De Vlaamsche Gids. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 507]
| |
Zee-meeuwIn de marteling der winden
weet zij sterk de vlerk te binden,
zwenkt en wiekt zij, met een schreeuw,
rustloos voort, de taaie meeuw;
rustloos voort, onder 't geluchte
log van 't grijze-wolken vluchten,
boven grauwe noorder-zee,
klagend, meer dan zij, haar wee.
- Taaie meeuw, kon men, als gij,
spijts des levens nood-getij,
al maar voort naar verder vlerken
en, in strijd, zijn eigen sterken!
| |
[pagina 508]
| |
De ZeerobDe trage hangklok tikt in 't oude visschershuis,
gezapig, of hier nooit aan onrust werd geleden
wanneer de strijd ter zee ook werd door hem gestreden,
die zijne pijp nu rookt, bij vredig lampgesuis.
't Is al zoolang geleên: thans stuurt zijn zoon de schuit,
die, met den wind in 't zeil, hem allenthenen stuwde...
- Al is hij oud en stram, 't lijkt, 's ochtends, of hem duwde
een oppermachtge kracht: Kees moet naar 't strand, vooruit!
Hij staat, den langen dag, op zijne holleblokken,
't muilbranderken ten mond, te turen naar de zee
van wie hij alles kent: haar lachen en haar wee...
En komt hij, 's avonds laat, de steeg weêr ingetrokken,
dan ruischt het in zijn kop, bij maat van eb' en vloed,
en 't is met spijt dat Kees de deure dichte doet.
| |
[pagina 509]
| |
De VuurtorenHij slacht den molen en den maaier:
hij wiekt en zwaait en wenkt en zwiert;
zijn schoone taak is lichten-zaaier
voor wien, bij nacht, het roer bestiert.
Van vóór het daglicht sterft op zee,
staart hij, trouw' waker, langs de ree,
die rustloos stralenbundels hoost,
van zuid te noord, van west naar oost.
En gansch den nacht, en zonder falen,
zal uit dien toren 't heil-licht stralen:
hij is de speurder van het spoor;
de hoop bij nood; de rechte voor.
AUGUST VAN BOECKXSEL. |
|