De Vlaamsche Gids. Jaargang 23(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] Fragment uit ‘De Toren’ Ach! duisternis dekt nog 't aardrijk gansch als een donkre zee en geen glans, geen sterre komt kiemen of stralen; slechts schrikkingen zwerven in dien nacht, waar de armen wringend met wilde kracht de menschen in jamren en dwalen.... Alom beheerscht hen de blinde dood, hen drukt nog steeds - een deksel van lood - de wanhoop van 't eindlooze lijden... Wat is 't bestaan toch, hartlooze god? Een hooploos strijden - voor wat een lot! - in de ijzeren gang van de tijden? Het doel der schepping, wat is 't, Jaweh? Uw oogwit, is 't vreugde niet, maar wee, vernieling het eind aller streven? En zal geen licht in den diepen grond der menschlijke ellende een enklen stond eens dringen - om glansen te geven? Ontwaart gij ginds niet die looden wolk, die bliksmend over de aarde, als een kolk, van vuur, op den adem der winden gedragen wordt, en vlamt in het ruim, en vuile dampen verdrijft, als 't schuim der golven, die spattend verzwinden? Zoo broeien ook stormen stil in u, o menschen, die nog gebogen nu voor dwang en geweld gaat, als slaven.... Eens barst uw woede - als een vuurberg - uit en rent - als gloênde rossen - vooruit, die, vuurslangen spuwende, draven! [pagina 165] [p. 165] En gensters spatten hoog in de locht bij 't klinken der hoeven, in hun tocht; hun asem verwekt wilde winden, terwijl zij hollend om de aarde gaan en bergen en rotsen brekend slaan met vlammen, die alles verslinden! Dan buigen en knielen voor hun ‘Heer’ de priesters smeekend hun hoofden neer, de handen ten hemel geheven.... Hun goden vergaan thans, als een vloed van smeltend staal, in een rossen gloed, door brandende tongen omgeven! De vorsten storten neer van hun troon, door 't vuur des hemels, met staf en kroon, die gloeit om hun brandende schenen en kranst hun hoofd met edelgesteent en purpre rozen, tot hun gebeent tot stof is en assche, verdwenen! Doch na het onweer straalt zalvend 't licht, verdrijft de laatste wolken uit 't zicht, die grommend ter kimme verdwijnen; en bloemen ontluiken in het rond en sieren den nieuwen morgenstond met droppenden dauw en robijnen! O dan, dan straalt 't geweten in 't hart als een stil-reine lamp, en geen smart noch haat in de ziele meer gloeien; want liefde thans alle wonden sluit, waarin de Kennis als bloesem spruit en zuiver - als leeljen - zal bloeien! A. DE GEEST. Vorige Volgende