Mommsen. - Roemische Geschichte. Phaidon-Verlag, Weenen. 984 blz.; M. 4,80; 144 afbeeldingen.
Zijn ‘Roemische Geschichte’ is het meest beroemde werk van Theodoor Mommsen (1817-1903), waarvoor hij later den Nobelprijs zou ontvangen. Zijn naam en deze van het oude Rome zijn in de geschiedenis der geesteswetenschappen onscheidbaar tot een eenheidsbegrip verbonden. In Italië noemde men Mommsen dan ook gaarne ‘il gran Teodoro’: zijn voornaam voldeed (Prof. Norden). Deze geboren Sleeswijker (zijn familie stamde oorspronkelijk uit Friesland) was de incarnatie van de historische geleerdheid en toch zoo populair, dat men lieden op het Duitsche tooneel als professortype nog het zijne neemt. Dit dankt hij zijn ‘Geschiedenis van Rome’, de bekendste van zijn 1500 geschriften. Dit werk overwon bij de verschijning. De eene uitgave volgde de andere op; in negen Europeesche talen werd het vertaald; uittreksels verschenen in de Duitsche leesboeken, en vinden er nu nog hun plaats. Er zijn zeker niet veel voorbeelden te vinden van het feit, dat én geleerden, én politiekers, én journalisten, én letter-kundigen, allen van de meest uiteenloopende richtingen evenveel behagen blijven scheppen in een zelfde werk, dat in den grond geen actueele stof behandelt. Dit is eigenlijk reeds een phenomeen; alleen een genie krijgt dit gedaan.
Mommsen arbeidde aan dit standaardwerk van 1849 tot 1856. Nog steeds ligt geen korreltje stof op deze ‘Roemische Geschichte’, niets dan zonneschijn. Jeugdig-frisch wordt zij doorwaaid door den adem van het waarachtig leven. Aan ieder geslacht heeft zij wat nieuws te zeggen: passend voor eiken tijd, staat zij er tegelijk boven; aan elkeen schenkt zij nieuwe drijfveeren: de jongeling, die gloeide voor Hannibal, de Gracchen, of Vercingetorix, zal als man aandachtig over de rechtsvraag tusschen Caesar en den Senaat nadenken.
Karl Gutzkow, een der leiders van de Jong-Duitsche beweging, waartoe o.a. ook Gustav Freytag behoorde, en die de wetenschap dichter tot het leven wilde doen naderen om dit door de wetenschap te humaniseeren, begroette Mommsen's werk als den vleugelslag van den nieuwen tijd. Mommsen, schrijft Gutzkow, zweeft niet als een geest boven de wateren, boven het politieke gebeuren; hij is er midden in - en met welke geestdrift! Inderdaad, een van levensenergie blakende man, vol hartstochtelijk temperament, schiep een gewrocht, waarmee zijn persoonlijkheid tot eenheid samengroeide. Maar het vuur der ziel, de gloed van het hart, het eigen inzicht worden ingetoomd door de koelheid van het verstand, de tucht in het denken, de onverbiddelijkheid van een critischen geest, de pijnlijkste nauwgezetheid van den wetenschappelijken vorscher, die zijn bronnen kent. Gevoel en rede doordringen elkander volledig.
Als historieschrijver bezat Mommsen een buitengewone scherpzinnigheid, die hem tot den geboren geschiedkundige stempelt. Hij schatte naar hun echte waarde de economische en de sociale verhoudingen als wezenlijke drijfkrachten in het historisch gebeuren, zoowel als de bestuurlijke machten, en vooral het financieel beheer van een land. Dit schijnt ons nu vanzelfsprekend; voor de vroegere generaties beteekende zulks een daad. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel als waarheidszoeker was groot; daardoor begreep hij volkomen de zwaarte van zijn taak. Zijn innerlijk gezicht deed hem meesterlijk den samenhang der gebeurtenissen beseffen; daarnevens erkende hij zeer sterk het geo-politieke moment in de geschiedkundige vorsching. Topographische problemen overwint hij op beslissende wijze.
Dr. J.P.