozenhout en brengen 't prinsesje naar 't wachtende woud. De glimwormpjes komen de groep tegemoet; hun lichtekens leiden den stappenden stoet. Zóó trekken ze samen naar 't droomende meer; daar zetten de dragers het zetelken neer. En zit het prinsesje, dan zingt blij haar lied, dat ruischend langs blaren en bloemekens vliedt. Konijnen en hazen en wolven en vos beluistren 't wijsje, dat huppelt door 't bosch. Nu stoeien ze als broeders; het lied doodt hun haat. ... ... ... ... ... De wereld zou schoon zijn met vriendschap als maat. [pagina 216] [p. 216] 3. Bij Moederken Bij moederken wonen twee kindekens, twee kindekens blozend gezond; nooit zag ik zoo'n aardige vrindekens als ik er bij moederken vond. Dat broertje en zusje zijn guitekens, zijn guitekens speelziek van aard; zij springen en wippen lijk puitekens... daar rijden ze op 't stoeleken paard. Ze vullen het huisje met gillekens, met gillekens klinkend plezier; of zitten als muisjes zoo stillekens te vouwen een boot in papier. [pagina 217] [p. 217] 4. Wat hebben die Musschen.... Wat hebben die musschen het babbelen in!... Ze tjilpen gewonnen verloren. Voor menschen heeft al dat gekwetter geen zin, voor musschen is 't leerzaam om hooren. Daar hebt ge het mannetje uit nummer vier; hij moet het zijn vadertje zeggen: zijn wijveken als een vorstinneken fier komt netjes een eitje te leggen. Musch Papzak klaagt luide bij vriend en gebuur: ‘Ik kan me niet draaien noch keeren.’ ‘Geen wonder!’ roept Schraalhans, ‘gij moet over stuur! wees matig en... 't eten zal teren.’ Vrouw Puntbek verzoekt om wat hooi en cement: de wind sloeg in 't nestje drie gaten; Baas Spotgaarne vraagt aan de snoevende bent of ze ooit wel eens kikvorschen aten. En dragen de musschen geen zorgen in 't hert, dan eerst slaat hun vreugde naar buiten; ze troepen te zamen en houden concert met bassen, violen en fluiten. JAN PEETERS. Vorige Volgende