De Vlaamsche Gids. Jaargang 23
(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Catharina BeersmansAan Mevr. Mina Dilis-Beersmans, de waardige dochter der groote Beersmans, met de uitdrukking mijner bewondering. In de historie van de dramatische kunst in de negentiende-eeuwsche Nederlanden geldt de Vlaamsche Catharina Beersmans niet alleen als de grootste en veelzijdigste tooneelspeelster van haar tijd, maar wordt zij vooral geroemd als de onnavolgbare vertolkster van tragische rollen, waardig in één adem genoemd te worden met de machtigste tragediennes, wier naam met wereldroem is omglansd. De gauw-geestdriftige Vlaming, vooral deze uit de romantische en laat-romantische periode, bleek altijd bereid om de Vlaamsche dienaren van Thalia en Melpomene gelijk te stellen met de heel Europa door befaamde tooneelsterren. Vlaanderen had er immers recht op zijn Talma, zijn Frédérick Lemaître, zijn Dejazet te bezitten? En zoo werd ook Catharina Beersmans om haar talent geprezen als de evenknie van die tooneelspeelsters, welke het sterkst de verscheurdheid der zielen van de heldinnen uit de treurspelen hadden weergegeven en wier optreden in de harten der toeschouwers onuitwischbare indrukken vermochten na te laten! Een van de vele vurige bewonderaars, die de groote Vlaamsche treurspel-vertolkster met kransen en gelegenheidsverzen overlaadden, juichte aldus zijn geestdrift uit: Itaalje sier' zijn Ristori met bloemen,
En trotsch en fier toon' Frankrijk zijn Agar,...
Wij, Vlamen, kunnen onze Beersmans roemen,
Aan ons tooneel de schitterende star!Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 194]
| |
En een Amsterdamsch meester in de rechten. C.T. van der Brugghen v. L., die een in zijn tijd gewaardeerd tooneel-kenner was, van wien enkele huldeverzen aan talentvolle spelers bekend werden, deed nog een stap verder en stelde de Vlaamsche actrice Beersmans op één lijn met de godinnen, welke op den Olympos de dramatische kunsten vertegenwoordigen... In een Fransch gedichtje, dat deze hooggeleerde heer Mademoiselle C. Beersmans, artiste dramatique, toestuurde op haar verjaardag van 9 Mei 1868 - dus vele jaren vóór zij aan een Hollandsch gezelschap verbonden was - treffen deze regelen: ‘Thalie et Melpoméne,
Te prêtent à l'envi le beau titre de... soeur!’Ga naar voetnoot(1)
Eenige overdrijving behoort tot het wezen van de dithyrambe! Zij, die om uiting te geven aan hun verrukking over Beersmans' spel haar talent gelijk stelden met dat van wereldberoemde actrices, overschreden echter geenszins de maat, zooals blijkt uit het oordeel van critici, die zich minder door hun geestdrift dan wel door overwegingen van esthetischen aard lieten beheerschen. Wanneer Catharina Beersmans, die toen al zeven jaar bestendig aan een Hollandsch gezelschap was verbonden, in Mei 1884, te Antwerpen ‘Zwarte Griet’ van Rosier Faassen en ‘Sappho’ van Grillparzer kwam vertolken, liet Pol de Mont, in een zeer diepgaande studie, aan haar optreden in het Duitsche treurspel gewijdGa naar voetnoot(2), doorschemeren, dat de Vlaamsche tragedienne de gelijke heeten mocht van haar Noordnederlandsche kunstzuster, de vijf jaar jongere Frenkel-Bouwmeester (later Theo Mann-Bouwmeester), van een Modjeska, een Ristori, een Sarah Bernhardt. De voorname tooneelkenner, Dr. M.B. Mendes da Costa, die in 1883 Sarah Bernhardt bewonderd had in ‘Fedora’, het stuk, door Sardou opzettelijk geschreven opdat de groote Fransche tragedienne met de gouden stem daarin al de facetten van haar talent zou kunnen doen schitteren, zag kort nadien ook Catharina | |
[pagina 195]
| |
Beersmans in die rol en kende de Vlaamsche actrice den palm toe van het beste spelGa naar voetnoot(1). Het is derhalve niets te veel gezegd, wanneer we, steunend op de getuigenissen van bevoegde tijdgenooten, welke tot vergelijken in staat waren, beweren, dat in de tweede helft der negentiende eeuw, het kleine Vlaanderen bogen mocht op het bezit eener tooneelspeelster, die tot de grootste van haar tijd mag worden gerekend.
* * *
Catharina Beersmans werd geboren op 9 Mei 1845, te Turnhout. Vroegtijdig verloor ze haar vader. Om in het onderhoud van haar vrij talrijk gezin te voorzien, zag de moeder zich genoopt de jonge Catharina, die toen nauwelijks twaalf jaar oud was, van school te houden en haar het borduren te doen leeren. Het leek wel of de later zoo beroemde en gevierde Beersmans haar leven slijten zou, gebogen zittend over het werkkussen. Ondenkbaar is het, dat de heur aangeboren gaven ooit tot ontwikkeling zouden gekomen zijn in het wel liefelijke Turnhout met zijn rustige, en toen nog van den geur der schaddevuren en de aromen der omringende dennebosschen doortrokken atmosfeer, waar de kunst van het tooneel beschouwd werd als zijnde des duivels en de Antwerpsche dilettanten, die er wel eens voorstellingen kwamen geven, soms een weinig vriendelijk onthaal vonden vanwege een deel van het publiekGa naar voetnoot(2). Het toeval speelde ook in het leven van Catharina Beersmans zijn rol. In 1857 ging de familie zich te Brussel vestigen, waar gehoopt kon worden op verruiming van de inkomsten. Nog moesten er een paar jaren verloopen eer de jonge ‘Trinette’ zich, door het bezoeken van den schouwburg, bewust zou worden van haar gaven. De eerste vertooning, die zij bijwoonde, was er een van een draak, welke klasiek mag genoemd worden: ‘De armen van Parijs.’ Naar de eischen van den tijd, die wilde, dat | |
[pagina 196]
| |
de toeschouwers in opgeruimde stemming den schouwburg zouden verlaten na eerst duchtig te hebben geweend, werd het spektakel besloten met een van Hippoliet van Peene's populairste kluchten: ‘'s Avonds in de Mane.’ Den heelen avond bleef de jonge Catharina onbeweeglijk. Geen spier van haar gelaat verried heur innerlijke aandoening. Zij weende niet wanneer de meest pathetische tooneelen vóór 't voetlicht werden uitgebeeld. Zij lachte niet om de kluchtigheden in het naspelletje. Zij onderging den toover van de kunst, welke haar werd veropenbaard. Zij was één aandacht. Maar in den loop der volgende dagen beleefde zij haar genot opnieuw: dan zong zij onder het werk de koepletten, welke zij uit ‘'s Avonds in de Mane’ had onthouden. En toen geschiedde het, dat haar oom - hij heette Castelain en was voorzitter van De Veldbloem, een der vele kringen, die in het Brusselsche ijverden voor het in stand houden van het Vlaamsch - haar zingen hoorde en tevens van moeder Beersmans vernam, dat Netje nog enkel dacht aan de komedie, ja er van droomde zelfs eens op de planken te staan. Oom, die zich, in zijn hoedanigheid van voorzitter eener tooneelvereeniging, waarschijnlijk een bevoegdheid in theaterzaken waande, gaf moeder den raad Netje dan maar actrice te laten worden. Er was, naar hij verzekerde, veel geld te verdienen met comediespelen. Maar moeder bleek voor de kunst van het tooneel al bitter weinig te voelen. Toch liet ze toe, dat heur dochter af en toe naar het theater ging, wat den drang naar het tooneel in het hart van het jonge meisje nog versterkte. Toen De Veldbloem een concert inrichtte, trad Trinette op als zangeres. Met een sentimenteele romance, ‘Le conseil d'une mère’, oogsste zij ongewonen bijval. Dit optreden werd een beslissend moment in haar leven. De tooneelschrijver en speler Felix Van de Sande, die toen het Vlaamsch tooneel te Brussel leidde, werd getroffen door de warme gevoeligheid, waarmee het jonge meisje haar tekst weergaf. Van Castelain wist hij te verkrijgen, dat hij zijn nicht zou komen voorstellen. En ook moeder Beersmans, die verrukt was over den bijval, door haar dochter behaald, stemde er in toe, dat Catharina bij den directeur van de Vlaamsche comedie een proef zou afleggen, waarna wellicht een verbintenis aan den schouwburg volgen zou... | |
[pagina 197]
| |
Van de Sande deed Catharina Beersmans een fragment lezen uit een roman van Conscience, ‘De Gierigaard’, nadat hij zich van de soepelheid van haar optreden had vergewist door haar enkele malen in de zaal te doen op en neer wandelen. Catharina werd ten slotte geëngageerd tegen vijf frank per cachet... Zij debuteerde te Brussel in 1862. Zij trad voor het eerst op in een blijspel: ‘De Vrouw, die haar man doet herbakken.’ Een meevaller was dit debuut in geenen deele. Haar bewegingen waren onvast, haar debiet, alhoewel ze slechts een gering aantal woorden te zeggen had, leek aarzelend. Ze vond gelegenheid om wel tweemaal te struikelen op het tooneel. Later speelde zij nog de rol van ‘Jaquinet’ in Paljas. Meer presteerde zij niet gedurende dit eerste jaar. Het volgend tooneelseizoen kreeg zij meer gelegenheid om zich te doen gelden. Schitteren deed zij echter niet en niemand vermoedde, over welk een schatten van dramatisch kunnen de jeugdige debutante beschikte. In 1863 werd Catharina Beersmans aangeworven door Eloy Lemaire, die toen aan het hoofd stond van het Nationaal Tooneel te Antwerpen, dat sedert 1853 optrad in het Théâtre des Variétés. Zij zou nu spelen aan de zijde van acteurs, wier talent gerijpt werd door de practijk: een Victor Driessens, een Frans van Doeselaer, een Jef Dierckx, een Eugénie de Terre, die als dramatische hoofdrol onnavolgbaar werd geacht. Catharina Beersmans' loon werd vastgesteld op 175 Frs. per maandGa naar voetnoot(1). Aan Frans van Doeselaer werd toen een gage van 400 Frs. uitbetaald en Eugenie de Terre was aangenomen tegen 375 Frs.Ga naar voetnoot(2). Het blijkt dus, dat Lemaire de diensten, welke de jonge tooneelspeelster, die hij te Brussel had ontdekt, hem kon bewijzen, vrij hoog schatte. Het tooneeljaar 1863-1864, het elfde sedert de stichting van het N.T., werd geopend op 20 September met ‘De Bultenaar,’ waarin Catharina Beersmans debuteerde voor het Antwerpsch publiek als ‘Pepita’ - een vrij onbeduidende rol. Eloy Lemaire, die een verdienstelijk tooneelman was. zou - naar wordt beweerdGa naar voetnoot(3) - in aanzienlijke mate bijgedragen | |
[pagina 198]
| |
hebben tot de vorming van de jonge kunstenares, die zich verheugen mocht in het bezit van een rijzige figuur, een mooie buigzame altstem, een groote natuurlijkheid in beweging en optreden. Toch liet hij haar gedurende het eerste jaar van haar verblijf te Antwerpen slechts personages van geringe beteekenis uitbeelden. De rollen van meiden, kameniers, dochters in drama's en blijspelen. werden haar toevertrouwd. Groote successen vielen haar niet te beurt. Zij vervulde haar taak met toewijding en nauwgezetheid. In den loop van het volgend speeljaar (1864-1865) zou haar meer gelegenheid tot ontwikkeling worden geboden, misschien wel door het feit, dat Mej. Eugenie de Terre niet meer tot het gezelschap behoorde en ook Mevr. Verstraete-Lacquet zich van den troep had afgescheiden, om samen met Victor Driessens en Frans van Doeselaer een eigen schouwburg te stichten - Les Bouffes Parisiens - in de Schipperskapelstraat te Antwerpen. Catharina Beersmans stond thans aan het hoofd der vrouwelijke leden van het gezelschap. Zij nam de plaats in van Eugenie de Terre, van wie het publiek beweerde: ‘Zoo komt er nooit eene meer’.... Haar werd thans een salaris van 300 Frs. per maand gegund met de vertolking der titelrollen in blijspelen en drama's. Zij slaagde er in de vooringenomenheid der toeschouwers, die zich dankbaar de prestaties van haar voorgangster herinnerden, te overwinnen en mocht zich weldra verheugen in de onverdeelde gunst van het publiek. Nauwelijks twintig jaar oud, speelde zij ingewikkelde rollen, als deze van Mistress Shepperd in ‘De Londensche Bandieten’, een beeld van gefolterde moederliefde, als deze van de door jaloerscheid gekwelde, valsche ‘Theresa’ in ‘De dochter der Voddenrapers,’ als deze van ‘Marie-Anna.’ de vrouw uit het volk, die enkel liefde is. In het stuk ‘Margot de Bloemenverkoopster’ teekende zij twee vrouwen-figuren met zeer uiteenloopend karakter en dit met een verbazende virtuositeit. Zij was de door eenvoud schoone, eerlijke Margot en ook de vleierige, gluiperige Leonore! Men merkt het: het was in de school der romantische draken, die het voornaamste deel uitmaakten van het repertorium, waarmee de Noord- en Zuidnederlandsche schouwburgen de volks- | |
[pagina 199]
| |
gunst poogden te winnen, dat Catharina Beersmans haar opleiding genoot. Mendes da Costa, die, zooals hij in 1898 schreef, melodrama's heel laag achtte en volstrekt niet terug wilde tot de toestanden van kort vóór en na 1870, zag voor jonge artiesten in het spelen van draken het beste middel tot ontwikkeling, omdat daarin ‘aan de jongeren gelegenheid wordt verschaft te leeren hoe ze zich op het tooneel geheel kunnen geven.’ ‘Zóó pas worden artiesten ontwikkeld,’ riep hij uit en herinnerde er aan, dat aldus Louis Bouwmeester, de latere Mevr. Mann-Bouwmeester, Mevr. Kleine-Gartman, die een der grootste Noordnederlansche actrices uit de negentiende eeuw was, en ook Catharina Beersmans gevormd werden. In die drakenschool vond zij een uitmuntend leermeester in Victor Driessens, die sedert 1865 weer terug deel uitmaakte van het Antwerpsche gezelschap. De stichter van het Nationaal Vlaamsch tooneel stond bekend om de levendige uitbundigheid van zijn spel. Als regisseur beschikte hij over het vermogen om de rollen van andere acteurs mee te doorleven en vóór te spelen. Van den grooten Driessens leerde Catharina Beersmans streven naar echtheid en natuurlijkheid, ook in de meest pathetische oogenblikken, welke de hoogtepunten uitmaakten van de romantische spektakelstukken, die, immers, op het wekken van heftige ontroeringen berekend waren. Aan den alles en allen beheerschenden invloed van haar sterk-persoonlijken leermeester kan de voorkeur voor het forsch-dramatische, dat het artistieke wezen der kunstenares ook in latere jaren kenmerkt, worden toegeschreven. Het mocht waar zijn, dat de rollen, welke Catharina Beersmans op zóó jeugdigen leeftijd te vervullen kreeg, eenigszins haar krachten te boven gingen, maar juist door de moeilijkheden, die zij al spelend te overwinnen had, werden haar ijver en haar eerzucht telkens weer tot nieuwe en grooter inspanningen geprikkeld. De jonge kunstenares, die slechts tot haar twaalfde jaar de school bezocht en dus niet bogen kon op eenige ontwikkeling, legde zich toe op de studie van al wat met haar vak in betrekking stond. Zij las onverpoosd, liet zich inwijden in de litteraire schoonheid en het bleek weldra, dat haar conversatie ook door beschaving verfijnden boeien kon. Onder de Vlaamsche artiesten van die dagen, welke | |
[pagina 200]
| |
allen meestal eenvoudige ambachtslui waren zonder eenige cultuur, terend op hun natuurlijke begaafdheden, op de planken veel meer beheerscht door hun intuitief aanvoelen van een rol dan door de beredeneerde studie er van, schitterde Catharina Beersmans weldra door haar ontwikkeling. ‘Zij kende geene letteren, maar zij gevoelde ook wat schoon was in de tooneelliteratuur,’ zou Max Rooses na haar dood getuigenGa naar voetnoot(1). Het zou niet lang duren of deze ‘lieve kunstenares’, die zoo ‘nauw verwant was aan het groote publiek, aan haar volk.’ wier spel ‘zoo luiden weerklank’ vond ‘in de gemoederen, op gelijken toon met het hare gestemd,’ moest net als Victor Driessens, aan Vlaanderen ontroofd worden door het Noorden, waar het temperamentvol spel der Zuidnederlandsche artiesten het publiek verrukte, en dit ondanks soms opvallende verschillen in de uitspraak van de gemeenschappelijke taal. Op 1 Mei 1863 begon de ondernemende Frans van Doeselaer voor de tweede maal een zomerseizoen te Rotterdam, waar hij reeds het vorige jaar een flinke tooneelzaal had in pacht genomen. Hij speelde dagelijks tot 9 Augustus. Tot zijn klein gezelschap behoorden voor deze tweede reeks van Vlaamsche gastvoorstellingen in de Hollandsche havenstad: Mevr.. Julie Verstraete-Lacquet en Catharina Beersmans. Deze laatste was toen nog aan den troep van het Nationaal Tooneel verbonden. Zij zal ook wel behoord hebben tot de groep, die in de lente van 1866 - van 2 April tot 5 Juni - onder de directie van Eloy Lemaire een omreis door Holland ondernam en optrad te Groningen, Leeuwarden, Sneek, Assen, Franeker, Deventer, Zutphen, Arnhem, Zwolle, Rotterdam, Delft, Dordrecht, Goes, Middelburg en VlissingenGa naar voetnoot(2). In 1868 trad het Antwerpsch gezelschap insgelijks op in Holland. Te Amsterdam speelde het bij Boas en Judels, in het Théâtre des Variétés en bij van Lier in het Grand Théâtre - de twee bekende schouwburgen die in de Amstelstraat waren gelegen. Vooral Victor Driessens en Catharina Beersmans mochten zich verheugen in een grooten bijval en dit vooral wijl de vlotte natuurlijkheid en de losse levendigheid van hun spel, | |
[pagina 201]
| |
al miste dit ook verfijning en al ontbrak er nuanceering in de felle kleurigheid er van, gunstig afstaken bij het schreeuwerig en drukke optreden van sommige Noordnederlandsche acteurs, die de gunst van het publiek genoten. Eerst in 1875 echter mocht Catharina Beersmans er op bogen, dat zij de gunst van het boven-Moerdijksch publiek had gewonnen. Zij was dan, gedurende de zomermaanden, als gast verbonden aan het gezelschap van Daan van Ollefen en beleefde haar eersten grooten bijval in de rol van Clothilde in ‘Fernande’ van Victorien Sardou. Toen Catharina Beersmans, op 19 Januari 1875, was opgetreden als declamatrice op een feestzitting van de Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen te Rotterdam - zij detailleerde met ongeëvenaarde fijnheid van gevoel en zonder aan romantischen bombast te offeren het ‘Kerkportaal’ van den toen in Holland zeer gewaardeerden Jan van BeersGa naar voetnoot(1) - gingen in de pers overal stemmen op, die aandrongen op de noodzakelijkheid om de gevierde tooneelspeelster dan toch eindelijk voor Holland te winnen. In September 1874 reeds had Mr. J.N. van Hall in ‘Het Tooneel’Ga naar voetnoot(2) geschreven: ‘Een paar kostbare steenen, de eene nog vrij ruw, de andere meer gepolijst, doch beide, van hoeveel oorspronkelijke waarde ook, gedeprecieerd door het valsche goud waarin zij gezet zijn - ziedaar in mijn oogen Victor Driessens en Catharine Beersmans. Wanneer zal het lukken ze in waardiger omlijsting te vatten en er het Nederlandsch Tooneel mee te sieren?’ Na het optreden van de Antwerpsche actrice als voordraagster jammert de recensent van de N.R. Ct.Ga naar voetnoot(3): ‘En Nederland heeft haar nog niet weten te winnen voor zijn tooneel. Men laat toe dat ze zich verslijt aan spektakelstukken, in plaats dat ze een eereplaats inneemt op een onzer eerste schouwburgen, bij een onzer beste troepen, rollen vervullend, haar waardig.’ | |
[pagina 202]
| |
De geestdriftige beoordeelaar bepaalde bovendien de zending, welke Catharina Beersmans in Nederland zou opgedragen worden: ‘Een tragedienne van haar talent zou 't misschien mogelijk maken, dat het edelste genre der tooneeldichtkunst - het treurspel - in Nederland weer in eere worde hersteld...’ Sedert het verdwijnen van de Rotterdamsche actrice Johanna Cornelia WattierGa naar voetnoot(1), wachtte Nederland op een nieuwe tragedienne, die haar plaats zou innemen. Dat was geen gemakkelijke taak, wat blijken mag uit het feit, dat Rachel, die te Rotterdam gastvoorstellingen gaf, door Yntema volgend vaarwel werd toegezonden: ‘Vaarwel, Rachel, / Uw Kunstvermogen, / Schoon tegen goud ons toegewogen, / Hoe zinkt het weg bij dàt van de eenige Wattier. / Verrees zij uit het stof der graven. / Uw Phedra, uw Hermione - / Herinnering, gij kunt het staven! / Verstierven als het schuim der zee! /Ga naar voetnoot(2). Het was echter in die jaren met het tooneel in Nederland niet zoo schitterend gesteld als de Rotterdamsche redacteur wilde doen gelooven, toen hij, niet zonder grootsprakerigheid, gewaagde van de eerste schouwburgen en van de beste troepen van Nederland, waar een actrice als Catharina Beersmans zich niet zou hoeven te ‘verslijten’ aan spektakelstukken... Te Amsterdam, bij Boas en Judels, speelde men melodrama's en vaudevilles in vaak afschuwelijke vertaling. Op het Leidsche Plein, waar het officieele, door den Koning gesubsidieerde tooneel was gevestigd, kon op een repertorium van beter gehalte worden gewezen. Maar de speeltrant liet te wenschen over. Degelijke artiesten als Mevr. Kleine-Gartman, Mevr. Stoetz-Majofski, Louis Jacques Veltman werden er in de schaduw gedrongen door schreeuwleelijkerds, die door het publiek werden opgehemeld en dit ondanks alle ernstige waarschuwingen van de critiek. In den Haag, waar J.C. Valois het bestuur waarnam over den Kon. Holl. Schouwburg in de Korte Voorhout, was de toestand niet veel schitterender. En de Rotterdammers, die door J.H. Albregt en D.H.N. Ollefen geleid werden, hadden hun | |
[pagina 203]
| |
later spreekwoordelijk geworden eenheid in samenspel nog niet verkregen! Iemand, die Soranus teekende, karakteriseerde in een opstelGa naar voetnoot(1), waarin hij de houding van 't publiek tegenover het toenmaals fel besproken drama ‘Vorstenschool’ van Multatuli onderzocht, den toestand op tooneelgebied in Nederland met deze woorden: ‘'t Gewone schouwburgbezoekend publiek is in de laatste jaren slecht opgevoed. De slecht vertaalde spektakelstukken met eeuwige moorden en vergiftigingen hebben 't gewend doen worden aan een taal en een bulderende voordracht, die beneden critiek zijn. Zelfs onze beste acteurs moeten om den broode dikwijls hunne talenten leenen aan 't opvoeren van die tooneelmonsters.’ De wensch van de Nederlandsche journalisten werd verhoord. Catharina Beersmans ontving werkelijk vanwege leiders van Hollandsche gezelschappen talrijke aanbiedingen. Eindelijk ging zij in op de voorstellen van Legras, van Zuylen en Haspels. Zij debuteerde bij het Rotterdamsche gezelschap op 7 September 1877, als ‘l'Etrangère’ van Alex Dumas Fils. Te voren had zij, te Antwerpen, getriomfeerd in de rol van Koningin Louise in Multatuli's ‘Vorstenschool’, waarmee het tooneeljaar 1875-1876 geopend was geworden. En deze rol, die in Holland gecreëerd was geworden door de ‘veel rumoermakende’Ga naar voetnoot(2) en bij het publiek veel opzien barende dilettante Mina KrusemanGa naar voetnoot(3), speelde Catharina Beersmans reeds op 25 November bij Legras, van Zuylen en Haspels. Men mag gerust beweren, dat de Vlaamsche actrice de eerste ‘Koningin Louise’ is geweest, vermits Multatuli maar matig ingenomen bleek met de voorgaande vertolkster. Later, in 1890, heeft de jonge Alida Tartaud Klein deze rol weer opgenomen, toen de groote Beersmans ziek was. Welk een onvergankelijke herinneringen zij, die dra ‘Nederlands troetelkind’ werd, te Antwerpen zou achterlaten, blijkt uit het van grooter geestdrift dan wel van sterk-poëtisch voelen getuigende | |
[pagina 204]
| |
gedicht, waarin een jong Vlaamsch dichter zijn blakende bewondering voor de groote kunstenares uitzingt:Ga naar voetnoot(1) Want duurzaam is de blijde herinnering
Aan zooveel zalige en prachtige avondstonden,
Toen heel een volk, in één gevoel verzwonden,
U luisterend aan de tooverlippen hing;
Toen maagd en vrouw van wellust opgetogen,
U tegenloech, een' warmen traan in de oogen,
Om zóóveel moed en kracht in 't minnend hart,
Om zooveel trouw en eer in bange smart;
Toen 't kleine Neêrland, weeldedronken,
Met luiden lof en gulle gunst,
Ten dank zijn ‘liefde’ u heeft geschonken,
Om zooveel schoons, om zooveel kunst!
... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Sedert haar komst te Antwerpen - in 1863 - was Beersmans opgetreden in tal van stukken, in drama's en tooneelspelen, in blij- en zangspelen. Binnen den tijd van twaalf jaren, vertolkte zij, naar een vlijtige statistiekerGa naar voetnoot(2) berekende, bijna 250 rollen. Heur gevierd talent kon geen veelzijdigheid worden ontkend. Zij kon geestig zijn als niet een, de teederste gevoelens doen blijken zonder in sentimentaliteit te vervallen en de tragische verhevenheid van heldinnen-figuren bezielde zij met de oprechtheid, die bij haar elk optreden kenmerkte. Zelfs in de ziel van personages uit melodrama's vermocht zij de grootschheid te ontdekken en deze levenswaar te maken. Zij won het hart van het volk en genoot de onvoorwaardelijke waardeering van de fijner beschaafden door haar diep doorvoelde en naar den geest doorwrochte vertolking van rollen als deze van Julia Ravelli in ‘Ben Leil, de zoon van den Nacht’, van Suzanne in ‘De Koopman van Antwerpen’, van Mathilde in ‘Mathilde of een Vrouwenhart’, van Vroni in ‘De Goudboer’. Haar levendigheid baarde wonderen in onbeduidende kluchtjes als ‘Engeltje de Koewachtster’, ‘Pompier en Rifleman’, ‘Vrouwentranen’, ‘Ik inviteer mijn kolonel’, ‘Twee Katjes voor een doode | |
[pagina 205]
| |
Musch’, ‘Het omgevallen Zoutvat’ en in het zedenspel ‘Siska van Roosemaal’. De toover van Beersmans' groote kunst, die waarheid, oprechtheid en natuurlijkheid was, evenals haar breed spel, dat atmosfeer schiep en het tooneel vulde, bezielde deze werken, leende hun een beteekenis, een diepte en een echtheid, die zij in feite niet bezaten. In Holland zou het Catharina Beersmans gegund zijn al de rijkdommen van haar machtig talent te ontplooien in het werk van voornamere litteraire waarde en aldus, samen met Victor Driessens, mee te werken aan de evolutie van de Nederlandsche dramatische kunst. Want in dien tijd leerde het Noorden tooneelspelen van de temperamentrijke Vlamingen, die hun rollen schier instinctmatig ‘leefden.’ Toch bezat Nederland geliefde tooneelkunstenaars van beteekenis. Daar waren in de eerste plaats: Mevr. M.J. Kleine-Gartman, die om haar aristocratisch optreden werd geprezen, Wilhelmina Albregt-Engelman, Jeannette Corijn-Heilbron, Sophia de Vries, de jonge Theo Frenkel-Bouwmeester, de marqué Louis-Jacques Veltman, Jan Albregt, de raisonneur August Morin, Louis Moor, de jonge Willem van Zuylen e.a. meer... Het Rotterdamsche gezelschap, waaraan Catharina Beersmans verbonden werd, genoot toen een groote faam. Het was in 1859 gesticht geworden, toen de Rotterdamsche gemeenteraad den bekenden acteur J. Ed. de Vries de directie aanbood van een Hollandsch tooneel- en Duitsch opera-gezelschap. Spoedig kreeg die troep een eigenaardige faam door de vertolking van salonstukken. In 1867 werd J.E. de Vries aan het hoofd van de instelling vervangen door Albregt en van Ollefen, die twee jaar later, geheel voor eigen rekening, optraden en zich niet langer om de opera bekommerden. Deze troep bespeelde van Februari 1874 tot 1876 ook den herbouwden Amsterdamschen stadsschouwburg, toen Victor Driessens, die eerst pachter was, zijn contract had verbroken, nog vóór daaraan een begin van uitvoering te hebben gegeven. Het bespelen van den Amsterdamschen stadsschouwburg was oorzaak, dat enkele artisten - A.J. Le Gras, W. van Zuylen en Jaap Haspels - een eigen gezelschap vormden - ‘De nieuwe Rotterdamsche Schouwburg-veereniging,’ - die te Rotterdam de gerestaureerde | |
[pagina 206]
| |
Kleine Comedie op den Coolsingel ging bespelen. In 1876 namen Albregt en Van Ollefen afscheid van het Rotterdamsch publiek en van het volgend seizoen af werden de ‘Groote Schouwburg’ en de ‘Kleine Comedie’ beurtelings bespeeld door de ‘Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg-vereeniging.’ geleid door Le Gras, Van Zuylen en Haspels. In 1881 ging deze troep uiteen en werd vervangen door de Rotterdamsche afdeeling van het door den Koning gesubsidieerde ‘Nederlandsch Tooneel.’ In 1885 loste deze afdeeling zich weer op in ‘De Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten,’ waarover Legras en Haspels den schepter zwaaiden. Te beginnen met 1900 heette deze troep het Rotterdamsch Tooneelgezelschap en trad op onder de leiding van P.D. van Eysden. Merkwaardig mag het heeten, dat, niettegenstaande deze vele wederwaardigheden, de oorspronkelijke traditie van natuurlijkheid en waarheid gehandhaafd bleef. Het was bij de ‘Nieuwe Rotterdamsche Schouwburgvereeniging’, op welk gezelschap de taak rustte van het uitbouwen der tradities, door de ‘Rotterdammers’ geschapen, dat Catharina Beersmans werd geëngageerd. Bij haar debuut op 7 September 1877 in ‘l'Etrangère,’ werd zij onthaald op een ovatie door de tooneelliefhebbers van de stad, ‘die er zich laat op voorstaan sedert Corver de zetel te zijn geweest van de realistische, natuurlijke tooneelspeelkunst.’ Twee en twintig jaar lang bleef Catharina Beersmans in Hollands eerste koopstad, die toen volop haar groei-periode beleefde. En - zoo werd bij haar dood in 1899 vastgesteldGa naar voetnoot(1) - ‘zij oefende een grooten en weldadigen invloed op het Rotterdamsch tooneel uit.’ Kon het wel anders? De groote Vlaamsche tooneelspeelster met haar machtig talent, dat enkel geëvenaard werd door haar bescheidenheid en onvoorwaardelijke toewijding aan heur werk, paste wel volkomen in het kader van het gezelschap der Rotterdammers, die allengerhand meer bekend werden om de evenwichtigheid van hun samenspel. Voor Catharina Beersmans was het ensemble hoofdzaak en | |
[pagina 207]
| |
nooit zou zij ook maar het geringste gedaan hebben, waardoor de indruk van het geheel kon geschaad worden. Zij dacht nooit aan eigen bijval, want het werk van den dichter was haar heilig. Zij diende. Bij de Rotterdammers speelde zij allerlei werk en trad op in blijspelen en drama's. Zij ontwikkelde zich tot de eerste Nederlandsche tragedienne... De ‘Medea’ van Legouvé werd haar glansrol. Zij bereikte daarin het subliemeGa naar voetnoot(1). Als ‘Sapho’ in Grillparzer's treurspel wist zij diep te ontroeren. ‘Haar creatie (was) de vleeschwording van de heldin, die de dichter uit zijn fantasie geschapen heeftGa naar voetnoot(2).’ Vooral in het tweede bedrijf, wanneer de in haar teerste gevoelens geschokte Sappho de heele gamma van hartstochten doorleeft en haar ziel bestormd wordt door twijfel, hoop, vrees, achterdocht, ijverzucht, woede en ook mededoogen, dan wist Catharina Beersmans, hoe sober haar gebaar ook bleef, door de echtheid van het gevoel, dat trilde in elke buiging van haar diepe stem of zich weerspiegelde in haar blikken en tot uiting kwam door de beweeglijkheid van haar expressieve gelaatstrekken, de toehoorders te dwingen tot mee-beleven van de tragische toestandenGa naar voetnoot(3). Als Fedora overtrof Catharina Beersmans niet enkel Mevrouw Frenkel-Bouwmeester, die toen reeds een groote tooneelspeelster heeten mocht, maar slaagde er in een beteren en meer volledigen indruk te wekken dan Sarah Bernhardt zelf, de ‘goddelijke’, voor wie de rol door Sardou geschreven was. Zij presteerde sterker werk dan de in Nederland om haar groot talent gevierde Mevr. Kleine-Gartman in de rol van Madame Bernard uit ‘De Familie Fourchambault’ van Emile Augier. En hoe wist zij al de schakeeringen weer te geven van een ingewikkeld karakter als dat van Juffrouw Guichard in ‘Monsieur Alphonse’ van Alexandre Dumas fils! Een creatie als die van Coralie in ‘De Zoon van Coralie’ van Delpit behoorde | |
[pagina 208]
| |
mede tot de beste prestaties van de groote kunstenares, die in een rol als deze van ‘Anne Mie’Ga naar voetnoot(1) in het bekende stuk van den Nederlandschen looneelspeler Rosier Faassen, onnavolgbaar en niet te evenaren bleek. Toen de ‘Rotterdammers’ dit stuk te Londen gingen opvoeren, viel Catharina Beersmans de ruimste bijval ten deel en werd zij door de critici geroemd om de in waarheid ongemeene uitdrukkingskracht van haar spel, waardoor het gebeuren begrijpelijk werd voor het publiek, dat in groote meerderheid uit Nederlansch-onkundigen bestond. Menig Engelschman zal haar toen wel beschouwd hebben als de gelijke van Ellen Terry, zooals geschiedde, toen in ‘The Sunday Special’ Catharina Beersmans' nagedachtenis werd verheerlijktGa naar voetnoot(2). Herhaaldelijk reisde de groote Vlaamsche actrice naar haar vaderland, om daar op te treden en de hulde van de heur trouw gebleven bewonderaars in ontvangst te nemen. Zij speelde dikwijls als gast in den Nederlandschen Schouwburg van AntwerpenGa naar voetnoot(3). Toen Catharina Beersmans op 9 November 1881, na een afwezigheid van vier jaar, voor 't eerst weer verscheen in de Scheldestad, was er feest in de tooneelwereld. Zij vertolkte een zangspelletje in één bedrijf: ‘Hoe schoon is de natuur’ en acteerde, met haar oude kameraden Victor Driessens en Jef Dierckx, in een vijf en twintig jaar te voren gecreëerd succesdrama - ‘Fiammina’ van Maria Uchard - dat toen zeer gesmaakt werd en dat bovendien een zekere litteraire beteekenis had. Naast haar verscheen ten tooneele, in de rol van Laura Duchâteau, haar dochter Mina, die aan den schouwburg verbonden werd als jonge rol en later, onder den naam Mina Dilis-Beersmans, een groote faam als dramatische kracht zou verwervenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 209]
| |
In 1887 vierde Catharina Beersmans haar zilveren jubileum als tooneelspeelster. Zij werd ook gehuldigd te Brussel, waar zij ‘Jane Shore’ van Gittens speelde in den Alhambra-schouwburg en te Antwerpen, waar zij op Maandag 7 Februari vóór 't voetlicht verscheen als ‘Medea’Ga naar voetnoot(1). Het was toen dat de geestdrifte Pol de Mont zijn sonnet ‘Een Hoezee voor ons Beersmans’ dichtte: Zijt gij in Antwerpens veste gewonnen noch geboren,
toch heeft ons stedemaagd U lief als 't eigen Kind;
Hier klopt elk hart U toe als 't hart van maag of vrind,
hier prijkt uw naam met al den glans der meteoren.
Hoe needrig was het deel, bij d' aanvang U beschoren!
Doch in uw binnenst gloeide een kracht, die 't al verwint.
En thans, waar 't Neerlandsch klinkt in Neerlandsch minnende ooren.
Treedt Gij als koningin, bewonderd en bemind.
Op de eerste schilderschool der Aard mocht Neerland roemen.
Naast Hooft en Vondel kon het duizend dichters noemen.
Op d'akker onzer kunst lag slechts één plek nog braak.
Wat teerheid, kracht en zwier in onze tale wonen.
Geen Agar, geen Rachel verwierf hier lauwerkronen:
Ons beiden schenken in U zelf - was Uwe taak.
Op 19 November 1899 overleed Catharina Beersmans te Rotterdam, na een langdurige ziekte, die haar maanden van het tooneel had verwijderd gehouden. In de gemeenteraadszitting van 21 November bracht de Antwerpsche burgemeester Jan van Rijswijck hulde aan de nagedachtenis van de groote kunstenares. De uitvaart te Rotterdam greep plaats onder niet al te groote belangstelling. Van uit het sterfhuis in de Delftsche straat werd | |
[pagina 210]
| |
het lichaam van Catharina Beersmans overgebracht naar de vestibule van den Grooten Schouwburg, waar het volk langs de baar defileerde. Vandaar begaf de lijkstoet zich naar het station. Even voor één uur vertrok de trein, die de doode naar heur vaderland zou voeren, naar Brussel, waar ze zou ter aarde besteld worden. In het Antwerpsch station wachtten de burgemeester, de leden van het Nationaal tooneel en tal van bewonderaars, om de afgestorvene de laatste eer te bewijzen. De eigenlijke uitvaart had plaats in de Belgische hoofdstad, waar in het huis van den broeder der kunstenares een rouwkapel was opgericht geworden. Vandaar uit vertrok de lijkstoet naar het kerkhof van Evere. Op alle schouwburgen hadden rouwplechtigheden plaats.
* * *
Catharina Beersmans is de grootste Nederlandsche actrice geweest van de negentiende eeuw. Vooral in de treurspelen werd zij niet geëvenaard en zelfs niet meer vervangen. Zij was in de Nederlanden de verpersoonlijking van de tragedie. In dit vak mocht zij werkelijk de gelijke heeten van een Agar. een Ristori, en - naar veler getuigenisGa naar voetnoot(1) - de meerdere van een Sarah Bernhardt. In het tooneel en in het blijspel, waarin zij gediend werd door de losse natuurlijkheid van haar optreden, bereikte zij een hoogte, gelijk aan deze waarop een Brohan zich in dezelfde vakken had weten te verheffen. Alhoewel uit het volk gesproten, bezat zij de eigenschap zich, zoowel in het leven als op het tooneel te kunnen bewegen in elk midden. ‘Zij was evengoed een koningin als een bedelares, een coquette als een eerzame vrouw.’ Zij speelde jonge en moederrollen. De overgang tusschen deze twee genres geschiedde bijna zonder dat iemand iets merkteGa naar voetnoot(2). Zoo soepel was haar veelzijdig talent en zoo veelvuldig waren haar aangeboren gaven, waaronder een instinctieve distinctie niet de minste was. Op het tooneel streefde Catharina Beersmans in de eerste plaats | |
[pagina 211]
| |
naar waarheid, naar het wekken van een indruk van echt leven. Van Driessens had zij, met het breede en kleurig spel, ook het verisme overgenomen. Maar zij had dit gelouterd door een geduldige studie, door de psychologische verdieping van elke rol. Zij liet niet alles over aan de intuïtie, zooals haar leermeester wel deed. Zij beredeneerde heur vertolking, zij controleerde, niet zonder angstvalligheid, elke reactie van haar gevoel. Geen gebaar, geen opblikken der oogen, geen stembuiging, geen speelmoment liet zij aan het toeval over. Zij composeerde haar rollen met een nauwgezetheid, die echter nimmer als pijnlijk aandeed en nooit haar spel deed voorkomen als gewild. In een tijdschrift - ‘Lente’ -Ga naar voetnoot(1) heeft Eva Westenberg verhaald van het bezoek, door haar bij Catharina Beersmans afgelegd in het gezelschap van een jong meisje, dat aan het tooneel wou en nu den raad van de gevierde tragedienne verlangde. Het zijn kostbare aanwijzingen, niet het minst voor de kennis van Beersmans' talent, welke door de schrijfster van dit artikel werden opgeteekend. ‘Sentiment en temperament is veel, heel veel, maar het verstand moet altijd de baas blijven,’ zoo oordeelde Beersmans. En zij die een onnavolgbare en uitbundige Medea was, voegde hierbij: ‘Leer je sparen... Ook voor je kunst is alleen op gevoel spelen gevaarlijk. Als je een rol begint te leeren, zet dan alle gevoel voorloopig op zij. Ontleed je werk zoo nuchter mogelijk. Eerst als je je volkomen bewust bent hoe en waarom je je rol zóó en niet anders moet spelen, mag je je weer laten gaan en 't gevoel 't hoogste woord geven...’ Beter en vollediger dan zij zélf het deed in de onbewustheid van haar eenvoud, die heur voor alle aanmatiging behoedde, kan de oorzaak van Beersmans' superioriteit ten opzichte van vele harer groote tijdgenooten, welke hoofdzakelijk speelden met hun sentiment alléén en teerden op de schatten van hun intuïtief aanvoelen van toestanden en menschen, niet worden gekarakteriseerd. Zij heeft zich echter nooit onderworpen aan de verdorrende invloeden van een te ver gedreven intellectualisme. Niet wijl het haar aan ontwikkeling ontbrak: zij was er in geslaagd de groote | |
[pagina 212]
| |
leemten in haar gebrekkige opleiding, door stage zelfstudie aan te vullen. De natuurlijke uitbundigheid van haar Vlaamschen aard, het verlangen om origineel te blijven door de levenswaarheid te eerbiedigen, hebben haar toegelaten het evenwicht te bewaren tusschen gevoel en verstand. De natuur had Catharina Beersmans rijkelijk bedeeld! Zij was een mooie, welgebouwde, slanke vrouw. Heur imponeerende gestalte bezat een aangeboren majesteit, maar miste, naar Pol de Mont beweerdeGa naar voetnoot(1), de lijnenbevalligheid, waarop een Modjeska kon bogen; zij droeg met gratie het welige sieraad harer donkere lokken. Zij had een gevuld, doch beweeglijk gelaat, minder fijn dan het innemende, lieve gezicht van de jonge Frenkel-Bouwmeester of van een Sarah Bernhardt, maar van een wonderbare expressieve kracht in elken trek en bijzonder in de groote bruine oogen. Een bewonderaar vergeleek eens de waardigheid van haar optreden met deze van JunoGa naar voetnoot(2). Ze beschikte over een prachtige sonore altstemGa naar voetnoot(3), over een uitermate buigzaam, ‘gouden’Ga naar voetnoot(4) geluid, dat ongemeen zoet kon verklinken en kort daarop, waar de rol het vereischte, zich ontplooien tot volle krachtige galmen, Pol de Mont echter oordeelde, dat haar stem niet tot de welluidendste behoordeGa naar voetnoot(5), waar anderen met geestdrift den vollen klankrijkdom er van roemenGa naar voetnoot(6). Waar is het, dat de actrice een buitengewoon sterk en prachtig orgaan had. Catharina Beersmans sprak van den beginne af een zuivere gedegene taal, ‘zonder dialect, noch van de straat, noch van de school, de eigen vrije natuurlijke taal, rijk van klank, lenig van | |
[pagina 213]
| |
buiging, muzikaal van toon, een normaal Nederlandsch zooals het in Noord en Zuid kon en moest geldenGa naar voetnoot(1).’ Zelfs in Noord-Nederland liet, in dien tijd, de uitspraak op het tooneel veel te wenschen over. De dictie van Driessens moet echter veel meer opgevallen zijn dan de meer gekuischte spreekwijze van Catharina Beersmans, die zich na haar eerste optreden bij de Rotterdammers al heel spoedig zal aangepast hebben bij het nieuwe milieu. Merkte men in 1881 niet op, toen zij te Antwerpen weer optrad met haar oude kameraden, dat haar uitspraak nóg beschaafder was geworden? Voor Hollandsche ooren heeft haar taal toch altoos een ‘ietwat exotischen’Ga naar voetnoot(2) klank behouden. Het groote geheim van Beersmans' wonderbare grootheid schuilde in de onvoorwaardelijke overgave, waarmede zij, die een afschuw had van alles wat naar sleur of halfheid zweemde, al haar personages op het tooneel bezielde, zonder maar een oogenblik bekommerd te zijn om eigen bijval. Voor haar bestond het publiek niet, al toonde dit zich nog zoo gul met zijn toejuichingen. Zij kende slechts haar kunst, waaraan zij haar leven had gewijd. Wanneer zij op de planken stond, ging van haar een groote magnetischeGa naar voetnoot(3) kracht uit, welke de menschen in de zaal boeide en dwong tot schouwen en luisteren. Zij was in allen eenvoud een groote kunstenares... Zij won niet alleen de liefde van duizenden, die haar bewonderden om haar rijke gaven, maar ook de blijvende genegenheid van allen, welke haar mochten naderen en vaststelden hoe de welwillende hartelijkheid van haar omgang de bescheidenheid van haar optreden evenaarde. Catharina Beersmans was niet alleen de voornaamste Nederlandsche tooneelspeelster van haar tijd, de gelijke van de grootste tragediennes, wier naam door de geschiedenis wordt bewaard. Zij was ook een edele Vlaamsche vrouwGa naar voetnoot(4). LODE MONTEYNE. |
|