De Vlaamsche Gids. Jaargang 22(1933-1934)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 505] [p. 505] [Gedichten] Oud-Vlaamsche Toren Gelijk een reuzig woud, in 't West', sombere wolken als kruinen-koepels grootsch, één' wijd-golvende lijn; diep achter 't duin-gedein, het ruischen van de kolken, en ver, als bliksem-flits, vuurtorens schellen schijn. De landsche molens slaan kruisteekens op de lucht. Alleen, gelijk een reus, staat, pal, d'aloude toren; of hemel dreigt en zee, hij toch is niet beducht: zijn oude, bonke kop werd tot den strijd geboren. Daar springen uit de zee en uit de duinen op, en rennen woest vooruit, als rossen, dolle winden; zij rukken samen op in temmeloos galop: nu zal de taaie reus zijn' krachten moeten binden. Terzijde vallen ze aan, en 't beukt hem tegen 't lijf: maar ál het wind-geweld vermag niet hem 't ontmachten; zoo hij geheel den nacht doorstaan moet 't woest bedrijf, hém kroont de dageraad, als held, met al haar prachten! [pagina 506] [p. 506] De Bekoorster De zee is blauw, de zee is blij; de zee is vrouw en lonkt naar mij. De zee, ze lacht en lokt en speelt; ze zingt, heel zacht, bekoort en streelt. Ze vleit op 't zand zich lenig uit: zij is van 't strand de schoonste bruid. Vorige Volgende